Antwoorden op kamervragen van Zijlstra over Regelgeving rond opleidingsfonds

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

MEVA-K-U-2884219

27 oktober 2008

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Zijlstra (VVD) over Regelgeving rond opleidingsfonds (2080901960).

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink


Vragen van het lid Zijlstra (VVD) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de regelgeving rond het opleidingsfonds. (2080901960)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel “Papierwinkel funest voor opleiding”? 1)

Antwoord 1

Ja, ik ben bekend met dit artikel dat stamt uit januari van dit jaar en met de reactie van de MSRC op dit artikel.

Vraag 2

Kunt u uiteenzetten of het verdere traject na het verschijnen van het genoemde artikel vanuit het veld reacties heeft opgeleverd over de uitvoerbaarheid van de regels omtrent het opleidingsfonds?

Antwoord 2

Ook in de periode na het verschijnen van het artikel hebben mij signalen bereikt dat instellingen en opleiders graag een verdere flexibilisering van de regelgeving omtrent het opleidingsfonds zouden zien. Ik kan die signalen op zich goed duiden. Voor opleiders en instellingen is er de afgelopen periode immers veel veranderd, niet alleen als het gaat om het opleidingsfonds overigens. De opleidingen zijn of worden gemoderniseerd, er wordt opgeleid met inachtneming van de Canmeds-competenties, er worden portfolio’s door de AIOS bijgehouden, opleiders worden zelf opgeleid om AIOS te begeleiden. De specialisten (in casu de Medische Specialisten Registratie Commissie) houden zelf strakker toezicht op de naleving van de regels die men zelf (in casu het Centraal College voor Medische Specialisten) heeft gesteld teneinde de kwaliteit van de opleiding te borgen. De opleidingswereld is kortom volop in beweging. Zoals ook uit bovengenoemd artikel blijkt – en uit een latere aanvullende reactie van de auteur van het artikel – wordt deze ontwikkeling niet door iedereen toegejuicht.

In die veranderende wereld zorgt ook het opleidingsfonds voor nieuwe financiële spelregels. Die spelregels betreffen de gebruikelijke spelregels als het gaat om een adequaat subsidiebeheer vanuit de overheid, waarbij ik wil benadrukken dat het bij het opleidingsfonds gaat om een zeer omvangrijke subsidieregeling (circa euro 700 miljoen aan beschikte subsidies) in macro-termen. Ook op meso-niveau is sprake van een forse subsidiëring: sommige opleidende instellingen ontvangen subsidies van meer dan euro 45 miljoen louter en alleen voor het opleiden van AIOS. Een dergelijk bedrag voor een enkele instelling ligt bijvoorbeeld in dezelfde orde van grootte als het totaalbedrag voor alle instellingen waarmee VWS stageplaatsen voor verplegenden en verzorgenden in het veld ondersteunt. Ook per individuele AIOS is sprake van een substantiële subsidie van gemiddeld euro 130.000 per jaar waarmee de vervolgopleiding wordt bekostigd. Per vervolgopleiding financiert de overheid – in aanvulling op de reeds door de overheid bekostigde opleiding tot basisarts - een bedrag van circa euro 0,8 miljoen voor een 6-jarige opleiding met een grote baanzekerheid en een goed inkomen. Het is mede vanuit het perspectief van de belastingbetaler dat ik hecht aan een adequate besteding van middelen met inachtneming van een aantal democratisch in overeenstemming met de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) tot stand gekomen spelregels.

Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.

Vraag 3

Is het u bekend dat de regelgeving rondom het opleidingsfonds door het veld als star ervaren wordt, waardoor de veldpartijen onvoldoende kunnen werken met de regels en daardoor de kwaliteit van ziekenhuisopleidingen in gevaar kan komen?

Antwoord 3

Het “opleidingsfonds” is in het leven geroepen om marktverstoring bij de ziekenhuizen door de invoering van de DBC-tarieven te voorkomen, aantallen en bedragen transparant te maken, planning en uitvoering beter op elkaar te laten aansluiten, free riders gedrag uit te sluiten, varkenscycli te verkleinen en opleidingsplaatsen te verdelen op basis van toetsbare criteria, waaronder kwaliteit, tegen een redelijke prijs.

Vóór totstandkoming van het opleidingsfonds vond bekostiging plaats ongeacht de geleverde prestatie. Er was sprake van ondoorzichtige verdelingsmechanismen, gebrek aan inzicht in kwaliteitsverschillen en kostprijzen van opleidingen en er waren weinig kansen voor nieuwe toetreders. Dat de verdeling in het verleden niet altijd soepel verliep blijkt bijvoorbeeld uit het artikel “Orde schort overleg over aios op” uit Medisch Contact van 18 augustus 2006, waarin wordt aangegeven dat de Orde van Medisch Specialisten uit het zogeheten BOLS-overleg dreigt te stappen, omdat men het niet eens kan worden over de opleidingsplaatsen voor AIOS in dat lopende jaar.

In het nieuwe systeem stelt de minister van VWS op basis van de ramingen van het Capaciteitsorgaan jaarlijks de aantallen assistenten in opleiding vast die aan de opleiding mogen beginnen. Op basis van toetsbare en transparante spelregels in overeenstemming met de AWB worden de beschikbare opleidingsplaatsen per zorgopleiding over de instellingen verdeeld. De verdeling van opleidingsplaatsen vindt nu vrijwel beleidsneutraal plaats. Om te komen tot een verdeling van ten minste een deel van opleidingsplaatsen op basis van kwaliteit heb ik het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (CBOG) in februari 2007 gevraagd met voorstellen te komen. Hiernaast verwacht ik voor het einde van dit jaar een rapport van Berenschot met betrekking tot de kostprijzen van zorgopleidingen.

Bij het ingezette verandertraject vallen in het bijzonder de volgende zaken op. Sommige instellingen hebben meer AIOS laten instromen dan door mij bij de subsidieverlening beschikt en zij lijken vervolgens verwonderd te zijn wanneer die plaatsen niet worden vergoed. Hiernaast heeft een aantal instellingen er moeite mee, dat de opleidingsplaatsen volgens een bepaalde systematiek worden verdeeld. Met het oog op een gelijke behandeling van instellingen kan daar niet zomaar omheen worden gegaan. Een aantal instellingen wil ook meer mutaties ten opzichte van de subsidieverlening gedurende het jaar mogelijk maken. De essentie van de subsidieregeling gaat echter over het verdelen van door mij beschikbaar gestelde opleidingsplaatsen. Daaruit vloeit voort dat ik terughoudendheid betracht met het toestaan van tussentijdse mutaties, te meer daar veel mutaties zijn terug te voeren op bedrijfsvoering, financiën en/of het opvangen van diensten. Bedrijfsvoering dient uit het zorgbudget te worden betaald en niet uit de subsidie ten behoeve van opleiden van AIOS. Bovendien dienen partijen een weloverwogen opleidingsschema op te stellen. Een dergelijk schema hoeft vervolgens niet met enige regelmaat te worden gewijzigd. Mocht dat onverhoopt toch nodig zijn, dan biedt de regeling jaarlijks de mogelijkheid om het opleidingsschema en daarmee de geldstroom te wijzigen. Ook zijn er instellingen die bij uitval van AIOS terstond nieuwe instroom wensen. Deze instellingen zien over het hoofd, dat ik bij de vaststelling van de jaarlijkse instroom van AIOS al met eventuele uitval tijdens de opleiding heb rekening gehouden; om 100 specialisten op te leiden laat ik bij een uitval van 10% 111 AIOS instromen. Verder geldt ook hier dat bedoelde wens om de capaciteit bij uitval op te vullen veelal is terug te voeren op bedrijfsvoering, financiën en/of het opvangen van diensten.
Bedrijfsvoering die niet met het opleiden heeft te maken dient uit het zorgbudget te worden betaald en niet uit de subsidie ten behoeve van opleiden van AIOS. Wanneer dat niet gebeurt, ontstaat marktverstoring tussen opleidende en niet opleidende ziekenhuizen ten nadele van laatstgenoemde instellingen. Hiernaast heb ik met betrekking tot de verdeling van de vooropleidingplaatsen heelkunde en interne geneeskunde over de opleidingsinrichtingen voor het subsidiejaar 2009 en volgende jaren voor een gewijzigde systematiek gekozen. Deze systematiek komt tegemoet aan de wensen van het veld en betekent, dat de opleidingsinrichting die verantwoordelijk is voor de eindopleiding de AIOS selecteert. Hierna zoekt de AIOS in overleg met de opleider een instelling die bereid is de vooropleiding interne geneeskunde of heelkunde te verzorgen. De instelling die de vooropleiding verzorgt ontvangt vervolgens de subsidie. In dit verband kan ik mij ook niet aan de indruk onttrekken, dat een aantal instellingen pas vrij laat heeft beseft, dat er met de totstandkoming van het opleidingsfonds zaken zijn veranderd respectievelijk dat de interne communicatie binnen instellingen tussen bestuur en opleiders niet steeds optimaal is geweest. Na de gewenning met betrekking tot 2007 en 2008 zou dat voor 2009 geen probleem meer moeten zijn. Ten slotte bestaan misverstanden ten aanzien van het opleidingsfonds. Zo zou het AIOS volgens sommige instellingen of opleiders in het kader van het opleidingsfonds niet zijn toegestaan in deeltijd te werken. Ook zouden AIOS niet in andere regio’s dan die waar ze zijn begonnen mogen worden opgeleid. De Subsidieregeling zorgopleidingen spreekt zich over dit soort zaken in het geheel niet uit.

Vraag 4

Deelt u de mening dat als de regelgeving in de praktijk niet werkzaam is, de invoering van deze regeling als prematuur dient te worden beschouwd? Bent u in het verlengde daarvan bereid om terug te keren naar de voorgaande regeling danwel vergaande aanpassingen uit te voeren in de bestaande regeling waarbij als uitgangspunt vermindering van administratieve last wordt gehanteerd?

Antwoord 4

Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en 3 heb uiteengezet is een veranderingstraject op weg naar een meer optimale situatie uit oogpunt van transparantie, betaalbaarheid, toegankelijkheid en de kwaliteit van het zorgstelsel ingezet. Dat leidt onvermijdelijk tot reacties uit het veld. Ik heb evenwel geen reden om aan te nemen, dat de richting van het beleid niet juist zou zijn. En waar reden is het beleid bij te stellen, zoals bij de vooropleidingen voor heelkunde en interne geneeskunde, heb ik dat al verwerkt in de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche. Steeds is hierbij het streven om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Juist daarom heb ik voor het bepalen van de subsidiering van de doorstroom gekozen voor het zoeken van aansluiting bij de (centrale) registratie van de Medische Specialisten Registratie Commissie (MSRC). De MSRC moet volgens de regels van het Centraal College voor Medische Specialisten (CCMS) deze registratie al voeren, die mede ten doel heeft de kwaliteit van de medisch-specialistische opleidingen te waarborgen. Door dit in de subsidieregeling te verankeren wordt bovendien de noodzaak onderstreept deze regels effectief na te leven wanneer instellingen tenminste voor subsidiëring van hun doorstroom in aanmerking willen komen. De in het artikel door de MSRC geuite zorg over een mogelijke discrepantie tussen de werkelijke situatie bij de opleidingsinrichtingen en de bij het MSRC bekende gegevens is hiermee tevens effectief aangepakt.

Vraag 5

Deelt u de mening dat het vreemd is dat opleidingsplaatsen toegekend gaan worden op basis van kwaliteitscriteria die nog niet ontwikkeld zijn? Is het waar dat een deel van de opleidingsplaatsen voor 2009 niet kan worden ingevuld omdat deze criteria ontbreken en wat is het effect van deze maatregel op het aantal medisch specialisten in de getroffen opleidingen?

Antwoord 5

Het verdelen van opleidingsplaatsen op basis van kwaliteit tegen een redelijke prijs zou een normaal principe moeten zijn bij de verdeling van opleidingsplaatsen. Dit is nu echter nog niet het geval. Daarom heb ik het CBOG in februari 2007 gevraagd met voorstellen daartoe te komen. Het CBOG heeft evenwel aangegeven meer tijd nodig te hebben voor de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren. Om die reden heb ik het CBOG in de gelegenheid gesteld ten aanzien van de subsidieronde 2009 later dit jaar alsnog met voorstellen te komen voor de verdeling van 4 opleidingplaatsen heelkunde en 34 opleidingsplaatsen interne geneeskunde. Daarmee zou dan een zeer bescheiden start gemaakt worden met verdeling op basis van kwaliteitsindicatoren (circa 0,8% van alle opleidingsplaatsen zou dan op die wijze gealloceerd worden).

Vraag 6

Wat gaat u doen om de ontstane situatie te verbeteren?

Antwoord 6

Ik blijf de ontwikkelingen in het veld scherp monitoren en waar er binnen de randvoorwaarden van een adequaat subsidiebeheer mogelijkheden zijn om de administratieve lasten te verlichten, zal ik dat uiteraard niet nalaten. Dit laat onverlet dat ik het ingezette verandertraject met kracht zal voortzetten, opdat opleidingsplaatsen zo spoedig mogelijk kunnen worden verdeeld op basis van kwaliteit tegen een redelijke prijs.

Vraag 7

Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van de VWS- begroting te beantwoorden?

Antwoord 7

Ja

1) Medisch Contact 2008-02, pagina’s 58 en 59