Rapport Kansen voor alle kinderen?

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG/OGZ-2834116

1 april 2008

In het Algemeen Overleg op 31 januari jl. over de Centra voor Jeugd en Gezin heb ik het rapport “Kansen voor alle kinderen? Een onderzoek naar de Jeugdgezondheidszorg van 0-4 jaar” van de SP ontvangen. Zoals door mij toegezegd reageer ik met deze brief schriftelijk op het rapport.

Om de situatie scherper te krijgen heb ik het rapport besproken met de VNG en met Actiz en GGD Nederland. Ook is er overleg met de AJN (Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland) geweest over het rapport.

De SP en de AJN hebben het onderzoek gezamenlijk uitgevoerd. De AJN heeft een enquête uitgezet bij haar leden, werkzaam in de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar. Aanleiding voor het uitzetten van de enquête waren signalen over de hoge werkdruk. Ongeveer de helft van de leden werkzaam in de 0-4 jarigen zorg heeft deelgenomen aan het onderzoek. Het onderzoeksbureau van de SP heeft de gegevens vervolgens verwerkt en gepubliceerd.

Duidelijk signaal

Als eerste wil ik stellen dat ik het rapport beschouw als een duidelijk signaal van de beroepsgroep. Het rapport maakt duidelijk dat veel artsen een hoge werkdruk ervaren omdat zij de consulten te kort vinden en omdat zij onvoldoende tijd aan risicokinderen kunnen besteden. Daarnaast gaat het rapport ook in op de omstandigheden die hier invloed op hebben. Ik vind dit een serieus signaal omdat ik de jeugdgezondheidszorg zie als de basis voor de zorg en ondersteuning aan kinderen en hun ouders/verzorgers. Ook binnen de CJG zal dit zo blijven. Met de oproep “behoud het goede” in het rapport ben ik het dan ook van harte eens. Er komt veel op de jeugdgezondheidszorg af en er wordt veel van de professionals verwacht. De jeugdgezondheidszorg kan dit alleen waarmaken als de professionals die het moeten uitvoeren zich gewaardeerd en gesteund voelen in hun werk.

Eerste reactie

Actiz en GGD Nederland gaven in een eerste reactie blijk van herkenning ten aanzien van een aantal bevindingen en conclusies uit het rapport, maar vonden de negatieve toonzetting opvallend. De laatste jaren zijn er immers extra middelen beschikbaar gekomen en zijn er ook activiteiten gestart om de jeugdgezondheidszorg te ondersteunen bij de uitvoering van nieuwe taken. De VNG vond de beschrijving in het rapport minder herkenbaar. Vooral teleurstellend vond men dat de professionals de nieuwe ontwikkelingen niet ervaren als een impuls.

Zelf heb ik grote waardering voor het werk van de professonals in de jeugdgezondheidszorg. Zij slagen erin alle kinderen met hun ouders in Nederland te ondersteunen bij het gezond opgroeien. De evaluatie van de jeugdgezondheidszorg, die ik u 21 januari j.l. stuurde, laat zien dat zij, ondanks alle veranderingen, erin slagen dit goed uit te voeren.

Werkdruk

De meest in het oog springende bevinding in het rapport is de hoge werkdruk die artsen in de jeugdgezondheidszorg ervaren. De hoge werkdruk wordt in belangrijke mate toegeschreven aan onvoldoende middelen of bezuinigingen. Dit herken ik niet. Anders dan veel artsen volgens het rapport denken is door het rijk niet bezuinigd op de middelen voor de jeugdgezondheidszorg. Integendeel, er zijn de afgelopen jaren en ook in het coalitieakkoord extra middelen beschikbaar gekomen voor het lokale jeugdbeleid. Al deze middelen zijn vanaf 2008 structureel beschikbaar gesteld via de Brede Doeluitkering CJG. In aanvulling hierop is in het bestuursakkoord Samen aan de Slag afgesproken dat ook via het accres van het Gemeentefonds extra geld beschikbaar komt. Deze verruiming van de middelen biedt voldoende ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de intensivering van de zorg voor risicokinderen.

Veel elementen van het rapport zijn terug te leiden naar de werkgeversrol van GGD’en en thuiszorgorganisaties en in het verlengde hiervan naar de gemeenten als opdrachtgever voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. Ik heb dit signaal besproken met VNG, Actiz en GGD Nederland. De leden van Actiz en GGD Nederland zijn als werkgever primair verantwoordelijk voor de aanpak van werkdruk en dienen hun verantwoordelijkheid op dit punt te nemen. In deze verantwoordelijkheid kan en wil ik niet treden.

Professionaliteit

Een goede zorg vraagt om goed opgeleide professionals. Het rapport signaleert dat opleiding en bijscholing van jeugdartsen onder druk staat. Vanaf 2008 is de bekostiging van het huidige aantal opleidingsplaatsen voor de opleiding tot jeugdarts ondergebracht in het opleidingsfonds van VWS. Dit fonds stimuleert en ondersteunt werkgevers en artsen bij het opleiden van onder andere voldoende jeugdartsen. Afspraken over bijscholing zijn opgenomen in de CAO’s. Werkgevers en werknemers moeten hier gezamenlijk invulling aan geven.

Betrokkenheid

JGZ-professionals zijn in het algemeen zeer betrokken bij hun werk maar voelen zich blijkbaar minder betrokken bij alle nieuwe ontwikkelingen, zoals de Centra voor Jeugd en Gezin, het Elektronisch Kinddossier, de Verwijsindex Risicojongeren en sluitende zorgcoördinatie. Ik zie de professionals in de jeugdgezondheidszorg als een belangrijke partner bij deze ontwikkelingen en vind dat zij tijdig en goed betrokken moet worden. Soms gebeurt dit rechtstreeks, maar vaak zal dit lokaal of via intermediairen zoals een ondersteuningsstructuur gebeuren.

Tot slot

De AJN heeft aangegeven dat het steeds moeilijker wordt om collega’s binnen te halen, maar ook om collega’s vast te houden. Dit vraagstuk kan ik als minister voor Jeugd en Gezin niet alleen aanpakken. Aan de oplossing van dit vraagstuk moeten alle betrokkenen bijdragen, zowel de gemeenten (als opdrachtgevers voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg) als de werkgevers en werknemers in de jeugdgezondheidszorg. De jeugdgezondheidszorg zal zich als sector actief moeten blijven inzetten. Zeker gelet op de ontwikkelingen op het terrein van de arbeidsmarkt, waarover mijn collega, de Minister van VWS, uw Kamer over heeft geïnformeerd.

Ik zet mij in voor een jeugdgezondheidszorg die is opgewassen tegen de maatschappelijke opgave waar wij voor staan en blijf hiervoor de samenwerking met alle betrokken partijen voortzetten.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet