Toespraak door minister J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens de CDA avond op 21 april 2008 te Aalten

Iedereen aan boord

alle hands aan dek

Tegenstellingen

Dank; het is een genoegen hier te zijn. Als ik een dagboek had, zou over vandaag schrijven: ‘weer een dag vol tegenstellingen’. Vanochtend de drukte in Den Haag, vanavond de rust hier; vanmiddag de aanpak van het arbeidstekort in de bouw, door ouderen te scholen, vervolgens praten met ondernemers over het arbeidstekort; vanochtend de begroting van volgend jaar, vanavond - naar ik hoop - de vragen waar we nog voor staan; vanochtend bewindslieden – Jan Peter Balkenende vroeg mij u te groeten – vanavond de mensen waar het om gaat.

Een dag met tegenstellingen; maar als het om tegenstellingen gaat, is vandaag niet uniek. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik zou haast zeggen dat er steeds meer tegenstellingen zijn. Tegenstellingen tussen werkelijkheid en het gevoel daarover. We leven in een van de meest welvarende landen; sociale en publieke voorzieningen behoren tot de beste ter wereld, maar we klagen steeds harder en worden bedolven onder een niet aflatende stroom rapporten en berichten dat het niet deugt. Uit onderzoek blijkt dat ieder voor zich weet dat het hem beter gaat, maar we zijn bang dat het ons allemaal slechter gaat. Mensen zijn bezorgd dat hun kinderen het minder goed zullen hebben dan zij zelf; dat is een verontrustend nieuw verschijnsel.

Alsof dat niet genoeg is, lijkt de politiek er alles aan te doen om tegenstellingen aan te zetten. Wilders die moslims de schuld van alles geeft; Verdonk die Den Haag als schuldige ziet; Marijnissen die werkgevers als schuldigen aanwijst, Rutte die het kabinet de schuld van alles wil geven. Het lijkt wel alsof velen vooral bezig zijn met tegenstellingen aan te zetten, in plaats van problemen op te lossen. Dat is geen politiek, maar anti-politiek. Want politiek gaat over het overbruggen van tegenstellingen, het oplossen van de problemen en het samen sterk staan in een veranderende wereld en een onzekere toekomst.

Vraagstukken waar we voor staan

We hebben voldoende problemen om ons zorg over te maken, zonder er nog een paar bij te maken. Want de grootste tegenstelling is misschien wel die tussen het beeld dat het nu vrij redelijk lijkt te gaan, en de problemen die zich achter de horizon van ons politieke blikveld samenballen. Het gaat ons economisch goed. De groei houdt aan, het begrotingsoverschot groeit en de uitkeringen dalen op alle fronten – behalve de Wajong; werkloosheid is nauwelijks een probleem eerder het omgekeerde, en volgens het CPB gaat ieder er de komende tijd in koopkracht op vooruit. Ook maatschappelijk lijkt het goed te gaan: de criminaliteit daalt; we hebben de dreiging van het filmpje van Wilders als samenleving goed doorstaan – hij lijkt bijna het omgekeerde te bewerken van wat hij beoogde: een begin van werkelijke integratie; anders dan in de rest van de wereld nemen verschillen in Nederland niet toe en armoede neemt af.

We mogen tevreden zijn over wat is bereikt in de afgelopen jaren; het zijn vruchten van het toen omstreden beleid van de kabinetten Balkenende. Maar we mogen niet gerust achterover te leunen. Want achter dat goede beeld en de mooie economische resultaten van nu:

- staan de economische gevolgen van de financiële crisis in de VS en de verschuiving in de wereldeconomie;

- staat het gunstig saldo gevolg is van de euro en het aardgas, maar dat we verder interen op het vermogen;

- staat dat straks voor iedere gepensioneerde nog maar twee mensen werken om alle voorzieningen te betalen;

- staat dat de georganiseerde misdaad en jeugdcriminaliteit toenemen;

- staat dat energie, levensmiddelen en grondstoffen duurder worden, om over huisvesting maar niet te spreken, en dat de zeespiegel in de komende decennia mogelijk met een meter zal stijgen zodat het westen van het land opnieuw bedreigd wordt;

- staat dat de zorg en onvrede onder de bevolking niet afnemen en de argwaan tussen bevolkingsgroepen behendig wordt geëxploiteerd en aangezet.

Versta mij wel; ik zeg dat niet ter ontmoediging, maar ter bemoediging. Want we kunnen ieder van die vraagstukken goed aan, mits we de eendracht en ambitie daartoe opbrengen. Maar ook hier dreigt dat we in tegenstellingen vastlopen. Tegenstellingen die gevolg zijn van angst en zorg over een veranderende wereld, waardoor we ons vastklampen aan wat we kennen en hebben. We willen nog wel verbeteren, maar veranderen roept weerstand op. “Nederland kan zoveel beter” is niet voldoende; het moet anders. Om Nederland ook voor komende generaties droog te houden, en ondernemend, vernieuwend en leefbaar, zullen we ambitie moeten durven hebben en niet volstaan met halve maatregelen.

Het groeiend arbeidstekort

Ik laat dat hier voor wat het is, want mogelijk het grootste vraagstuk dat achter de horizon ligt, is het groeiend arbeidstekort; zowel kwantitatief als kwalitatief. Het gaat niet alleen om de aantallen, maar ook om de vereiste vaardigheden, kennis en scholing die steeds minder beschikbaar zijn. Juist daar ligt onze zwakte. Want een tekort aan hoog opgeleide mensen betekent slechts dat hun inkomen omhoog gaat. Maar wat nu gebeurt, is dat door het tekort de lonen omhoog gaan maar dat Nederland zich daardoor uit de markt prijst omdat elders gelijkwaardige werknemers goedkoop beschikbaar zijn. En dat geldt voor steeds meer beroepen. India verzorgt nu al onze administratie en boekhouding, maar het rukt ook op in de dienstverlening en de gezondheidszorg. Dat betekent niet dat ze hier komen, want met de moderne techniek kunnen ze daar wonen en hier werken (voorbeeld receptioniste in New York)

Nu al is het aantal jongeren dat toetreedt tot de arbeidsmarkt nog maar net gelijk aan het aantal ouderen dat vertrekt. Vanaf 2011 is de uitstroom groter; dat gaat bovendien heel snel, omdat veertig jaren geleden de gezinsgrootte in heel korte tijd dramatisch is afgenomen. De vertraagde gevolgen van de pil.

De tekorten zijn nu al zichtbaar. Ruim eenderde van de vacatures is moeilijk vervulbaar; in de industrie en bouw is dat bijna de helft. Opdrachtgevers, consumenten en klanten krijgen steeds vaker te maken met producten en diensten die niet op tijd of, erger nog, helemaal niet worden afgeleverd. Wat dreigt is nog ernstiger, want als we kijken naar de gemiddelde leeftijd en de aantallen mensen die nu in opleiding zijn, dan dreigen hele publieke voorzieningen en bedrijfstakken droog te komen staan. In het onderwijs zal de helft van de leerkrachten in de komende tien jaren wegens leeftijd uitstromen, voor maar twee op de vijf vacatures kunnen leerkrachten opgeleid worden; kinderen hebben straks wel een gratis leerboek, maar geen leerkracht. In de zorg zijn er de komende decennia +480.000 paar handen nodig, maar de hele arbeidsmarkt zal in die tijd maar met +250.000 groeien. Bij bedrijven, in de bouw en in de landbouw is het niet anders; en de Polen gaan weer naar huis. Politie en krijgsmacht kampen met groeiende tekorten.

Het gaat echter om meer dan een kwestie van voorzieningen en bedrijvigheid die wegvallen. Het tekort aan arbeidskrachten tast het fundament aan van de economische groei. Groei is arbeidsdeling – is dat we hetzelfde met minder mensen kunnen doen en dus met hetzelfde aantal mensen meer kunnen doen. Minder mensen betekent een beperking van de groei. Die groei hebben we in de komende jaren echter hard nodig om economisch niet achterop te raken en om andere dringende maatschappelijke problemen op te lossen; om te investeren in een duurzame economie, duurzame energie, een nieuw deltaplan, infrastructuur, onderwijs en versterking van maatschappelijke binding en integratie. De ambitie is stevig - moet stevig zijn; maar het kost wel wat centen.

Het gaat bij het arbeidstekort tenslotte om de houdbaarheid van onze verzorgingsstaat en onze oudedagsvoorzieningen. Want over een paar jaren zijn er – ik zie het al – voor iedere gepensioneerde nog maar twee mensen die werken. Die moeten ook de lasten van de andere voorzieningen opbrengen. Dat is niet houdbaar; en al helemaal niet als u beseft dat de werkenden gemiddeld minder verdienen dan de gepensioneerden. Ons pensioensysteem is minder stabiel geworden omdat mensen minder kinderen hebben, korter werken, maar langer leven; in minder dan 40 jaren moeten we een inkomen verdienen voor meer dan 80 jaren die we gemiddeld leven. Dat maakt pensioenen ontzettend kwetsbaar voor economische tegenslag. Te meer waar in tijden dat het economisch tegenzit het beroep op andere sociale voorzieningen ook groter is, terwijl er navenant minder mensen zijn die werken.

Alle hands aan dek

Wees gerust; ik probeer u niet in korte tijd wanhopig te maken maar we moeten het probleem onder ogen zien om het te kunnen aanpakken. We zijn ons nog maar nauwelijks bewust van het probleem. De meeste ondernemers beseffen nog niet half dat zij hun werving snel zullen moeten aanpassen om voldoende werknemers te houden. Bonden eisen hogere lonen, maar dat biedt geen oplossing want het verplaatst het probleem alleen; en als alle lonen stijgen worden we collectief armer. Immigratie is alleen een oplossing voor tijdelijke knelpunten, maar structureel niet.

Begint u te begrijpen waarom ik zo hamer op uitbreiding van arbeidsparticipatie en het functioneren van de arbeidsmarkt. Iedereen die kan, moet werken; en ieders talent moet daar terecht komen waar het het best tot zijn recht komt. Dat is nodig om het probleem aan te pakken. Het is niet voldoende. Uitbreiding van de arbeidsparticipatie vangt het gebrek vaardigheden en kennis niet op. Daar is voortdurende scholing en training voor nodig om de inzetbaarheid van mensen te verbeteren: een leven lang leren. Daarnaast is innovatie nodig; nieuwe methoden om met minder mensen hetzelfde te doen. Niet minder leraren in de klas, maar wat minder mensen die niet onderwijzen op school; niet minder verzorging, maar mogelijk anders georganiseerd.

Scholing en sociale innovatie vergen tijd. Uitbreiding van de arbeidsparticipatie biedt op kortere termijn perspectief. Maar ook dat valt tegen. Want anders dan in het verleden, is er geen snel beschikbare arbeidsreserve meer; geen grote groepen werklozen, geen vrouwen, geen jeugdigen. Het moet nu gezocht worden in langer werken, reïntegratie van mensen met een uitkering en het aantrekken van mensen die nog niet werken maar dat wel zouden willen. Bij langer werken gaat het niet vooral om langere werktijden, hoewel Nederlanders bijna de kortste arbeidstijden en de meeste vakantie hebben binnen de Europa. Maar het gaat om doorwerken tot het 65ste en eventueel daarna; nu participeert slechts 22% van de mensen tussen de 60 en 65. Het gaat ook om langere deeltijdbanen; de participatie van vrouwen is wel enorm gestegen, maar ze zijn niet meer gaan werken.

Iedereen aan boord

Bij het stimuleren van arbeidsparticipatie gaat het echter om meer dan een economisch belang. Arbeid is meer dan alleen een bron van inkomen; in onze tijd is het een basis voor persoonlijke ontplooiing, maatschappelijke betrokkenheid en om technisch bij te blijven. Het biedt daarom veel meer bestaanszekerheid dan een uitkering; het biedt een mogelijkheid om in een snel veranderende wereld mee te komen.

In deze tijd bepaalt arbeidsparticipatie daarom het sociale gezicht, niet het aantal en de hoogte van de uitkering. Voor iedereen geldt dat werk boven uitkering gaat, of het nu mensen met of zónder beperking betreft. Daardoor kunnen we ook wie echt niet kan, volwaardig aan boord meenemen. Dat is de inzet. Maar dat vergt een fundamentele omschakeling van opvattingen bij iedereen; bij werkgevers, bij werknemers, bij vakbonden en bij de wetgeving.

Werk boven uitkering; het lijkt zo voor de hand liggend, maar het omgekeerde is het geval. Werkgevers denken vaak nog dat jonge, geschoolde, geheel arbeidsgeschikte (blanke, Nederlandse sprekende) werknemers de norm zijn. Dat zijn ze ook maar ze zijn steeds minder voorradig. Bedrijven zullen een ouderenbeleid moeten gaan voeren om oudere werknemers te behouden, zij zullen flexibele werktijden moeten introduceren om deeltijdwerk uit te breiden, zij zullen scholing moeten bieden om ‘drop outs’ en allochtonen aan te trekken, en zij zullen de functies moeten aanpassen om ruimte te maken voor mensen met een beperking.

Werknemers zullen evenzo een omschakeling moeten maken. Zij zullen moeten samenwerken met collega’s van allochtone herkomst, zij zullen begeleiding moeten bieden aan ongeschoolde jongeren en werknemers met een beperking, en zij zullen blijvend in hun eigen scholing en ontwikkeling moeten investeren. Bonden zullen evenzo moeten omschakelen. Niet loonontwikkeling, maar de kwaliteit van werk, de flexibiliteit van werktijden en de arbeidsparticipatie van outsiders, zullen in de aandacht en eisen voorop moeten staan.

De belangrijkste omschakeling zullen we echter nog moeten maken. Want onze sociale zekerheid berust nog voor een groot deel op de gedachte dat werk iets is waartegen de werknemer beschermd moet worden. Dat werk een last is die alleen gerechtvaardigd is omdat zij inkomen oplevert. Gevolg is dat onze sociale wetgeving arbeid uitstoot, weg definieert of extra belast, met als gevolg dat uitkering boven werk gaat. Het heet sociale wetgeving, maar de vraag is of het sociaal is. Op een paar terreinen is er sprake van een fundamentele verandering; in de bijstand en bij de WAO. Elders zijn we nog niet zo ver.

De Wajong regeling

Het beste is dat op dit moment zichtbaar in de snelle groei van het beroep op de Wajong regeling; de arbeidsongeschiktheidsregeling voor mensen die nog nooit gewerkt hebben. Het beroep op die regeling is in de afgelopen vijf jaar tijd verdubbeld. In 2007 waren dat er vijftien-en-een-half-duizend (15.300) en bijna al die nieuwkomers - 98 procent om precies te zijn - worden volledig arbeidsongeschikt verklaard. Dat betekent dat er bijna ieder half uur, dag en nacht, het hele jaar door, een jongere volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard en voor de rest van zijn leven een uitkering krijgt; want de uitstroom is beperkt. Iedere werkdag zijn dat er zestig, en niets wijst nog op afvlakking van de groei.

Op dit moment zijn er ongeveer 170.000 Wajongers; als we niets doen, loopt dat in de komende jaren op tot een 500.000 of meer in 2050. Aan uitkeringen kost dat vijf à zes miljard per jaar. Maar zelfs als dat financieel geen probleem zou zijn, is het maatschappelijk onaanvaardbaar dat we zulke grote aantallen mensen aan de zijlijn van de samenleving parkeren; bijna één op de tien van al onze jongeren – en de groei is er nog niet uit.

Want let wel, het is een gemaakt probleem. Uit onderzoek blijkt niet dat het aantal jongeren met een fysieke beperking of chronische ziekte stijgt. Wat stijgt is het aantal jongeren waarvan op het achttiende jaar wordt geoordeeld dat ze vanwege een beperking niet op eigen kracht een baan zullen kunnen vinden en het minimumloon kunnen verdienen. Dát is het criterium. Daarom worden ook zo veel jongeren volledig arbeidsongeschikt verklaard, want je kunt het minimumloon verdienen of niet. Het is net als bij zwangerschap: je bent het of niet, een beetje kan niet. Uit onderzoek blijkt echter dat het grootste deel wel degelijk perspectief heeft om al dan niet ondersteund te werken en geheel of gedeeltelijk een eigen inkomen te verdienen. Bij slechts één op de vijf is er sprake van iemand die duurzaam geen enkel perspectief heeft. Bijna 45 procent kan, al dan niet met ondersteuning, regulier werk verrichten of in een sociale werkvoorziening werken, en bij de rest (30%) kan bij keuring nog niet gezegd worden of er wel of geen mogelijkheden zijn.

Het gaat niet om oneigenlijk gebruik of een lakse keuring; daar zijn geen aanwijzingen voor. Het ligt aan de aanpak van het probleem. De maatschappelijke eisen waaraan voldaan moet worden, worden steeds hoger. Daardoor komen we steeds sneller tot de conclusie dat iemand niet mee kan komen. Om dat te voorkomen pakken we de problematiek al aan in het onderwijs, maar dat bepaalt en bevestigt jongeren nu juist bij wat ze niet kunnen om ze uiteindelijk vooral klaar te stomen voor de Wajong. Met de beste bedoelingen van de wereld proberen we de jongeren te helpen, maar het onbedoelde resultaat is dat het inkomensvangnet wat we ze willen bieden, een net wordt waar ze in gevangen blijven, waar ze niet meer uit kunnen komen.

Het is gevolg van een wetgeving en een aanpak die de uitkering voorop stelt; daardoor worden jongeren op hun 18e met een uitkering van euro800 met rust gelaten want ze zijn zielig. Dat vinden ze zelf niet; ze willen werken, maar wie neemt iemand die volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Dat kan anders; dat moet anders. Voor de jongeren die geen perspectief op deelname aan het arbeidsproces hebben moet de huidige regeling blijven bestaan. Maar voor wie dat perspectief wel heeft, ook al kan hij niet zelf arbeid vinden, gaat het er primair om welke steun hij nodig heeft om aan de slag te gaan. De inkomensondersteuning kan nodig zijn, maar staat niet voorop. Het gaat om het stimuleren tot werk, doordat men er daarmee op vooruit gaat. Pas na enkele jaren zou definitief moeten worden vastgesteld of iemand geen of beperkte participatiemogelijkheden heeft en ook dan zou dit niet ‘alles-of-niets’ moeten zijn, maar ook een gedeeltelijke afkeuring moeten kunnen inhouden.

Vernieuwing van de Wajong is overigens geen panacée. Er is meer nodig, te beginnen bij het onderwijs. Willen we de participatie van jongeren met een beperking verhogen, dan moet arbeidsparticipatie al op school voorop staan. Het zal ook in de samenleving moeten gebeuren. Werkgevers zullen bereid moeten zijn om jongeren met een beperking aan te nemen. Werknemers zullen zich bereid moeten tonen deze jongeren collegiaal op te vangen en te ondersteunen.

Doorwerken tot en na het 65ste levensjaar

De Wajong is één voorbeeld van hoe een systeem mede de uitsluiting van de arbeidsmarkt bevordert – met de beste bedoelingen. De systematiek rond het uittreden van ouderen is een ander voorbeeld. Nu is de pensioengerechtigde leeftijd tot een vrijwel absolute grens aan het arbeidzaam leven geworden.

Ik wees er al op dat verkorting van het werkzaam leven en verlenging van de levensverwachting daar steeds minder aanleiding toe geven. Toen de AOW wetgeving werd overwogen, werd al voorzien dat dit een probleem zou gaan opleveren. De leeftijd van 65 als pensioengerechtigde leeftijd dateert van Bismarck. Dat was in zijn tijd de leeftijd waarop gemiddeld iedereen dood was, dus wie langer leefde hoefde niet te werken. Toen ik geboren werd en Drees de voorlopige AOW regeling introduceerde, was mijn levensverwachting nog maar 68; nu ligt die dichter bij de 80. Vandaar dat ten tijde van de invoering van de AOW werd voorgesteld om de pensioengerechtigde leeftijd ieder jaar met 7 weken te verhogen. Zou dat voorstel aanvaard zijn, dan zou de pensioengerechtigde leeftijd nu op +72 jaren hebben gelegen.

Op den duur zullen we langer moeten werken als de levensverwachting nog verder toeneemt. Maar waarom zouden we niet gewoon beginnen door het doorwerken tot 65 weer normaal te vinden, en pas vanaf die leeftijd te beginnen met het afbouwen van het werkzaam leven. Vandaar mijn voorstel om mensen de mogelijkheid te bieden om op vrijwillige basis hun pensioen uit te stellen en door te werken.

Ik ga niet tegen u zeggen ‘u moet doorwerken ook na uw 65ste’ ik hoop dat het minder vanzelfsprekend wordt dat de eerste vraag bij je 60ste verjaardag is: ‘hoe lang ga je nog door’ of ‘wanneer hou je op’. Die cultuur moet doorbroken worden in ons aller belang. Vandaar dat ik mensen de keuze wil bieden om hun pensioen uit te stellen. Dat ga ik niet subsidiëren. Ouderen hebben al veel voordelen, zoals het wegvallen van de sociale premies. Maar actuarieel impliceert uitstel van de AOW met een jaar op een levensverwachting van nog 20 jaren na de pensioengerechtigde leeftijd, dat de AOW voor ieder volgend jaar 5% hoger kan zijn. Dat is nog maar een contour. Bovendien gaat het niet alleen om ouderen na hun 65ste maar vooral ook om ouderen tussen de 60 en 65 jaar. Daar valt nog een wereld te winnen als het gaat om arbeidsparticipatie. De commissie Bakker zal daarover begin juni adviseren.

Wat voor samenleving willen we zijn?

Uiteindelijk gaat het om de vraag wat voor samenleving we willen zijn. Is er vooral plaats voor wie recht van lijf en leden is, wie hier geboren is en wie onze manieren verstaat, of trachten we bij alle verschillen die door geboorte, afkomst, (nood)lot of bestemming zijn bepaald, ieder hier tot zijn recht te laten komen. Maar dan moeten we mensen niet een uitkering laten zitten omdat ze niet mee kunnen komen, maar zorgen dat ze mee kunnen komen ondanks een beperking.

Op twee punten hebben we de draai gemaakt: in de bijstand – waar mensen naar werk verwezen kunnen worden als ze om een uitkering vragen. En in de arbeidsongeschiktheidsregelingen, waar het onderscheid tussen duurzaam ongeschikt en beperkte geschiktheid goed werkt. De instroom is dramatisch teruggelopen. Nu blijkt ook dat herbeoordeelden in meerderheid aan het werk kunnen en dat maar een klein gedeelte van de WGA naar de IVA stroomt. Daardoor bieden we mensen kansen. Volgende stappen zijn de werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar en de aanpassing van de WW en het begrip passende arbeid. In geval van langdurig werklozen wordt het dan ook mogelijk om sneller te verwijzen naar arbeid. Maar dat is niet genoeg. Meer in het algemeen zal in de arbeidswetgeving en in de arbeidsmarktpositie minder moeten worden uitgegaan van één standaard werknemer, waarbij ieder die niet aan dat beeld voldoet een vlekje heeft en daarmee een achtergestelde positie. Het is uiteindelijk geen oplossing dat voor ieder ‘vlekje’ weer een nieuwe overheidsregeling komt om het ‘vlekje’ te compenseren. De verschillen zullen zo goed mogelijk moeten worden opgevangen binnen de arbeidsorganisaties, door daarin ruimte te scheppen voor verschil in capaciteiten. Maar, let wel: we kunnen wel zeggen dat arbeid meer is dan alleen een inkomen, maar dan zullen we het daar ook naar moeten maken. Dan zullen we onder ogen moeten zien dat bij alle arbeidsdeling en rationele organisatie mensen steeds minder de tastbare vruchten van hun arbeid zien. Dat ze steeds minder aan het eind van een werkzaam leven kunnen zeggen: dat heb ik tot stand gebracht. Evenzo zullen we onder ogen moeten zien dat we de verantwoordelijkheid van mensen vaak steeds smaller maken, door alle regels, controles en toezichtmechanismen, en dat we de beroepstrots en professionele vrijheid, steeds verder wegdrukken met regels, protocollen en verantwoordingsformulieren. De groei van het aantal mensen dat verkiest om niet als werknemer maar als zelfstandige dezelfde werkzaamheden te verrichten, geeft aan dat mensen vrijheid en verantwoordelijkheid vaak verkiezen boven zekerheid en bescherming.

Tegen die achtergrond zullen we onze opvattingen over wat sociaal is en solidair, moeten bijstellen. Sociaal is ieder de kans geven om naar beste vermogen tot zijn recht te komen, ongeacht mogelijke beperkingen en tekortkomingen. Solidair is in de eerste plaats om daar ruimte voor te maken: als werkgevers en als werknemers. Solidair is in de tweede plaats om mensen te ondersteunen bij wat ze kunnen en niet af te schrijven om wat ze niet kunnen. Solidair is tenslotte inkomensondersteuning te bieden op een wijze die de voorgaande twee punten ondersteunt, zonder afbreuk te doen aan de bestaanszekerheid. Sociaal is echter niet minder dat we mensen verantwoordelijkheid geven, ruimte bieden voor professionele eigen waarde, en mensen zoveel mogelijk in staat stellen om te zien wat ze tot stand brengen of daaraan bijdragen. Dat is naar mijn mening een christen-democratische invulling in deze tijd van een sociaal gezicht;

-ieder mens in staat stellen tot zijn recht te komen

-ieder naar zijn waarde behandelen

-en de vaardigheid van arbeid herstellen.

Die invulling maakt het mogelijk om tegenstellingen te overbruggen om de discussie over arbeidsverhoudingen niet in een strijd over lonen en aanspraken te laten ontaarden. Tegen die achtergrond tracht ik invulling te geven aan een christen-democratisch beleid, met drie verschillende invalshoeken:

-alle hands aan dek; ieder die kan moet participeren, ook dat is solidariteit

-iedereen aan boord; we kunnen ons niet permitteren om mensen terzijde te laten vanwege beperkingen of tekortkomingen, dat is solidariteit

-ieder moet zijn talenten inbrengen en ontwikkelen; ieder zal zijn inzetbaarheid en mobiliteit moeten ontwikkelen; dat is ook solidariteit.

Want alleen zo kunnen we wie echt niet kan, goed verzorgen: dat is solidariteit.

Al veel projecten, dat is bemoedigend.

Behouden, bevorderen en re-integreren, daar zal het in de komende tijd dus om gaan; het behouden van ouderen voor de arbeidsmarkt, het bevorderen om deeltijd uit te breiden en het terugbrengen van mensen die geruime afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Dat gaat niet vanzelf, ook niet door groei; ondanks de +150.000 vacatures slinkt het aantal langdurig uitkeringsgerechtigden langzaam.

Behouden, bevorderen en re-integreren niet alleen in kwantitatieve zin, maar ook in kwalitatieve zin. Het gaat ook om scholing en training, om carrièreplanning en een ouderenbeleid; nu al sluiten beroepskeuze en beroepsonderwijs onvoldoende aan bij de vraag naar arbeid. Bij de groep die nog aangetrokken moet worden, mag ook niet verwacht worden dat zij met de vereiste kwalificaties op de arbeidsmarkt komen. Veel meer dan thans zullen werknemers daarom op het werk geschoold en getraind moeten worden; zowel de nieuwkomers, als het zittend personeel. Wellicht past hier meer aandacht voor een levenslange leerplicht. Zo kan het zittend personeel worden ingezet voor hoger gekwalificeerd werk en kan het vervangen worden door de huidige outsiders; de mensen die nu die plek op de arbeidsmarkt niet vinden. Bovendien biedt het een beter carrière perspectief dat werknemers bindt.

Het probleem van het arbeidsaanbod kan niet zonder werkgevers en werknemers worden opgelost. Voor een arbeidsovereenkomst heb je beide nodig; de overheid kan hooguit voorwaarden scheppen die de totstandkoming bevorderen. Het kabinet is bereid daar van alles aan te doen. Bijvoorbeeld maatregelen om de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt en een leven lang leren te verbeteren; die het activerend karakter van de sociale zekerheid en het functioneren van de arbeidsmarkt versterken. Het kabinet wil voorts de lasten van arbeid (werknemersdeel WW-premie) en van ouderen (premies) verlichten en de toetreding tot respectievelijk de uitbreiding van arbeid aantrekkelijker maken.

Tenslotte wil het kabinet de bemiddeling op en herintreden tot de arbeidsmarkt verbeteren. Daartoe zal de arbeidsbemiddeling gestroomlijnd worden, waarbij gemeenten, CWI en UWV op één locatie gaan samenwerken, zodat werkzoekende en werkgever één aanspreekpunt hebben. Er worden middelen uitgetrokken om re-integratie, herintreden, scholing enz. te vereenvoudigen. In de WW willen we voor wie langer dan een jaar werkloos is, de druk om arbeid te aanvaarden opvoeren. Terwijl voor jongeren tot 27 jaar het leven overzichtelijker wordt: óf aan het werk, óf naar school. En dus in principe geen uitkering meer.

Deze maatregelen hebben alleen zin en gaan alleen werken als mensen een reëel perspectief op een gewone baan hebben. Daar hebben we de werkgevers voor nodig. Met hen en ook met de vertegenwoordigers van de werknemers ga ik aankomende woensdag om tafel zitten tijdens het zogenaamde voorjaarsoverleg.

Daar gaan we het hebben over verschillende zaken die u ongetwijfeld ook al in de krant hebt kunnen lezen en zal elke partij – vanuit een eigen invalshoek- wensen op tafel leggen. Zo vragen vakbonden aandacht voor meer koopkracht, zo vraag ik om een verantwoorde loonontwikkeling, en zo vragen de werkgevers bijvoorbeeld om uitstel van de vorig jaar al aangekondigde BTW – verhoging. Wat de uitkomst woensdag zal worden is nog een beetje koffiedik kijken, daar wil ik nog niet op vooruit lopen. Maar zeker is wel dat het goed is om met elkaar in gesprek te zijn en te blijven. De overheid kan het niet alleen. Wie dat verwacht en hoopt op het oplossen van alle problemen door de overheid komt bedrogen uit.

Juist daarom wil dit kabinet werken vanuit het motto ‘samen werken, samen leven’. Samen met werkgevers en werknemers kijken hoe we bijvoorbeeld

Ik zou er uiteraard nog veel meer over kunnen zeggen maar beperk mij tot mijn hoofdagendapunten en kom daarmee terug op de titel waarmee ik mijn verhaal begon. Meer mensen aan het werk en iedereen doet mee. Daar gaat het om. Ik ben benieuwd hoe u daarover denkt en ga graag met u verder in debat.

Dank u wel!