Antwoorden op vragen over onderzoek CTIVD naar samenwerking tussen de AIVD, RID en KMar

Antwoorden op vragen van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer, over het onderzoek van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten naar de samenwerking tussen de AIVD, RID en Kmar en de brief met daarin de reactie van de Minister. Op 16 april debatteert de vaste commissie hierover met de Minister.

1. Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 30 januari 2008

Vraag 1
Kunt u verklaren waarom de samenwerking van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) met de Regionale Inlichtingendiensten (hierna: RID-en), ondanks een project als Keten & Kwaliteit, toch nog zo moeizaam verloopt? Wie garandeert dat een nieuw project wel leidt tot de door u gewenste «belangrijke verbeterpunten»? Wat zal er moeten veranderen bij de AIVD als bij de RID-en?

Vraag 2
Kunt u toelichten welke «nieuwe inzichten» aanleiding zijn om een vervolg te geven aan het afgesloten project Keten & Kwaliteit?

Vraag 3
Wat zijn de concrete doelen en acties van het nieuwe project «Bruggenhoofd»? Wat is de meerwaarde ervan ten opzichten van het project Keten & Kwaliteit? Kan de nagestreefde kwaliteitsimpuls worden geconcretiseerd? Hoeveel middelen en menskracht zijn gemoeid met het project «Bruggenhoofd»? Wanneer zal het project zijn afgerond? Wanneer is het geslaagd?

Antwoord 1, 2 en 3
De samenwerking tussen de AIVD en de Regionale inlichtingendiensten (RID-en) wil ik niet kwalificeren als moeizaam. Ik lees dat ook niet terug in het rapport van de CTIVD. Wel is het zo dat deze samenwerking – ondanks hetgeen reeds met het project Keten & Kwaliteit is bewerkstelligd – nog verder verbeterd kan worden. Daar wijst de CTIVD mijns inziens terecht op. Met het (voorgenomen) project ‘Bruggenhoofd, waarop ik hierna nog nader zal ingaan, wordt naar mijn mening een aantal belangrijke vervolgstappen gezet. Bij iedere samenwerkingsrelatie, waarbij verschillende organisaties zijn betrokken, moet men zich realiseren dat er evenveel verschillen in organisatiecultuur, wijze van werken, omgang met elkaar en dergelijke bestaan. Dat zijn over het algemeen geen verschillen die onoverbrugbaar zijn, maar overwonnen kunnen worden. Dat is overigens niet alleen een kwestie van tijd, maar ook van de inzet van juiste instrumenten. Het project Keten & Kwaliteit, dat een looptijd had tot 1 januari 2006, heeft voor de verbetering van de samenwerkingsrelaties verschillende zaken opgeleverd. Zo is er het Inlichtingen behoefteplan (IBP) ingevoerd, is het accountmanagement uitgebreid en zijn er gestructureerde werkprocessen beschreven. Het succes van het project Keten & Kwaliteit geeft voor mij voldoende vertrouwen te veronderstellen dat ook met het voorgenomen project ‘Bruggenhoofd’ belangrijke resultaten kunnen worden bereikt. Zeker indien het project door alle betrokken partijen wordt gedragen. Achterliggende reden om met een nieuw project te starten is het volgende. Los van de verbeterpunten waarop de CTIVD in haar rapport op wijst, moet worden geconstateerd dat sinds de afronding van het project Keten & Kwaliteit de AIVD door middel van het meerjarenprogramma Prospect 2007 er een heroriëntatie op de taak(uitvoering) door de AIVD heeft plaatsgevonden. Niet alleen is de missie opnieuw vastgesteld, maar ook is de focus – meer dan voorheen – gericht op de onderscheiden vermogens (onderzoeken, duiden, mobiliseren en handelen). Een dergelijk traject heeft uiteraard ook zijn doorwerking in de samenwerkingsrelatie AIVD-RID-en. Voorts hebben ontwikkelingen zoals beschreven in mijn reactie op het rapport van de commissie, zoals de actualisering van een nieuw beveiligingsbeleid en dergelijke, mede de aanleiding gevormd om te komen tot het nieuwe project ‘Bruggenhoofd”. Met het project wordt in algemene zin beoogd de ontwikkeling van de RID-en tot een “regulier” onderdeel van de AIVD, weliswaar ingebed in de politieorganisatie, maar wel als een herkenbare entiteit in de regio, te bewerkstelligen. Na realisatie van dit project, zo is de verwachting, zal de samenwerking tussen de AIVD en de RID-en op het gewenste niveau zijn gebracht. Het projectplan ‘Bruggenhoofd’ bevindt zich thans in de consultatiefase. Binnenkort zal over de inhoud en uitvoering van het project met de verschillende partijen worden gesproken; het is evident dat om ook dit project tot een goed einde te brengen een breed draagvlak nodig en wenselijk is. Het is de bedoeling dat het project Bruggenhoofd’ een looptijd krijgt van 2 jaar. Het project zal een (vrijgestelde) projectsecretaris hebben; voor het overige zal voor de te verrichten activiteiten beroep worden gedaan op de afdeling Hermandad van de AIVD alsmede de hoofden RID en het hoofd BD-Kmar. Het project zal grotendeels worden gefinancierd uit het restantbudget van het project Keten & Kwaliteit. Voor een periode van 2 jaar is een totaalbedrag van euro 129.000 beschikbaar.

Zonder hierin uitputtend te willen zijn zullen de activiteiten binnen het project – rond de onderwerpen operationele activiteiten, personeel, beveiliging, techniek en ICT alsmede processen – zich onder meer richten op:
- de landelijke afstemming van de inrichting van de RID-en op basis van de AIVD processen;
- de ontwikkeling van het vakmanschap zoals de ontwikkeling van het acquisitieproces (runnen), observatie en dergelijke;
- (tijdige) afstemming en advies op die punten waar de taakvelden van de AIVD en de RID-en elkaar raken op het gebied van aanstellingsprocedures, competentieprofielen, opleidingen, functiegebouw en rechtspositie;
- de ontwikkeling van de ICT en het beveiligingsregime;
- het invoeren, verbeteren en doorontwikkelen van procesmatig en geprotocolleerd werken.

Vraag 4
Kunt u toelichten waaruit de «betere bediening» door de AIVD zal moeten bestaan? Wat kunnen de zogenaamde «belangendragers», anders dan nu, concreet verwachten?

Antwoord 4
De aanbevelingen uit het rapport Vaste Verbindingen zijn door de AIVD overgenomen en geoperationaliseerd in de staande organisatie. De AIVD exploiteert proactief algemene en specifieke informatie aan burgemeesters. De RID is een onmisbare schakel in dit proces, immers zij kennen de lokale situatie en kennen ook de informatiebehoefte van de lokale belangendragers. De AIVD verwacht van de RID-en dat deze lokale informatiebehoeften waaraan de AIVD eventueel een bijdrage zou kunnen leveren, onder de aandacht brengt van de AIVD. Naast de (een-op-een) contacten met burgemeesters verzorgt de AIVD ook presentaties over trends en fenomenen ten behoeve van regionale colleges. Bij een bezoek aan de burgemeester zijn in de regel altijd een vertegenwoordiger van de RID of een lid van de korpsleiding aanwezig. In een evaluatieonderzoek in het kader van de werkzaamheden van de Werkgroep Gegevensverstrekking – lokaal bestuur (Commissie Holtslag) is door burgemeesters aangegeven dat zij (zeer) tevreden zijn over deze nieuwe werkwijze van de AIVD.

Vraag 5
Welke maatregelen heeft u getroffen zodat vrijblijvendheid in de aansturing van het regionale inlichtingenwerk tot het verleden behoort?

Antwoord 5
In het jaarlijks, met elke RID afzonderlijk, vast te stellen Inlichtingen Behoefteplan (IBP) wordt aangegeven welke werkzaamheden van de RID worden verwacht. Over de uitvoering van het IBP worden vervolgens met de korpschefs concrete afspraken gemaakt. Daarnaast vinden per RID halfjaarlijkse evaluaties plaats, die besproken worden met de korpschef. De AIVD heeft binnen de afdeling Hermandad het aantal accountmanagers uitgebreid en de werkzaamheden van de RID-en ten behoeve van de AIVD worden door deze afdeling continue gemonitord. Speciaal hiervoor is een management instrument ontwikkeld, het zogenaamde “ dashboard”. Voorts geldt dat alle verzoeken van de AIVD aan de RID-en schriftelijk dienen plaats te vinden.

Vraag 6
Vreest u niet dat een grotere greep van de AIVD op de RID-en ten koste zal gaan van de noodzakelijke slagvaardigheid? Hoe valt bureaucratisering te voorkomen?

Antwoord 6
Gezien de maatschappelijke impact van het werk van de AIVD is het nauwkeurig vastleggen en verantwoorden van de werkzaamheden die door de RID-en worden verricht voor de AIVD naar mijn mening niet te duiden als “bureaucratisering” Het is een noodzakelijke voorwaarde om het werk van de RID-en beheersbaar en controleerbaar te maken. Zoals de CTIVD terecht stelt is het de AIVD die de RID-en aanstuurt en kan er op dat vlak geen sprake zijn van vrijblijvendheid. De manier om aan de in artikel 60 van de WIV 2002 neergelegde verantwoordelijkheid invulling te geven is dan ook door de betreffende werkprocessen nauwkeurig te beschrijven.

Vraag 7
Wanneer is het onderzoek van het CTIVD naar de samenwerking tussen de AIVD en de RID-en van start gegaan? Wanneer is het onderzoek afgerond?

Antwoord 7
De CTIVD heeft, zoals voorgeschreven in artikel 78, derde lid, van de WIV 2002, bij brief van 9 januari 2006 aangekondigd dat zij onderzoek zou gaan verrichten naar de samenwerkingsrelaties tussen de AIVD en RID-en. Bij brief van 12 oktober 2006 heeft zij aansluitend kenbaar gemaakt haar onderzoek uit te breiden naar de samenwerkingsrelatie tussen de AIVD en de Koninklijke marechaussee. Op 19 december 2007 heeft de CTIVD het toezichtsrapport inzake haar onderzoek vastgesteld.

Vraag 8
Waarom is ervoor gekozen om de korpsen de mogelijkheid te geven een liaison aan te wijzen en wordt deze niet verplicht gesteld in elk korps? Vreest u niet dat de aanstelling van een liaison tussen RID en AIVD een nieuwe leemlaag zal vormen? Is het eerder verworpen alternatief – aanstelling van eigen medewerkers van de AIVD in de regio – bij nader inzien toch niet aantrekkelijker? Zorgt de pluriformiteit van de wijze waarop de politie georganiseerd is voor problemen bij het aanstellen van een liaison officier? Hoe kan de AIVD daar flexibel op inspelen? Ziet u ook knelpunten in het opereren van een liaison officier die verder van het AIVD hoofdkantoor werkt?

Antwoord 8
Naar aanleiding van een pilot met de RID van de regio Haaglanden is vastgesteld dat de aanwijzing van een RID-liaison een positieve bijdrage levert aan de samenwerking tussen de RID en de AIVD. Eveneens is vastgesteld dat het adresseren van de wederzijdse informatiebehoefte gemakkelijker gaat, aangezien de liaison min of meer “kind aan huis” is bij de AIVD. Vooralsnog is in overleg met de RID-en er voor gekozen de aanwijzing van een liaison niet te verplichten. Wel is door de AIVD het voorbehoud daarbij gemaakt dat dit op enig moment wel aan de orde kan zijn.

De liaison is een reguliere RID-er die de taak van liaison opgedragen krijgt door zijn lijnchef. De liaison heeft in zijn hoedanigheid extra mogelijkheden om binnen de AIVD de verschillende teams te bezoeken waarvoor werkzaamheden worden uitgevoerd en terzake overleg te voeren (aard en inhoud werkzaamheden, voortgang en dergelijke). Ik zie de liaison dan ook niet als een extra leemlaag; integendeel. De liaison draagt bij aan een betere communicatie tussen de AIVD en de desbetreffende RID.

Het is evident dat een groot korps met een grote RID minder moeite heeft met het aanstellen van een RID-liaison. Naast de omvang van het korps en de desbetreffende RID moet ook worden gewezen op de geografische afstand die tussen sommige RID-en en de AIVD bestaat. De pluriformiteit van de korpsen speelt bij de aanwijzing van een RID-liaison naar mijn mening niet echt een rol; het is immers primair een RID-interne aangelegenheid. De AIVD probeert op de per RID wisselende situatie flexibel in te spelen door vooralsnog de aanwijzing van een liaison niet te verplichten. Gekozen is voor een traject waarbij eerst wordt getracht om in bredere zin ervaring op te doen met de inzet van liaisons. Al naar gelang daarvan zal worden bezien of (verplichte) uitbreiding naar alle RID-en gelet op de effecten gewenst is.

De aanstelling van eigen medewerkers van de AIVD in de regio, waarover ook bij de parlementaire behandeling van de WIV 2002 is gesproken, is om de toentertijd genoemde redenen nog steeds onaantrekkelijk. Hoewel de AIVD de afgelopen jaren reeds fors in menskracht is uitgebreid, zou het stationeren van eigen medewerkers in de regio wederom tot een aanmerkelijke uitbreiding leiden. De stationering van eigen medewerkers in de regio is bovendien niet doelmatig. Voor een doelmatig werken van de AIVD is het essentieel dat beschikt kan worden over kennis van de lokale omstandigheden; de politie heeft die kennis, de ambtenaren van de AIVD over het algemeen in mindere mate.

Vraag 9
Kunt u aangeven hoe vaak RID-en worden ingezet bij de uitvoering van de zogenaamde «bijzondere bevoegdheden» van de AIVD? Inclusief het afluisteren? Hoe ontwikkelt zich die praktijk door de jaren heen?

Vraag 10
Op welke concrete terreinen streeft de AIVD ernaar haar operationele slagkracht te vergroten en de betrokkenheid van de RID-en en de Kmar bij de uitvoering van bijzondere bevoegdheden te vergroten? Waarom is niet eerder gekeken naar eventuele nauwere inzet van RID-en bij de inzet van bijzondere bevoegdheden? Heeft deze eventuele inzet te maken met de verschuivingen in het taakveld, bijvoorbeeld in verband met het tegengaan van radicalisering?

Antwoord 9 en 10
Ik kan niet specifiek aangeven hoe vaak de RID-en worden ingezet bij de uitvoering van bijzondere bevoegdheden. Dergelijke informatie zou immers zicht geven op de concrete werkwijze van de AIVD. In algemene zin kan ik wel het volgende opmerken. Waar het gaat om het runnen van agenten en informanten ligt een rol van de RID voor de hand (artikel 21 WIV 2002). Bij de uitoefening van andere bijzondere bevoegdheden zijn echter specifieke vaardigheden en voorzieningen vereist, waarover de RID-en niet beschikken en waardoor deze dus niet feitelijk door hen kunnen worden uitgevoerd. Zoals ik in mijn reactie op aanbeveling 6.3 van het rapport heb aangegeven, streeft de AIVD er echter naar om op de terreinen waar zij dat nodig en mogelijk acht haar operationele slagkracht te vergroten en in dat kader de betrokkenheid van de RID-en en de Kmar bij de uitvoering van enkele bijzondere bevoegdheden te vergroten. Daarbij dient dan wel aan de te stellen eisen van kennis en expertise worden voldaan. De capaciteit van zowel de RID-en als de Kmar alsmede de geografische spreiding vormt daarbij voor de AIVD een belangrijke meerwaarde. Binnen het project ‘Bruggenhoofd’ zal worden bezien met betrekking tot welke bijzondere bevoegdheden betrokkenheid van de hier bedoelde diensten mogelijk en wenselijk is. Dit in aanvulling op hetgeen thans reeds in de praktijk plaatsvindt. Het voorgaande staat los van eventuele verschuivingen in het taakveld.

Vraag 11
Is een werkinstructie voldoende om de samenwerking tussen de RID-en te optimaliseren?

Antwoord 11
De AIVD heeft terzake van de onderlinge samenwerking tussen de RID-en een formeel beleid vastgesteld, welke daarnaast is vastgelegd in een werkinstructie. De werkinstructie is een noodzakelijk instrument om alle betrokkenen met dit beleid bekend te maken. Door de afdeling Hermandad van de AIVD wordt er op toegezien dat deze werkinstructie ook in de praktijk wordt toegepast. De afdeling coördineert waar dat nodig is de samenwerking tussen de RID-en, een en ander in nauwe samenwerking met de desbetreffende teams.

Vraag 12
Wie zal de resultaten van het zogenaamde «dashboard als managementinstrument» beoordelen? Op welke termijn kunnen de resultaten verwacht worden?

Antwoord 12
Het dashboard zal actueel - real time - inzicht bieden in de werkzaamheden van de RID-en en de BD-Kmar die voor de AIVD worden uitgevoerd. Hiermee kunnen capaciteit, toepassing van bijzondere bevoegdheden, deadlines en werkdruk worden gemonitord. Het dashboard zal de basis zijn voor de halfjaarlijkse managementrapportage aan de korpschef en de verantwoordelijke AIVD-directeur. Het dashboard biedt ook inzicht in de informatiepositie van de RID. Per 1 april 2008 zijn alle regio’s overgegaan tot het in gebruik nemen van het dashboard en de eerste resultaten kunnen dus verwacht worden bij de managementsrapportage over het eerste half jaar van 2008.

Vraag 13
Is de constatering van de commissie, dat RID-en relatief weinig ingezet worden bij de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden, een teken dat AIVD en RID nog niet optimaal samenwerken? Wat wilt u hieraan doen?

Antwoord 13
Neen. De relatief weinige inzet van de RID bij de toepassing van bijzondere bevoegdheden heeft, zoals ik bij vraag 9 en 10 heb geantwoord, een andere achtergrond. Aldaar heb ik ook uiteengezet dat in het kader van het project ‘Bruggenhoofd’ wordt bezien of de inzet bij andere bevoegdheden mogelijk en wenselijk is. Bovendien moet gerealiseerd worden dat de inzet van bijzondere bevoegdheden geen sinecure is en gepaard kan gaan met een groot afbreuk- en veiligheidsrisico.

Vraag 14
Wanneer zullen de aangekondigde visie ontwikkeling op de openbare ordeportefeuille van de burgemeester zijn afgerond?

Antwoord 14
In het op 4 juni 2007 tussen Rijk en VNG gesloten Bestuursakkoord is onder meer bepaald dat het Rijk, samen met de VNG, een visie ontwikkelt op de openbare orde-portefeuille van de burgemeester respectievelijk de portefeuille integrale veiligheid. In de visie komt, aldus het Bestuursakkoord, in dat kader ook de afbakening tussen het bestuursrecht en het strafrecht aan de orde. De visie op openbare orde zal rond de zomer van dit jaar worden afgerond.

Vraag 15
Onderschrijft u het advies van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (hierna: CTIVD) dat de burgemeester in het algemeen beter en sneller dient te worden geïnformeerd?

Antwoord 15
Ja, onder de kanttekening dat op dit vlak reeds veel is verbeterd. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 4.

Vraag 16
Wilt u komen tot een bredere discussie over de handhaving van de openbare orde taak (gezien de toenemende overlapping) en over het gebruik (bij strafrechtelijke handhaving) van de informatie? Ziet u ook het belang van een herijking van de verschillende bevoegdheden?

Antwoord 16
Er zijn reeds initiatieven ondernomen om in meer brede zin naar de openbare ordeproblematiek te kijken. Zo worden definitie en reikwijdte van het begrip openbare orde thans door Rijk en VNG gezamenlijk nader bezien. Ik refereerde hieraan reeds bij het antwoord op vraag 14.

Het is niet uit te sluiten dat bij de opstelling van een dergelijke visie als vanzelf ook andere vraagstukken in beeld komen. Bijvoorbeeld de vraag naar het profiel van de burgemeester in brede zin en meer specifiek zijn rol als het om veiligheid gaat. In de visie op de OOV-portefeuille van de burgemeester hoort ook de vraag thuis welke bevoegdheden de burgemeester nodig heeft om zijn verantwoordelijkheid op een goede manier te kunnen dragen. En ook of hij dat, gegeven de huidige situatie, in voldoende mate kan. Daarbij is tevens interessant hoe de afbakening van zijn bevoegdheden en zijn verantwoordelijkheid is (of moet worden) verankerd ten opzichte van die van betrokken wethouders, officier van justitie en andere instanties, zoals bij voorbeeld in de jeugd- en gezondheidszorg. Tot slot is daarbij van belang de vraag, hoe de betekenis van de toename van bevoegdheden moet worden gewaardeerd.

Vraag 17
Onderschrijft u het pleidooi voor een vaste lijn in het informeren van het lokaal bestuur? Bent u het eens dat het niet mag voorkomen dat de ene korpschef «zijn» burgemeester wel en de andere korpschef «zijn» burgemeester niet informeert?

Antwoord 17
Ik onderschrijf het advies om te komen tot een vaste lijn in het informeren van het lokale bestuur. De korpschef dient indien het gaat om AIVD-informatie de noodzakelijke geheimhouding in acht te nemen (dit vloeit immers voort uit de WIV 2002). De AIVD echter dient zich te realiseren dat de korpschef – gelet op zijn kennis van de AIVD-informatie en diens geheimhoudingsplicht terzake - in een onmogelijke positie kan komen te verkeren ten opzichte van zijn burgemeester. Ik wil nader bezien hoe aan het advies van de CTIVD gevolg kan worden gegeven.. Deze problematiek wordt overigens ook behandeld in het rapport van de Werkgroep Gegevensverstrekking – lokaal bestuur (Commissie Holtslag).

Vraag 18
Maakt u op het punt van informatieverstrekking aan burgemeesters een onderscheid tussen korpsbeheerders en niet-korpsbeheerders?

Antwoord 18
Neen.

Vraag 19
Krijgt de divisiechef in de voorstellen van de AIVD een steviger positie? Betekent de rechtstreekse lijn met de korpschef dat hij in alle voorkomende gevallen zal worden betrokken om zo doorkruising van het opsporingswerk door het reguliere politiewerk te voorkomen?

Antwoord 19
De AIVD heeft omtrent de aanwijzing van de divisiechef (ook wel als tactische chef aangeduid) als artikel 60-functionaris beleid vastgesteld, welke ertoe strekt dat er in elk korps een tactische chef kan worden aangewezen welke namens de korpschef toezicht houdt op het functioneren van de RID. Er is in dezen overigens geen verplichting tot aanwijzing van een tactische chef; in korpsen waar dit achterwege blijft, wordt het toezicht door de korpschef uitgeoefend. Dit beleid is met alle betrokkenen gedeeld en afgestemd en de positie van de tactische chef is thans duidelijk. Of dit ook als steviger moet worden gekwalificeerd kan ik niet beoordelen. Het vastgestelde beleid is in lijn met de wet en biedt voldoende ruimte aan deze functionaris om zijn taken naar behoren te vervullen.

De rechtstreekse lijn tussen het hoofd van de RID met de korpschef is noodzakelijk omdat de korpschef op grond van artikel 60, eerste lid, van de WIV 2002 van rechtswege is aangewezen als artikel 60-functionaris en hij verantwoordelijk is voor de uitvoering van de aan de RID opgedragen AIVD-taken. Daarnaast heeft de korpschef een directe relatie met het lokaal bestuur. Indien het reguliere politiewerk (opsporing, handhaving en hulpverlening) het inlichtingenwerk ten behoeve van de AIVD doorkruist, zal in eerste instantie afstemming met direct betrokkenen en de tactische chef van de RID plaatsvinden. Het kan noodzakelijk zijn dat vanwege de in het geding zijnde belangen van het inlichtingenwerk, het reguliere politiewerk moet wijken. Hierbij is de rol van de korpschef essentieel; de AIVD kan hierin niet zelfstandig een beslissing afdwingen.

Vraag 20
Hoe kijkt u aan tegen de verschillende «soorten» regionale infoboxen (de zogenaamde non en amro)? Welk model heeft naar aanleiding van de bevindingen van de commissie uw voorkeur?Geeft u de voorkeur aan een actieve of passieve rol van de RID-en?

Antwoord 20
Bij het inrichten van een regionale infobox maken de regiokorpsen zelf een keuze tussen het zogenaamde AMRO-model, dan wel het NON-model. Deze keuze heeft vooral te maken met de positie van de deelnemers in dit overleg en de positie van dit overleg binnen het regiokorps. In zijn algemeenheid moet worden gesteld dat het hierbij niet gaat om een zelfstandig organisatieonderdeel, maar om een overlegvorm binnen de verschillende regiokorpsen.

Dit overleg beperkt zich tot het afstemmen van de informatiebehoefte tussen enerzijds het regiokorps en anderzijds de AIVD. Gedurende dit overleg wordt geen informatie gedeeld. Het gaat hierbij slechts om afstemming en het informeren van de verschillende betrokken partijen (zoals CIE, RIK) binnen een regiokorps, waarna de werkzaamheden en de informatieverstrekking overeenkomstig de voor de verschillende partijen van toepassing zijnde wettelijke bepalingen worden uitgevoerd.

Het grote verschil tussen de beide modellen is dat de feitelijke analyse binnen het AMRO-model plaats vindt in het politiedomein (dus zonder de AIVD-informatie) en binnen het NON-model binnen het AIVD-domein en derhalve aangevuld met AIVD-informatie. Ik geef zelf de voorkeur aan het NON-model en daarmee voor een actieve rol voor de RID.

In dit licht bezien juich ik het toe dat de Raad van Hoofdcommissarissen het initiatief heeft genomen te onderzoeken of het mogelijk is een model te beschrijven dat bij alle regiokorpsen ingevoerd zou kunnen worden. Dit initiatief zal binnen het project ‘Bruggenhoofd’ worden belegd.

Vraag 21
Wat zijn de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met de actievere informatieverstrekking door de AIVD aan de korpsen en het lokaal bestuur? Op welke wijze wordt de uitvoering van het rapport «vaste verbindingen» verder geïntensiveerd?

Antwoord 21
Zie het antwoord op vraag 4.

Vraag 22
Wat voor mogelijkheden ziet u om de situatie, waarbij de korpschef informatie heeft gekregen van de AIVD die ingrijpen rechtvaardigt maar niet gedeeld mag worden met de burgemeester, te voorkomen of beter mee om te gaan?

Antwoord 22
De korpschef is op grond van artikel 60, eerste lid, van de WIV 2002 van rechtswege aangewezen als een functionaris die werkzaamheden verricht voor de AIVD. Uit dien hoofde kan hij dus kennis dragen van informatie die ook van belang kan zijn voor derden, zoals de burgemeester, maar welke hij niet (zelf) mag verstrekken. Het is immer aan de AIVD om te bepalen of bepaalde informatie al dan niet aan derden moet worden verstrekt. Dat kan zijn omdat een goede taakuitvoering daartoe noodzaakt, maar – in beperkt aantal situaties – ook daarbuiten (zie artikel 39 WIV 2002; zo kan aan de burgemeester informatie worden verstrekt in het kader van diens openbare orde-taak). De AIVD zal van geval tot geval de afweging moeten maken of het belang van de nationale veiligheid tot verstrekking noopt, dan wel – in geval er sprake is van een verstrekking op grond van artikel 39 WIV 2002 – deze er in ieder geval niet aan in de weg staat. De situatie, zoals geschetst in de vraagstelling kan dan ook niet altijd worden voorkomen. Zie voorts mijn antwoord op vraag 17.

Vraag 23
Kunt u concreet aangeven op welke wijze invulling is gegeven aan het rapport van de commissie Holtslag? Welke resultaten zijn er concreet bereikt naar aanleiding van het rapport?

Antwoord 23
Zie mijn antwoord op vraag 4.

2. Het CITV toezichtsrapport
Ten aanzien van de samenwerking tussen MIVD en Kmar constateerde de CTIVD mogelijke coördinatie problemen tussen de MIVD en de AIVD. Ziet u deze mogelijke problemen ook? Hoe gaat u in overleg met uw ambtsgenoot van Defensie komen tot een duidelijke procedure in geval van (dreigende) coördinatieproblemen?

Antwoord
De door de CTIVD geschetste problematiek is bekend en zal in nader overleg met de minister van Defensie worden afgestemd. Het ligt voor de hand, zoals aangegeven in mijn reactie op aanbeveling 6.9 in mijn brief van 30 januari 2008, dat de hierover te maken afspraken zullen worden neergelegd in het convenant tussen de AIVD en de MIVD en het (in voorbereiding zijnde) convenant tussen de AIVD en de Kmar.

Vraag 24
Hoe wilt u bewerkstelligen dat het onderlinge vertrouwen wordt verbeterd bij de operationele sturing?

Antwoord 24
In antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat er tussen de AIVD en de RID-en sprake is van verschillen in organisatiecultuur. Dat is niet zo vreemd, nu we immers met diverse politiekorpsen te maken hebben die ook onderling sterk verschillen. In de praktijk van de uitvoering van de werkzaamheden voor de AIVD blijken deze verschillen echter niet onoverbrugbaar; integendeel. In de afgelopen jaren is het vertrouwen in elkaar – naar de mening van alle partijen - aanzienlijk verbeterd. Niettemin kan dit vertrouwen nog verder groeien en vergt dit een wederzijdse inspanning. De AIVD neemt hierin het voortouw en wordt daarbij ondersteund vanuit de Raad van Hoofdcommissarissen. Enkele initiatieven kunnen hier worden genoemd. De uitwisseling van personeel in de vorm van stages en detacheringen is geïntensiveerd. Er worden jaarlijks RID/AIVD conferenties gehouden, die naast een inhoudelijk ook een relationele kant kennen. Deze conferenties worden als zeer succesvol geëvalueerd. Binnen het restrictieve toegangsbeleid van de AIVD is een uitzonderingspositie geformaliseerd voor de artikel 60 ambtenaren, zodat zij onder bepaalde voorwaarden ongehinderd toegang tot het gebouw van de AIVD hebben. Er wordt dan ook vanuit de AIVD alles aan gedaan om de medewerkers van de RID-en en de BD-Kmar als directe collega’s te beschouwen en als zodanig ook te bejegenen.

Vraag 25
Op welke wettelijke grondslag berust het inzetten van agenten ter observatie, voor zover het verder gaat dan werken met informanten door de RID’en?

Antwoord 25
Op grond van artikel 20 van de WIV 2002 heeft de AIVD de bijzondere bevoegdheid tot – kortgezegd – observatie. Indien voor de uitoefening daarvan toestemming is verleend, kan de RID-/BD-Kmar-medewerker op grond van artikel 60 van de WIV 2002 – dus onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en op aanwijzingen van het hoofd van de AIVD – bij de uitvoering van deze bevoegdheid worden ingeschakeld.

Vraag 26
Welke activiteiten verrichten de RID’en naast de openbare-ordetaak en de AIVD-taak?

Antwoord 26
Geen. De RID kent twee taken: de openbare ordetaak en de AIVD-taak.

Vraag 27
Wat zijn de huidige onderzoeksvelden van de RID’en?

Antwoord 27
De RID-en en de BD-Kmar kunnen ingezet worden voor alle taken van de AIVD, zoals neergelegd in artikel 6 van de WIV 2002. In de praktijk worden de RID- en BD-Kmar medewerkers in verschillende mate van intensiteit ook voor alle taken ingezet. Over de concrete onderzoeksvelden kan ik echter in het openbaar geen mededeling doen.

Vraag 28
Kunt u aangeven hoe de personeelsomvang zich de afgelopen jaren binnen de verschillende korpsen heeft ontwikkeld?

Antwoord 28
Na de aanslagen in Madrid en na de moord op de heer Van Gogh heeft het kabinet extra financiële middelen toegekend aan de politie om onder meer de inlichtingen- en (verwerkings- en) analysecapaciteit op decentraal niveau te versterken. Bij de laatste uitbreiding was met de korpsen tevens een inspanningsverplichting overeengekomen. De regiokorpsen dienden minimumvoorzieningen te treffen rondom de RID-en, dit als voorwaarde voor de inzet van de extra Rijksmiddelen. Bij brief van 22 juli 2006 heeft de portefeuillehouder Intelligence van de Raad van Hoofdcommissarissen aangegeven dat op dat moment alle korpsen aan deze voorwaarde voor uitbreiding met externe gelden voldeden; alle RID-en besloegen in ieder geval de afgesproken 0,38% van de korpssterkte. Inmiddels zijn er 319 RID-ers belast met de uitvoering van inlichtingenactiviteiten (exclusief de (plv) korpschef en de tactische chef).

Vraag 29
Zijn er andere onderwerpen dan radicalisering, die binnen de sfeer van de openbare orde, zorgen voor een ongewenste overlap, knelpunten, dan wel praktische problemen tussen de taakvelden van de RID-en in het kader van de openbare orde en de taakuitvoering van de AIVD? Zo ja, welke zijn dat en welke acties gaat u hiertegen ondernemen?

Antwoord 29
Naast radicalisering is er overlap van de openbare orde taken van de RID met de AIVD-taken op het terrein van links- en rechtsactivisme en terrorisme. Hoewel overlap niet in alle gevallen zal zijn te voorkomen, dient er wel duidelijkheid te komen omtrent de reikwijdte van de openbare orde taak en de rol van de RID daarbij. Deze problematiek zal aan de orde komen bij de activiteiten die ik in reactie op aanbeveling 6.5 van de CTIVD bij mijn brief van 30 januari 2008 heb vermeld.

Vraag 30
Op welke wijze wilt u de huidige en acute knelpunten die er voor RID-en zijn, bij de grenzen aan de openbare orde taak en de activiteiten op op het taakveld van de radicalisering, direct aanpakken?

Antwoord 30
Uit het rapport van de CTIVD blijkt naar mijn mening niet zozeer van acute knelpunten, maar wel dat op het vlak van de openbare orde er diverse vragen bestaan waarop in de komende periode antwoord moet worden gegeven. Ik verwijs kortheidshalve naar hetgeen ik naar aanleiding van aanbeveling 6.5 van de CTIVD ter zake heb opgemerkt in mijn brief van 30 januari 2008.

Vraag 31
Wordt met de door de CTIVD genoemde Handleiding Openbare Orde 2000 bedoeld de Handleiding Informatie-inwinning Openbare Orde van 28 januari 2000, die is uitgegeven naar aanleiding van het EK voetbal van 2000?

Antwoord 31
Ja.

Vraag 32
Hoe denkt u de door de CTIVD gesignaleerde «overlap» tussen het inlichtingenwerk en het handhaven van de openbare orde te verkleinen? Hoe kijkt zij aan tegen de door de commissie gesuggereerde oplossingen?

Antwoord 32
Ik verwijs kortheidshalve naar hetgeen ik naar aanleiding van aanbeveling 6.5 van de CTIVD ter zake heb opgemerkt in mijn brief van 30 januari 2008.

Vraag 33
Deelt u het oordeel dat voor «stelselmatige observatie», van belang in het kader van de aanpak van radicalisering , thans «geen voldoende wettelijke basis» voorhanden is?

Vraag 34
Wat is uw oordeel over het verkapte pleidooi van de CTIVD om een «expliciet wettelijke basis» te creëren voor de openbare orde-taak, ook met het oog op de vereisten van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)?

Antwoord vraag 33 en 34
De commissie constateert dat binnen de openbare orde taak in enkele gevallen is overgegaan tot stelselmatige observatie. Het is juist dat voor deze bevoegdheid binnen de openbare orde taak thans geen voldoende wettelijke basis bestaat. De commissie constateert voorts dat RID-en naar hun inzicht voor het onderzoek naar radicalisering niet meer kunnen volstaan met de bevoegdheden die geen stelselmatige inwinning van informatie met zich mee brengen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 30 januari 2008 ( Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29 924, nr. 22) heb ik reeds aangegeven dat er zoveel mogelijk duidelijkheid dient te zijn over de reikwijdte van de openbare orde-taak en de rol van de RID-en daarbij. Dit mede ter voorkoming van overlap met de taak van de AIVD en de vermenging van de activiteiten van de RID-en voor de AIVD onder mijn verantwoordelijkheid en voor de openbare orde-taak onder verantwoordelijkheid van de burgemeester.

In het bestuursakkoord met de VNG is opgenomen dat Rijk en VNG samen een visie ontwikkelen op de openbare ordeportefeuille van de burgemeester. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de reikwijdte van het begrip openbare orde. Inmiddels heeft mijn ministerie het initiatief genomen voor een expertmeeting waarin nadrukkelijk gekeken zal worden naar het wettelijk kader voor de openbare orde-taak. In dat verband zal ook de door de commissie gesignaleerde overlap op het vlak van radicalisering aan de orde komen. Met de politie en de AIVD is verder afgesproken dat de ontwikkeling van de openbare orde-taak van de politie zal worden ontwikkeld onder de regie van de Strategische Beleidsgroep Intelligence van de Raad van Hoofdcommissarissen met participatie vanuit de AIVD. Nu er inmiddels initiatieven zijn ondernomen om in meer brede zin naar de openbare orde-problematiek te kijken (definitie, wetgeving enz.) acht ik het wenselijk om eerst daarvan de resultaten af te wachten alvorens tot een nadere standpuntbepaling op de door de commissie gesignaleerde problematiek en de daaraan verbonden aanbevelingen te komen.

Vraag 35
Hoe kijkt u aan tegen de eigen activiteiten van het lokaal bestuur bij de aanpak van radicalisering, zoals gesignaleerd door de CTIVD? Hoe wenselijk acht u het dat «in een enkele gemeenten» eigen onderzoeken worden uitgevoerd die «kunnen botsen met onderzoeken van de AIVD?» Verdient het geen aanbeveling dit soort activiteiten goed in te kaderen? Wordt hier aan gewerkt?

Antwoord 35
Het lokaal bestuur vervult een belangrijke taak bij het tegengaan van radicalisering. De AIVD ondersteunt op verzoek en op eigen initiatief die gemeenten die zich richten op het tegengaan van radicalisering door middel van awareness trainingen, deskundigheidsbevordering en advies. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Andere (markt)partijen richten zich op het bewust maken van eerste lijnwerkers, zoals jongerenwerkers, opbouwwerkers, leerkrachten e.d. op het vroegtijdig onderkennen van radicalisering.

In de contacten van de AIVD met het lokale bestuur wordt er, indien noodzakelijk geacht, gewezen op de risico’s van het eigenstandig inwinnen van informatie. In de praktijk zijn er werkafspraken met het veld gemaakt en deze worden ook nagekomen.

Ik ben het met de CTIVD eens dat het onwenselijk is dat er in sommige gemeenten eigen inlichtingenmatige onderzoeken worden uitgevoerd, waarbij de kans op interferentie (botsing) met onderzoeken van de AVD optreedt. Het onderzoek van de AIVD, dat hij op grond van de WIV 2002 verricht en een breder – nationaal - belang dient dan louter het lokale, verdient naar mijn mening immer te prevaleren.

Vraag 36
In de praktijk zijn er twee soorten regioboxen opgericht. Het model Noord-oost Nederland (NON) en het Amsterdam-Rotterdam (AMRO) model. Welk model heeft naar aanleiding van de bevindingen van de commissie uw voorkeur?

Antwoord 36
Zie mijn antwoord op vraag 20.

Vraag 37
Welke taken vervult de BD Schiphol, naast de AIVD-taak?

Antwoord 37
Door de BD Schiphol worden op beperkte schaal (2 medewerkers) werkzaamheden in het kader van de openbare orde taak verricht. Deze werkzaamheden vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de burgemeester van Haarlemmermeer en onder aansturing door het regiokorps Kennemerland. Een en ander wordt bij convenant geregeld.

Vraag 38
Deelt u het oordeel dat voor «stelselmatige observatie», van belang in het kader van de aanpak van radicalisering, thans «geen voldoende wettelijke basis» voorhanden is?

Antwoord 38
Zie het antwoord op vraag 33.

Vraag 39
Worden in de regionale infoboxen gegevens verzameld in de zin van de wet op de politieregisters?

Antwoord 39
Zoals in antwoord op vraag 20 is aangegeven is de regionale infobox een afstemmingsoverleg, waarin de deelnemende partijen elkaar informeren. In het kader van deze boxen worden er geen “politieregisters” aangelegd of gegevens verzameld in de zin van de Wet politieregisters (inmiddels per 1 januari 2008 vervangen door de Wet politiegegevens). De regionale infoboxen zijn dus niet te vergelijken met de CT Infobox, waarin wel informatie (onder het regime van de WIV 2002) in een afzonderlijk informatiesysteem wordt verwerkt.