Onafhankelijkheid van het RIVM

De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG/ZP-2859261

1 september 2008

Inleiding

Tijdens het Algemeen Overleg Infectieziekten op 15 april jl. heb ik toegezegd u informatie te sturen over de positie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Mevrouw Arib gaf in dat debat aan dat zij zich zorgen maakte, het RIVM zou zich mogelijk een soort monopoliepositie toe-eigenen. Zij maakte deze opmerking onder andere naar aanleiding van een signaal van een subsidie-ontvangende partij die het RIVM voornemens is te korten. Mevrouw Arib vindt het RIVM een enorme organisatie en zij heeft haar bedenkingen, vooral omdat het onder het ministerie valt en het programmeur en uitvoerder tegelijk is. Zij vroeg me hoe ik de onafhankelijkheid van het RIVM kan garanderen.

Ik interpreteer het verzoek van mevrouw Arib – gelet op de focus van haar betoog op dit onderdeel tijdens het debat – als een verzoek om helderheid over de onafhankelijkheid van het RIVM enerzijds, en een verzoek om in te gaan op haar zorg dat het RIVM zich mogelijk een monopoliepositie zou toe-eigenen als gevolg van zijn subsidieverlenende bevoegdheid anderzijds.
Aangezien wij in het Algemeen Overleg spraken over infectieziekten, zal ik mij in deze brief niet alleen op het RIVM richten, maar vooral op het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) als onderdeel van het RIVM.

Onafhankelijkheid RIVM

Aansturing
Het RIVM is als agentschap één van de onderdelen van mijn ministerie dat onder mijn verantwoordelijkheid werkt.
Via een jaarlijkse cyclus van opdrachtbrief, kennisvragen, offertes en een goedkeuringsbrief stuurt VWS het RIVM wat betreft de uit te voeren activiteiten/onderzoeken aan. Voorts stelt het RIVM jaarlijks een plan op over o.a. de strategie, werk voor derden, organisatieontwikkeling, het strategisch onderzoek, financieel beleid en andere bedrijfsvoeringsaangelegenheden, welk plan mijn goedkeuring behoeft. Alle voorgenomen activiteiten van het RIVM worden derhalve met mij afgestemd en ik dien eerst opdracht te verlenen alvorens het RIVM zijn activiteiten kan uitvoeren.
Het RIVM legt via voortgangsrapportages verantwoording af aan het ministerie. Daarnaast vindt over de voortgang van de activiteiten tussen het RIVM en de ambtenaren van mijn ministerie intensief contact plaats.
Enkel voor wat betreft wetenschappelijk onderzoek fungeert het RIVM onafhankelijk, beschermd door de Wet op het RIVM.

Onderzoek
De onafhankelijkheid met betrekking tot onderzoekswerkzaamheden van het RIVM is bij de oprichting gewaarborgd in artikel 5 van de ‘Wet van 21 oktober 1996, houdende regeling van de taakuitoefening door het RIVM’, verder te noemen Wet op het RIVM. Voor wat betreft onderzoek is in dit artikel bepaald dat de Minister van VWS geen aanwijzingen kan geven met betrekking tot de methoden, volgens welke de onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan.

Geen verdere groei RIVM
Het RIVM zal de komende jaren niet verder groeien. Sterker nog, ook het RIVM, als onderdeel van mijn ministerie, is belast met de taakstelling die door het kabinet is opgelegd. Het aantal fte bij het RIVM zal worden teruggebracht.

Subsidieverlening door het Centrum Infectieziektebestrijding

In 2005 is het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) als onderdeel van het RIVM opgericht. Aanleiding daarvoor was een aantal knelpunten in de infectieziektebestrijding die de minister van VWS in 2004 constateerde. Met de oprichting van het CIb – als één van de maatregelen die toen zijn afgekondigd – wilde de overheid deze knelpunten oplossen.
Eén van de taken van het CIb betreft het namens mij verlenen van een aantal subsidies aan instellingen die werkzaam zijn op het gebied van de infectieziektebestrijding, zoals bijvoorbeeld soa, tuberculose of infectiepreventie. Het CIb doet dit op basis van de Subsidieregeling VWS-subsidies. Het CIb legt jaarlijks een subsidiejaarplan ter goedkeuring aan mij voor waarin staat welke verschuivingen het centrum in het volgende jaar wil doorvoeren in de subsidieverlening.
Het CIb zal dus altijd voorgenomen wijzigingen in de verdeling van subsidiegelden aan mij ter goedkeuring voorleggen. Ook worden voorgenomen kortingen op subsidieontvangende partijen met betreffende partijen besproken. Het CIb kan bovendien niet geld dat geoormerkt is voor subsidies, omzetten in programmageld voor het CIb zelf.

Hieruit moge blijken dat geen sprake is van een monopoliepositie van het RIVM/CIb in zijn rol als subsidieverlener en dat hij zich die ook niet kan toe-eigenen. Het RIVM heeft voor zijn werkzaamheden mijn toestemming nodig en de activiteiten vinden in afstemming met en onder mijn verantwoordelijkheid en toezicht plaats. Ook wijzigingen in bijvoorbeeld subsidierelaties kunnen alleen doorgevoerd worden wanneer die door mij zijn goedgekeurd en nadat die door het CIb met betreffende partijen besproken zijn.
Wel acht ik het belangrijk dat het CIb de regie heeft in het veld van infectieziekten. Regie staat echter niet gelijk aan een monopoliepositie.

Subsidies 2009
Het CIb neemt een aantal witte vlekken in de huidige subsidieverdeling waar. Infectieziekten zijn aan verandering onderhevig en de subsidieverlening is de laatste jaren onvoldoende aangepast aan deze veranderingen. Zo krijgen sommige onderdelen van dit beleidsterrein volgens het CIb te veel subsidie en zouden andere partijen wellicht meer subsidie moeten krijgen omdat de problematiek daarom vraagt. Daarom heb ik met het CIb afgesproken dat in het najaar van 2008 de uitvoering van de subsidieverlening door het CIb, en de verdeling van de middelen over de subsidiepartijen, onafhankelijk wordt geëvalueerd. Op basis van die evaluatie kan eventueel gekomen worden tot een verschuiving in de verdeling van subsidiegelden over de verschillende instellingen waarbij het effect op de volksgezondheid leidend is.
Met het oog op deze evaluatie heeft het CIb dit jaar nog geen grote verschuivingen voor 2009 voorgesteld. Wél heeft het CIb na overleg met partijen een aantal kleinere verschuivingen aangekondigd. De betrokken partijen die worden gekort, zijn van dit voornemen vóór 1 juli jl. in kennis gesteld.

Bovenstaand ben ik ingegaan op de vragen van mw. Arib over de vermeende monopoliepositie van het RIVM. Afsluitend wil ik u melden dat nu het CIb een aantal jaar aan de slag is, ik het voornemen heb het CIb in 2009 te laten evalueren. Over de uitkomsten daarvan zal ik u te zijner tijd informeren.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink