Rapporten Inspectie Jeugdzorg

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

5571489/08/DJJ

28 oktober 2008

Ter voorbereiding op het Algemeen Overleg Bureaus Jeugdzorg van woensdag 29 oktober aanstaande zend ik u de resultaten van drie onderzoeken van de Inspectie jeugdzorg rond risicomanagement in de jeugdbescherming (in de Agglomeratie Amsterdam en in de provincies Utrecht, Zeeland en Noord-Brabant). Ook voeg ik bij het rapport van het door de Inspectie uitgevoerde onderzoek naar de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming. In deze brief geef ik u tevens mijn eerste reactie op deze rapporten geven.

Risicomanagement in de jeugdbescherming

De Inspectie Jeugdzorg heeft in de afgelopen twee weken de rapporten “Risicomanagement in de jeugdbescherming bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam”, “Risicomanagement bij onder toezicht gestelde kinderen” en “De toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming” gepubliceerd. De Inspectie Jeugdzorg concludeert in haar rapporten dat risicomanagement binnen de jeugdbescherming onvoldoende systematisch en professioneel wordt toegepast en dat de kwaliteit van de uitvoering van de toetsende taak daar waar het gaat om het voornemen een uit huis geplaatst kind terug naar huis te laten gaan, van onvoldoende kwaliteit is. Dit vind ik zorgwekkend. Ik acht het bewaken van de veiligheid van kinderen dé kerntaak van de jeugdbescherming. Het op een goede manier inschatten en beheersen van veiligheidsrisico’s is voor het uitvoeren van deze taak essentieel.

Risicomanagement bij Bureaus Jeugdzorg

Uit de onderzoeken van de Inspectie blijkt dat het onderzoeken, taxeren en beperken van het risico op voor het kind ernstig bedreigende gebeurtenissen een onvoldoende structureel en expliciet onderdeel is van het primaire proces van de jeugdbescherming.
In het onderzoek bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam bevestigt de Inspectie mijn verwachting dat daar waar binnen de gezinsvoogdij gewerkt wordt met de Deltamethode wél op een systematische en professionele manier invulling wordt gegeven aan het inschatten en beheersen van veiligheidsrisico’s. Niet voor niets hebben mijn voorgangers en ik er sterk op gestuurd dat invoering van de Deltamethode hoge prioriteit krijgt bij de bureaus jeugdzorg. In financieel opzicht hebben wij dat ook steeds gesteund. Steeds is gekoerst op volledige invoering van de Deltamethode, inclusief een caseload van gemiddeld 15 per fte, per 1 januari 2009. Ondanks alle inspanningen zal tegen het eind van dit jaar nog niet de volledige 100% doch ongeveer 70% van de gezinsvoogdijwerkers met de Deltamethode, inclusief de lagere caseload, werken. De MOgroep Jeugdzorg geeft aan dat de implementatie van de Deltamethode door de groei in het aantal jeugdbeschermingszaken en problemen met het aantrekken van nieuw personeel vertraging heeft opgelopen. Scholing van zittend personeel legt daarbij een extra druk op de gezinsvoogdijwerkers. Zij moeten immers de nieuw aangetrokken medewerkers inwerken. De verlaging van de gemiddelde caseload is een belangrijk middel om de werkdruk voor gezinsvoogdijwerkers te bewaken, de kwaliteit van het gezinsvoogdijwerk te verhogen en geschoolde medewerkers langer vast te houden. Ik kom aan het eind van de brief nog terug op dit punt. Naar verwachting zal de implementatie op 1 juli 2009 volledig zijn afgerond.

Majeure operaties die het primaire proces ingrijpend veranderen (en in de jeugdbescherming zijn er dat momenteel vele) hebben enige tijd nodig alvorens ze de beoogde effecten hebben. Het mag echter natuurlijk niet zo zijn dat bureaus Jeugdzorg in de tussentijd geen volledig beeld hebben van de veiligheid van kinderen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Tot volledige implementatie van de Deltamethode heeft plaatsgevonden moet daarom het onderdeel “risicomanagement” van de Deltamethode met voorrang worden ingevoerd en gehanteerd door alle gezinsvoogdijwerkers. Ik verwacht van de provincies dat zij erop toezien dat in elk geval dit onderdeel per 1 januari 2009 bij alle bureaus is ingevoerd. In een gesprek dat ik vandaag met de provincies en grootstedelijke regio’s heb, wil ik hierover tot concrete afspraken komen. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de bureaus jeugdzorg ligt vanzelfsprekend bij deze bestuurlijke partners.

De MOgroep Jeugdzorg heeft toegezegd te zullen bewaken dat teams die nog niet met de Deltamethode werken, wel het risicomanagement in hun huidige werkmethode toepassen. Zoals de inspectie aangeeft biedt de Deltamethode de juiste handvatten om de veiligheid van kinderen in brede zin te waarborgen. Ik hecht eraan te benadrukken dat een en ander niet betekent dat er nu geen aandacht wordt geschonken aan de veiligheid van kinderen; het betekent wel een extra, systematische alertheid van werkers, teamleiders en leidinggevenden op blinde vlekken.
Om meer duidelijkheid te bieden op het gebied van directe veiligheid van kinderen, heb ik de MOgroep Jeugdzorg gevraagd nog voor het einde van dit jaar een extra risicotaxatie te laten uitvoeren bij alle kinderen die onder toezicht zijn gesteld en van wie de gezinsvoogd nog niet werkt volgens de Deltamethode of bij wie een dergelijk instrument langer dan een half jaar geleden is ingezet.
Het toepassen van een risicotaxatie zal zicht geven op de stand van zaken van de directe veiligheid van het kind. Op deze wijze is naar mijn mening de veiligheid binnen de jeugdbescherming voldoende geborgd.

De Inspectie Jeugdzorg heeft in haar conclusies aangekondigd dat zij begin 2010 erop toe zal zien dat er gewerkt wordt volgens de Deltamethode gezinsvoogdij waarbij het primaire proces van de jeugdbescherming zodanig is ingericht dat zowel systematisch wordt gelet op (on)veiligheid als systematisch gewerkt wordt om tot de beste beslissingen te komen in het belang van het kind. Ik zal in overleg treden met de Inspectie Jeugdzorg om dit onderzoek in ieder geval voor wat betreft het onderdeel ‘risicomanagement’ naar voren te halen.

In verband met de veiligheid van kinderen vermeld ik verder dat de Bureaus Jeugdzorg deze zomer een integraal veiligheidskader hebben vastgesteld: Veiligheids- en risicomanagementbeleid in het Bureau Jeugdzorg”, dat ik eveneens voor uw informatie bijvoeg. Hierbij worden aan de hand van kernbeslissingen de veiligheidsrisico’s voor kinderen vanuit verschillende invalshoeken teruggedrongen. Het veiligheidsbeleid is als het ware de paraplu waarvan een van de baleinen door de Deltamethode wordt gevormd. Ook in het kader van de indicatiestelling is het van belang dat snel een beeld wordt verkregen over de veiligheid van het kind. Dit heeft gestalte gekregen in het traject verbetering van de indicatiestelling (VIB-traject) dat eveneens begin volgend jaar zal zijn afgerond. Ook de uitvoering van de toetsende taak door de Raad voor de Kinderbescherming, waarover hieronder meer, vormt een aspect van dit totale veiligheidsbeleid. De Inspectie Jeugdzorg en diverse ketenpartners hebben positief op deze integrale aanpak gereageerd. De MOgroep heeft mij desgevraagd gemeld dat het veiligheidskader “Veiligheidsbeleid en risicomanagement in het bureau jeugdzorg” in 2009 met prioriteit zal worden geimplementeerd.

De toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming

Voor wat betreft de toetsende taak van de raad wijst het inspectierapport “De toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming” uit dat de kwaliteit van de uitvoering van de toetsende taak daar waar het gaat om het voornemen een uit huis geplaatst kind terug naar huis te laten gaan van onvoldoende kwaliteit is. Zo worden beslissingen in deze zaken niet tijdig ter toetsing voorgelegd aan de Raad voor de Kinderbescherming en is de inhoud van de beslissingen die aan de Raad voor de Kinderbescherming worden voorgelegd veelal onvoldoende voor een inhoudelijke toets. Daarnaast blijkt er geen sprake te zijn van een eenduidige uitvoering van de toetsende taak en is niet helder op grond waarvan de Raad tot zijn oordeel komt.

De systematische uitvoering van de toetsing van de voorgenomen terugplaatsing van het kind naar huis is voorwerp geweest van het kwaliteitsverbeteringstraject voor de jeugdbescherming, het programma Beter Beschermd. In 2006 heeft dit geleid tot hernieuwde afspraken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de bureaus jeugdzorg. Eind 2006 hebben beide organisaties een monitor uitgevoerd naar de mate waarin uitvoering werd gegeven aan deze afspraken. De conclusie was dat er voortgang was geboekt. De inspectie stelt nu vast dat de toetsende taak onvoldoende wordt uitgevoerd. Dat is zorgelijk en vraagt om een daadkrachtige aanpak. Het plan van aanpak van de MOgroep Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming biedt hiervoor een goede basis. De Inspectie geeft te kennen met instemming kennis te hebben genomen van de intenties en oordeelt dat de onderdelen van het verbeterplan herkenbaar zijn geënt op haar bevindingen. Ik verwacht dat beide organisaties vanaf 1 januari 2009 gaan werken volgens de wijze die de inspectie aanbeveelt. Ik zal de organisaties vragen mij op de hoogte te houden over de voortgang en resultaten.

Verloop en krapte op de arbeidsmarkt

De groei van het aantal jeugdbeschermingszaken in de afgelopen jaren, gecombineerd met de caseloadverlaging in de gezinsvoogdij en het verloop onder gezinsvoogdijwerkers maken dat de Bureaus Jeugdzorg veel nieuw personeel hebben moeten werven. Daar waar er problemen zijn vanwege hoog personeelsverloop en krapte op de arbeidsmarkt hebben de Bureaus jeugdzorg de opdracht dit probleem gezamenlijk ter hand te nemen. De Bureaus Jeugdzorg worden daarin ondersteund door de MOgroep Jeugdzorg en het Fonds Collectieve Belangen, welke op basis van hun verantwoordelijkheid als respectievelijk werkgeversorganisatie en fonds verschillende activiteiten uitvoeren gericht op instroom en behoud van personeel in de jeugdzorg. Ik wil dit ondersteunen. Op dit moment ben ik dan ook in het kader van het arbeidsmarktbeleid voor de zorg in een vergevorderd stadium van gesprek met de MOgroep Jeugdzorg en het FCB over een meerjarige subsidie voor aanvullende projecten, die mede gericht zijn op de instroom en het behoud van personeel in de jeugdzorg.

Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet