Databoek helpt gemeenten bij jeugdbeleid

Het databoek Kinderen in Tel, dat op 17 maart werd gepresenteerd, geeft een aardig beeld van de leefsituatie van kinderen in de duizenden woonwijken van Nederland. In zijn toespraak zei minister Rouvoet te hopen dat gemeenten, die in het boek niet goed scoren, zich aangesproken voelen en hun wijken verbeteren. De minister plaatste ook enkele kanttekeningen bij het databoek.

Dames en heren,

Bedankt voor dit databoek Kinderen In Tel.

Net als de vorige twee databoeken is het een indrukwekkend product. Boordevol informatie die vooral voor gemeentelijke beleidsmakers van belang is.
Aan de hand van 12 indicatoren, die zijn afgeleid van het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind, wordt een informatief beeld geschetst van de leefsituatie van kinderen in de duizenden wijken die Nederland rijk is. Op basis hiervan kunnen gemeenten nagaan waarom het in sommige wijken van hen niet zo goed leven is voor jongeren. Komt dat door de grote jeugdwerkeloosheid? De onderwijsachterstand? Onvoldoende speelmogelijkheden? Of spelen andere oorzaken een rol, zoals kindermishandeling?

En vervolgens kunnen ze iets aan deze problemen doen.

Ook kunnen ze aan de hand van dit databoek kijken bij welke gemeente het goed gaat en waar dat verschil door komt. Het biedt gemeenten een uitstekend aanknopingspunt om ervaringen te delen, en om van elkaar te leren. Kortom: gemeenten worden geprikkeld de mindere resultaten om te buigen in betere resultaten.

Waar ik ook blij mee ben, is dat het onderzoek over heel Nederland plaatsvindt.
In alle gemeenten die Nederland telt en niet alleen de grote steden of de Randstad.
Nu blijkt duidelijk dat op basis van deze indicatoren jongeren ook in kleine gemeenten in een achterstandspositie kunnen leven. Terwijl veel mensen altijd denken dat het een probleem voor grote steden is.
Anders gezegd; ook kleine gemeenten moeten zich bewust zijn van de positie van de jeugd binnen hun gemeentegrenzen.

Maar ook al gaat dit onderzoek over alle Nederlandse gemeente, ik wil toch nog iets over de Vogelaarwijken zeggen. Deze 40 wijken zijn niet alleen geselecteerd vanwege de positie van kinderen. Er is naar meer factoren gekeken. Factoren die overigens wel vaak voor het leven van kinderen van belang zijn. Een paar voorbeelden: gemiddeld huishoudinkomen, werkeloosheid en kwaliteit van woningen.
Een groot aantal Vogelaarwijken zie ik ook in de top 100 van dit databoek. ‘Gelukkig’, zou ik haast willen zeggen.
De kinderen in deze wijken profiteren dus van inspanningen van kabinet én gemeenten. Ook mijn ministerie voor Jeugd en Gezin doet hierin mee en kijkt vooral naar wat er voor kinderen beter moet in de wijk.

Terug naar het databoek. Ik hoop dat alle Nederlandse gemeenten, klein en groot, hier serieus mee aan de slag gaan zodat alle kinderen hiervan kunnen profiteren.
Ten slotte is het onze taak om er voor te zorgen dat kinderen en jongeren gezond en veilig kunnen opgroeien; dat ze hun talenten kunnen ontplooien, plezier kunnen hebben en goed voorbereid zijn op hun toekomst en betrokken zijn bij de samenleving. Dat moet niet alleen bij mooie woorden blijven maar dat moet ook tot daden leiden. Nogmaals: ik hoop dat deze databank voor veel gemeenten een stimulans is om daarmee aan de slag te gaan. Natuurlijk wil ik gemeenten daarbij zoveel mogelijk ondersteunen.

En als gemeenten aan de slag gaan, moeten ze ook de doelgroep waarom het gaat, de jongeren erbij betrekken. Jongeren moeten in de wijk en in de gemeente kunnen meepraten over die onderwerpen die hen aangaan. Jongerenparticipatie en het stimuleren van maatschappelijke betrokkenheid van jongeren op lokaalniveau, vind ik van groot belang. Gemeenten moeten daar zélf mee aan de slag gaan. Bijvoorbeeld door jongerenpanels.
Om gemeenten te stimuleren dit te doen heb ik een prijs ingesteld voor de gemeente die het beste initiatief toont op het gebied van jongerenparticipatie. Dit jaar wordt de prijs voor het eerst uitgereikt.

Dames en heren,
Het is, zoals ik al zei, een zeer bruikbaar databoek met erg veel nuttige cijfers. Maar tegelijkertijd moeten we ons er van bewust zijn, dat cijfers alleen niet alles zeggen. Het is altijd nodig om het verhaal achter de cijfers te kennen.

Ik zal een voorbeeld noemen. Een gemeente die goed het aantal gevallen van kindermishandeling of jeugdcriminaliteit registreert, om er vervolgens passend beleid op te voeren, kan slecht scoren in het databoek van Kinderen in Tel. Een gemeente die dit niet of nauwelijks bijhoudt scoort dan vanzelf beter.
Toch ben ik dan meer tevreden over die eerste gemeente, ervan uitgaande dat er dan ook echt wat aan het probleem gedaan wordt.

Zo moet je ook voorzichtig zijn met een rangschikking van ‘slechte’ en ‘goede wijken’ en gemeenten. Vorig jaar scoorde de gemeente Rozendaal bij Arnhem als beste gemeente. De reden ligt voor de hand. Rozendaal is een welvarende gemeente, zonder achterstandswijken, uitkeringsgezinnen en jeugdwerkeloosheid. Daarnaast is er zoveel ruimte in Rozendaal dat kinderen er erg veel speelruimte hebben. Maar Rozendaal is niet te vergelijken met een gemeente als Rotterdam, die toen werd aangewezen als de slechtste gemeente voor kinderen om op te groeien.

Een ander voorbeeld is armoede: gekeken is naar het aantal kinderen in een uitkeringssituatie. Op basis daarvan is geconcludeerd dat het aantal kinderen in armoede is gestegen. Deze conclusie kan niet zomaar getrokken worden. Armoede is meer dan alleen een financiële kwestie. Het heeft ook te maken met participatie, toekomstperspectief, gezondheid en andere factoren.

Daarom zet dit kabinet in op meerdere sporen.
We voeren een kindgebonden budget in om zo de financiële omstandigheden van gezinnen te verbeteren. Daarnaast doen we onderzoek naar achtergronden, de gevolgen van sociale uitsluiting bij kinderen. En ten derde investeren we 2x 40 miljoen om kinderen te ondersteunen die om financiële redenen niet aan sport, cultuur en andere activiteiten kunnen meedoen

Zelf heb ik, om een beter beeld te krijgen van de situatie waarin kinderen verkeren, in oktober 2007 de landelijke jeugdmonitor gelanceerd. Deze monitor geeft informatie over meer dan 60 indicatoren op de terreinen onderwijs, gezondheid en welzijn, justitie en arbeid. De komende jaren wil ik de jeugdmonitor verder ontwikkelen. Niet alleen komen er meer indicatoren, ook wil ik de gegevens laten uitsplitsen naar het gemeentelijk niveau.
Ook moet de jeugdmonitor zich ontwikkelen tot vergelijkingsinstrument voor gemeenten. Gemeenten kunnen dan van elkaar leren.

Wat dat betreft zitten Kinderen in Tel en de Jeugdmonitor op één lijn. We maken bovendien veelal al gebruik van dezelfde databronnen.
We zouden er daarom naar moeten streven om één databron en één gezamenlijke set van indicatoren te gebruiken. Indicatoren die de staat van de jeugd op het landelijke en regionale niveau daadwerkelijk meten.

Ik wil u dan ook graag uitnodigen om samen met mij na te gaan hoe we de samenwerking tussen beide monitoren kunnen vorm geven. De gesprekken hierover lopen al. Misschien dat we dit op termijn kunnen uitbreiden tot een monitor voor jeugd en gezin. Daarbij staat niet het verzamelen van data voorop maar het behartigen van belangen van kinderen en het gezin.