Onderzoeksrapport Teruggang en Uittreding. Processen van deradicalisering ontleed

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Justitie, het onderzoeksrapport Teruggang en Uittreding. Processen van deradicalisering ontleed aan. Het onderzoek is in de periode voorjaar 2007 tot zomer 2008 in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) uitgevoerd door het Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek Teruggang en Uittreding geeft antwoorden op vragen als: wat maakt dat radicale bewegingen afbrokkelen? Hoe komt het dat een gewelddadige koers op een gegeven moment wordt afgezworen? Waarom zeggen sommige personen hun radicale groep vaarwel? In dit onderzoek is geanalyseerd wat de oorzaken zijn van de teruggang van de radicale Molukkers in de jaren zeventig, de kraakbeweging in de jaren tachtig en de extreemrechtse Centrumstroming in de jaren tachtig en negentig. Tevens is onderzocht waarom radicale bewegingen ophouden te bestaan (collectief niveau) en waarom individuen uittreden uit een radicale groepering (individueel niveau). Daartoe zijn interviews gehouden met voormalig geradicaliseerde personen uit de hierboven genoemde drie groepen, maar ook onder mensen met een islamitische achtergrond. De conclusies hiervan zijn gebruikt om aanbevelingen te formuleren over het bevorderen van deradicalisering onder islamistische radicalen. Hoewel de aanbevelingen zich expliciet richten op deze laatste categorie personen, zijn de theoretische inzichten en praktische suggesties ook goed bruikbaar voor de deradicalisering van andere groepen, zoals extreemrechtse radicalen. [1]

Deradicalisering en teruggang van islamistische radicalen

De onderzoekers beschrijven de factoren die een voorname rol zullen spelen bij de deradicalisering van individuen met een radicale islamistische overtuiging evenals de teruggang van islamistische groepen op collectief niveau.

Individueel niveau

Op het individuele niveau verwachten zij dat radicale islamisten veelal door een afname van ideologische betrokkenheid zullen deradicaliseren. Zij komen tot andere inzichten, keren zich af van de orthodoxie of spreken zich uit tegen geweld als tactisch middel. Ook afname van vertrouwen in de radicale organisaties en veranderingen in praktische levensomstandigheden, zoals het aangaan van een huwelijk of het verkrijgen van een baan, spelen een rol.

Collectief niveau

De onderzoekers verwachten dat op het collectieve niveau vier factoren een rol zullen spelen.

1. Falende strategie

Indien meer gewelddadige acties plaats vinden vanuit radicaal islamistische hoek, is de verwachting dat veel geradicaliseerden zich zullen afkeren van de radicaal islamistische beweging. Gebruik van geweld zal de ideologische discussies waarschijnlijk aanwakkeren. Hierdoor zal mogelijk de steun voor gewelddadige acties afnemen.

2. Geen nieuwe generatie

Als niet voldoende nieuwe aanwas tot stand komt, wordt de groepering steeds kleiner. Op dit moment kan vanuit de radicaal islamistische beweging nog worden ingespeeld op het gevoel van sommige jonge Nederlandse moslims dat zij niet worden geaccepteerd. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de islam in het publieke debat soms lijkt te worden gelijkgesteld met radicalisering. Wanneer dit minder het geval zal zijn, zal het gevoel niet te worden geaccepteerd ook afnemen.

3. Publieke opinie

Indien de polariserende sfeer in de samenleving minder wordt zullen moslims zich minder vaak buitengesloten voelen en minder vaak met radicalisering worden vereenzelvigd. Hierdoor zal waarschijnlijk de ontvankelijkheid voor radicalisering afnemen. Ook is er dan meer ruimte binnen de moslimgemeenschappen voor tegengeluid.

4. Aantrekkelijke alternatief

Ten slotte kan een aantrekkelijk alternatief voor het radicale gedachtegoed, dat ook tegemoetkomt aan de behoeften van jonge moslims, tot teruggang leiden.

Deradicaliseringprogramma’s

De onderzoekers hebben deradicaliseringsprogramma’s geanalyseerd in een aantal Europese landen en in de islamitische wereld. Op basis daarvan hebben ze een aantal aanbevelingen opgesteld voor in Nederland te ontwikkelen programma’s gericht op deradicalisering van moslims. De programma’s moeten zich richten op de ideologische betrokkenheid, de band met de radicale organisatie en de praktische levensomstandigheden van de radicale persoon. Bij vrijwillige deelname is veel vaker sprake van een succesvolle deradicalisering dan bij gedwongen deelname. Belangrijk is tevens dat de mensen die als tussenpersoon worden ingezet om deradicalisering te bewerkstelligen gezag genieten en worden geaccepteerd. Ten aanzien van religieus geïnspireerde radicalisering concluderen de onderzoekers dat deradicalisering in sommige gevallen alleen kan slagen indien een religieus alternatief wordt geboden voor het radicale gedachtegoed. Ten slotte moeten de programma’s zich ook richten op sociale en praktische aspecten en zelfredzaamheid. Hier geldt ook dat de onderlinge samenwerking tussen de betrokken instanties van groot belang is.

Conclusies

De conclusies en suggesties ondersteunen zowel de aanpak die is gekozen in het nationale beleid ten aanzien van polarisatie en radicalisering zoals neergelegd in het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 - 2011 als de lijn die is gekozen in de aanpak en omgang met het salafisme zoals neergelegd in de aanbiedingsbrief van het AIVD-rapport Radicale dawa in verandering (TK 29754, 106). Dat beleid is immers ook gericht op vergroting van de weerbaarheid, vergroting van het pluriforme aanbod, het tegengaan van uitsluiting en het tegengaan van polarisatie.

Het onderzoek biedt aanknopingspunten voor het verder ontwikkelen van beleid ten aanzien van deradicaliseringsprogramma’s. In Nederland is tot nu toe beperkt ervaring opgedaan met dergelijke programma’s. Momenteel voert het Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling ‘Forum’ in opdracht van het Ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de NCTb twee pilots uit in Winschoten en Eindhoven, gericht op extreemrechtse en islamitische jongeren. Daarnaast zijn er enige lokale initiatieven, bijvoorbeeld in Amsterdam. Op basis van de theoretische inzichten en de eerste praktische ervaringen zal een handleiding voor deradicaliseringsprogramma’s worden ontwikkeld.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

dr. G. ter Horst


[1] Het onderzoek biedt een theoretisch kader voor deradicalisering op individueel en op groepsniveau. Kortheidshalve verwijzen wij daarvoor naar de samenvatting voorin het onderzoeksrapport.