onderzoek politiemunitie

De afgelopen maanden heeft TNO Defensie en Veiligheid in samenwerking met de Vrije Universiteit van Amsterdam op mijn verzoek onderzoek gedaan naar de werking van de Nederlandse politiemunitie en deze vergeleken met de munitie die in gebruik is bij de politie in Duitsland en België. In de Bewapeningsregeling politie zijn als munitie de Action 3 [oud] en de Action Effect voorgeschreven voor gebruik door de Nederlandse politie. Het contract met de fabrikant van de Action Effect loopt in 2009 af, waarna een nieuwe aanbesteding voor de aanschaf van nieuwe politiemunitie afgerond moet zijn. Voor die aanbesteding is een geactualiseerde lijst met valide criteria van belang. Ter voorbereiding van de actualisering van de huidige criteria is het onderzoek door TNO/VU uitgevoerd.

Het onderzoek bestaat uit twee deelonderzoeken, namelijk het deelonderzoek gericht op de Nederlandse situatie en het deelonderzoek gericht op de situatie in Duitsland en België. De resultaten van beide deelstudies zijn samengevat in gezamenlijke conclusies en aanbevelingen, die in elk van beide rapporten zijn opgenomen. Op basis van het onderzoek is te concluderen dat er geen aanwijzingen zijn dat de huidige politiemunitie niet adequaat functioneert. De verschillen die zijn waargenomen in vergelijking tot andere munitie zijn gering. Voor het actualiseren van de bestaande criteria voor politiemunitie heeft het onderzoek waardevolle informatie opgeleverd.
Beide rapporten doe ik u hierbij ter informatie toekomen, naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve verwijs. Ik streef ernaar u de geactualiseerde criteria voor nieuwe politiemunitie uiterlijk deze zomer toe te zenden.

Aanbeveling voortvloeiend uit het onderzoek
Naar aanleiding van het onderzoek zijn door TNO/VU tevens de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Zorg voor een kennisbank voor politiemunitie en laat deze voorbereiden en begeleiden door een multidisciplinaire groep experts van onder meer politiemensen, technici, medici en juristen.
  • Zorg voor een systematische en centrale verzameling en analyse van gegevens over de uitwerking van de politiemunitie.
    Maak één landelijke instantie verantwoordelijk voor het beheer van de kennisbank.
  • Zoek en onderzoek veilige en effectieve methoden voor het stoppen van voertuigen door de politie.
  • Karakteriseer het opbreek- en ricochetgedrag van politiemunitie onder gecontroleerde omstandigheden.
  • Bevraag andere buitenlandse overheden naar de wetenschappelijke grondslag voor hun eisen op het gebied van de effecten en uitwerking van politiemunitie.
  • Stel eisen aan effecten en uitwerking van politiemunitie tegen zowel harde als zachte doelen.
  • Breng in kaart hoe vaak en onder welke omstandigheden de Nederlandse politie schiet op dieren.
  • Zoek en onderzoek veilige en ethisch aanvaardbare methoden om dieren te doden.

Alleen de aanbeveling genoemd onder 7 houdt rechtstreeks verband met de actualisering van de criteria voor de aanschaf van nieuwe politiemunitie en zal daarin worden meegenomen. Ten aanzien van de overige aanbevelingen merk ik het volgende op.
De aanbevelingen genoemd onder 1, 2 en 3 met betrekking tot een kennisbank wil ik nader bezien in overleg met de politieorganisatie. De praktische mogelijkheden ten aanzien van het stoppen van voertuigen als genoemd in aanbeveling 4 zal ik nagaan in samenspraak met de politieorganisatie.
De aanbeveling genoemd onder 5 neem ik over. In het kader van het aanbestedingstraject zal ik het opbreek- en ricochetgedrag van de nieuwe politiemunitie karakteriseren.
De aanbeveling genoemd onder 6 neem ik over, in die zin dat dit aan de orde komt in te verwachten bilaterale contacten met andere landen die eveneens met de ontwikkeling van criteria bezig zijn, zoals Frankrijk.
De problematiek met betrekking tot dieren als genoemd onder 8 en 9 valt buiten de reikwijdte van het opstellen van criteria voor nieuwe politiemunitie, maar heeft al mijn aandacht. Ik zal u hierover te zijner tijd separaat nader informeren.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Mevrouw dr. G. ter Horst