Brief aan de Tweede Kamer over het kabinetsstandpunt inzake de UPG-status voor de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba

D.d. 19 juni 2008 (Kamerstukken II, 31 200 IV, nr. 56) heb ik u de rapportages aangeboden van het onderzoek naar de juridische en economische implicaties van de status van ultraperifeer gebied (UPG) voor de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba. Bij de aanbieding aan uw Kamer heb ik toegezegd u in oktober 2008 nader te informeren over het standpunt van het kabinet aangaande de wenselijkheid van de UPG-status voor de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Op verzoek van de Vaste Commissie Nederlands-Antilliaans en Arubaanse Zaken kom ik nu reeds aan deze toezegging tegemoet, teneinde uw Kamer in staat te stellen het standpunt van het kabinet in samenhang te bezien met de voorgenomen reactie van het kabinet op het Groenboek van de Europese Commissie inzake de status van Land- en Gebied Overzee (LGO). Parallel aan deze brief, wordt u hierover geïnformeerd door de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken.

Het onderzoek naar de implicaties van de UPG-status, het Groenboek van de Europese Commissie, het overleg met de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en de landsregeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba, alsmede de wens voortgang te maken met het staatkundig proces is bepalend geweest voor het standpunt van het kabinet aangaande de toekomstige relatie met de Europese Unie van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Mede namens de Minister van Justitie bericht ik u hierover als volgt.

Standpunt kabinet

Het kabinet is van oordeel dat de eilanden die de status van openbaar lichaam verwerven, Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES), voorlopig de status van LGO kunnen behouden. Dit betekent dat op korte termijn door Nederland nog geen voorbereidingen worden getroffen voor het wijzigen van de LGO-status in de UPG-status. Dit standpunt wordt gedeeld door de BES-eilanden en de landsregering van de Nederlandse Antillen. In mijn brief van 19 juni 2008 (Kamerstukken II, 31 200 IV, nr. 56), alsmede in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 augustus 2008 is hierover reeds bericht (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 V, nr. 150).

Het kabinet is tot deze conclusie gekomen, omdat het op dit moment voorrang wil verlenen aan het transitieproces. Indien nu gekozen wordt voor de UPG-status, dan zou het transitieproces op bepaalde punten anders ingericht moeten worden. Dit zou tot vertraging leiden.

Juridisch gezien is de UPG-status niet nodig voor de toetreding tot het Nederlands staatsbestel. De LGO-status staat toe onderdeel van Nederland te worden en Nederlandse regelgeving in te voeren, inclusief de daarin verwerkte Europees-rechtelijke elementen. Via deze weg kunnen de Europese standaarden wat betreft bestuur, milieu, volksgezondheid etc. stapsgewijs op de BES gaan gelden.

De Europese Commissie wil, blijkens het Groenboek, de LGO gaan stimuleren dergelijke standaarden op termijn in de eigen rechtsorde te verwerken. Zo worden de LGO geleidelijk meer Europees; wanneer in de toekomst gekozen wordt voor een overstap naar de UPG-status, dan zal die overstap veel minder ingrijpend zijn dan dat nu zou zijn.

Economische gezien zal de UPG-status ingrijpende effecten hebben op de inrichting van de economie van de BES en hun handelsrelaties. Of dit uiteindelijk positief of negatief uitpakt, hangt er mede van af welke economische ontwikkelingen en handelsrelaties de nieuwe staatkundige positie met zich mee zal brengen.

Het kabinet heeft met de BES afgesproken de relatie met de Europese Unie in elk geval onderdeel te laten worden van de voorgenomen evaluatie van de Wet openbare lichamen BES vijf jaar na toetreding tot het Nederlands staatsbestel. Naar inzicht van het kabinet kan tegen die tijd beter beoordeeld worden welke relatie met de Europese Unie het beste past bij de uiteindelijke inrichting van de wetgeving die op de BES zal gelden en de structuur van hun economie. Voorts is tegen die tijd de LGO-status verder geëvolueerd.

De keuze om voorlopig de LGO-status te behouden geeft de burgers en ondernemers op de BES en de departementen in Den Haag die de wetgeving voorbereiden voor de staatkundige veranderingen flexibiliteit ten aanzien van het geldende juridische kader. Dit is belangrijk voor het ontplooien van economische activiteiten en de voortgang van het transitieproces.

Ten aanzien van Aruba en de eilandgebieden die de status van Land in het Koninkrijk zullen verwerven, Curaçao en Sint Maarten, is het kabinet van oordeel dat zij in de eerste plaats zelf een standpunt moeten innemen over de vraag welke relatie met de Europese Unie de meest wenselijke is. Immers, toetreding tot de Europese Unie zal ingrijpende effecten hebben op hun beleid, hun economie, hun handel met de regio, hun geldend recht en de waarborgen voor hun burgers. Derhalve ligt het voor de hand dat zij eerst zelf de voor- en nadelen van de UPG-status wegen. De in mijn opdracht uitgevoerde onderzoeken naar de implicaties van de UPG-status kunnen hierbij behulpzaam zijn.

DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten