Antwoorden op kamervragen over burgemeestersreferendum in Utrecht

Met deze brief antwoordt minister Ter Horst op kamervragen van de kamerleden Zijlstra en Van Beek (beiden VVD) aan de minister Ter Horst over het burgemeestersreferendum in Utrecht. (Ingezonden 22 januari 2008)

1
Bent u bekend met het boek “De slag om de Domstad“ geschreven door de heer Pans, waarin hij stelt dat de burgemeester van Utrecht op 27 september 2007 tijdens het Raadsdebat ten onrechte heeft beweerd dat het burgemeestersreferendum in Utrecht niet meer stopgezet kon worden? 1)

Antwoord vraag 1
Ja.

2
Is het u bekend dat de burgemeester van Utrecht tijdens dit raadsdebat aangaf zich hierbij te baseren op informatie die zij van u heeft gekregen?

Antwoord vraag 2
Ja.

3
Bent u zich ervan bewust dat de uitspraak van de burgemeester van Utrecht dat volgens u het burgemeestersreferendum niet kon worden stopgezet, mede bepalend was voor de uitkomst van het debat en er voor heeft gezorgd dat het referendum doorgang kon vinden ondanks het ontbrekende draagvlak?

Antwoord vraag 3
De vooronderstelling in deze vraag dat de mededelingen van de burgemeester medebepalend waren voor de uitkomsten van het debat, laat zich moeilijk bevestigen. Er lag een voorstel, ingediend door de fracties van VVD en Leefbaar Utrecht, om het besluit tot het houden van een burgemeestersreferendum te herroepen. Afgaand op het daarover gevoerde debat blijkt dat hier in de raad geen meerderheid voor was. De hier bedoelde mededelingen deed de burgemeester pas aan het eind van de vergadering, nadat dit debat al was gevoerd.

4
Op welke juridische bronnen baseert u uw mening dat het referendum niet kon worden stopgezet? Op welke wijze hebt u intern en extern juridisch advies ingewonnen?

Antwoord vraag 4
Ik baseer mijn oordeel op het samenstel van wettelijke bepalingen. Er bestond geen aanleiding voor het inwinnen van extern juridisch advies.

5
Is het waar dat u hebt aangegeven dat het niet nodig is dat de wet “met zoveel woorden zegt” dat het referendum kan worden stopgezet? Zo ja, erkent u daarmee dat de wet hierover geen directe uitspraak doet? Zo neen, wat bedoelt u dan met de opmerking “met zoveel woorden”? Deelt u de mening dat - door het ontbreken van een passage in de wet over stopzetten van de referendumprocedure - uw oordeel een kwestie van interpretatie van de wet is en dus geen juridische feitelijkheid? Zo neen, waarom niet en op welke juridische feitelijkheid hebt u zich dan gebaseerd?

Antwoord vraag 5
In mijn brief van 29 oktober 2007 aan de fracties van VVD en Leefbaar Utrecht heb ik daarover het volgende geschreven: “Dat de referendumprocedure niet kan worden stopgezet, vloeit dus voort uit het wettelijk stelsel. Daarvoor is niet nodig dat de wet dit ook met zoveel woorden zegt. De wet verplicht ertoe de voorgeschreven procedure te volgen. Als de gemeenteraad besluit een referendum te houden, maakt het referendum deel uit van de wettelijke procedure.” Het gaat hier om een juiste toepassing van het samenstel van wettelijke bepalingen met betrekking tot de benoemingsprocedure. In algemene zin kan gesteld worden dat regels niet tijdens een lopende procedure veranderd mogen worden. Dat geldt ook hier.

6
Klopt het dat u hebt aangegeven dat het referendum niet kon worden stopgezet omdat sollicitanten en mensen die juist niet gesolliciteerd hebben, erop moeten kunnen vertrouwen dat een referendum daadwerkelijk plaatsvindt als voor een referendumprocedure gekozen is en dat dit voortvloeit uit het wettelijk stelsel? Zo ja, kunt u deze uitspraak nader verklaren? In welke wetsartikelen staat deze zekerheid voor sollicitanten en niet sollicitanten verwoord? Hoe komt u tot het oordeel dat het belang van niet-sollicitanten geschaad wordt, aangezien zij bij stopzetting van de referendumprocedure weer alle kans hebben tot solliciteren?

Antwoord vraag 6
In voornoemde brief heb ik hierover het volgende geschreven: “Voorts kan worden gewezen op het belang van degenen die bewust niet solliciteerden juist omdat voor een referendum is gekozen. Ook zij hebben recht op zekerheid, namelijk dat het referendum, als daartoe eenmaal besloten is, gewoon doorgaat.” De omstandigheid dat een raadplegend referendum deel uitmaakt van de procedure zal er toe leiden dat sommigen juist wel, anderen juist niet solliciteren. Het geeft dan geen pas tijdens de procedure de regels te veranderen: dat zou bestuurlijk onzorgvuldig zijn geweest. Voornoemde opmerking moet echter niet worden uitgelegd dat hieraan rechten kunnen worden ontleend, maar heeft betrekking op een fatsoenlijk verloop van de procedure.

7
Deelt u de mening dat het instrument van het burgemeestersreferendum zo spoedig mogelijk dient te worden afgeschaft?

Antwoord vraag 7
Na afloop van het burgemeestersreferendum in Eindhoven heb ik verklaard dat ik voornemens ben de afschaffing van het burgemeestersreferendum te bevorderen. Het daartoe strekkende voorstel tot wijziging van de Gemeentewet wordt thans voorbereid.


1) De slag om de Domstad, blz. 80, 81 en 102