Antwoorden op kamervragen over nevenfuncties van Commissarissen van de Koningin

Vragen van het lid Van Raak (SP) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over nevenfuncties van Commissarissen van de Koningin. (Ingezonden 31 oktober 2008)

Vraag 1
Baart de beeldvorming over een Commissaris van de Koningin (CdK) met nevenfuncties, zoals de CdK van Zuid-Holland die heeft, en de uitstraling daarvan op het openbaar bestuur, de provincie en het ambt van de CdK u zorgen? 1)

Vraag 2
Wat verstaat u in het algemeen onder een goede vervulling van het ambt en de handhaving van onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin? 2)

Vraag 3
Voldoet de CdK van Zuid-Holland aan de criteria voor een goede vervuiling van het ambt?

Antwoord op de vragen 1, 2 en 3
Voor het aanvaarden van nevenfuncties bevat de Provinciewet duidelijke regels. Op grond van artikel 66, tweede lid, van de Provinciewet moet de commissaris van de Koningin aan provinciale staten het voornemen melden een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van zijn ambt, te aanvaarden. Provinciale staten worden op deze manier in de gelegenheid gesteld zich uit te spreken over de vraag of de vervulling van de nevenfunctie gewenst is met het oog op een goede vervulling van het ambt van commissaris van de Koningin, dan wel met het oog op de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de commissaris of van het vertrouwen daarin.

In beginsel is het oordeel hierover dan ook aan provinciale staten, niet aan mij als minister. De verantwoording dient op provinciaal niveau gestalte te krijgen.

Uit informatie die de commissaris van de Koningin aan provinciale staten van

Zuid-Holland verstrekte in antwoord op schriftelijke vragen van provinciale staten naar aanleiding van de publiciteit over zijn nevenfunctie, leid ik af dat de commissaris melding heeft gemaakt van de desbetreffende nevenfuncties.

De publicatie waarnaar u verwijst heeft betrekking op de nevenfunctie van het commissariaat bij de Van Gelder Groep. Relevant daarbij is dat, zoals blijkt uit de informatie van de commissaris van de Koningin van Zuid-Holland, de commissaris geen betrokkenheid heeft (gehad) bij de besluitvorming met betrekking tot de vergunningverlening aan de E.ON voor het bouwrijp maken van grond voor de kolencentrale. De desbetreffende vergunningen zijn met ambtelijk mandaat afgehandeld, waarbij en waarin de commissaris geen enkele rol heeft gespeeld.

Ook is het zo dat E.ON zelf bepaalt welke aannemer voor het bedrijf gaat werken. De provincie heeft daar geen invloed op. De commissaris van de Koningin heeft aangegeven dat dit werk op een normale manier is aanbesteed. De commissaris heeft ook bij die aanbesteding geen enkele betrokkenheid gehad. Hij had daar naar zijn zeggen zelfs geen weet van.

Er is geen sprake van een belangenverstrengeling. De positie van de commissaris van de Koningin staat dan ook niet ter discussie.

Vraag 4
Hoe is artikel 66, lid 1 Provinciewet een punt van bespreking in het overleg met de Commissarissen van de Koningin?

Vraag 5
Laat u de beoordeling van nevenfuncties in het geheel aan Provinciale Staten over, of heeft u zelf ook nog een positie, gezien het feit dat de CdK een provinciale en een rijkstaak heeft en nevenfuncties dus ook op zijn of haar rijkstaak kunnen afstralen?

Antwoord op vraag 4 en 5
Zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.

Over het aanvaarden of melden van nevenfuncties in het algemeen wordt soms in het overleg met de commissarissen gesproken, in het bijzonder indien actuele ontwikkelingen daar aanleiding toe geven. Specifieke nevenfuncties komen soms aan de orde in bilaterale gesprekken met een bepaalde commissaris, bijvoorbeeld bij gesprekken in het kader van een herbenoeming.

Ingevolge de Provinciewet dient de melding aan provinciale staten te geschieden. Ondanks het feit dat de commissaris tevens rijksorgaan is, heb ik geen bijzondere positie op dit punt.

Vraag 6
Is het toegestaan om op basis van artikel 66, lid 2 onderscheid te maken in niet-commerciële en commerciële nevenfuncties?

Antwoord op vraag 6
Artikel 66 Provinciewet spreekt over nevenfuncties.

Er zijn twee soorten nevenfuncties te onderscheiden: nevenfuncties die beoefend worden uit hoofde van het ambt van commissaris van de Koningin (zgn. q.q.-functies) en nevenfuncties die niet worden vervuld uit hoofde van het ambt.

Het onderscheid tussen commerciële nevenfuncties en niet-commerciële nevenfuncties is voor de Provinciewet niet relevant. De commissaris van de Koningin van Zuid-Holland maakt dit onderscheid wel en onderkent daarmee dat bij commerciële nevenfuncties, gezien het winstoogmerk van de betrokken organisaties, meer kans op vragen zijn dan bij niet-commerciële nevenfuncties.

Vraag 7
Dient een CdK het voornemen tot het aanvaarden van iedere nevenfunctie (niet voortvloeiend uit zijn functie) vooraf te melden aan Provinciale Staten?

Vraag 8
Is het volgens de Provinciewet toegestaan om bepaalde nevenfuncties (niet voortvloeiend uit zijn functie) achteraf te melden aan Provinciale Staten?

Antwoord op vraag 7 en 8
Zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.

Provinciale staten dienen de mogelijkheid te hebben zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid of onwenselijkheid van het aanvaarden van een bepaalde nevenfunctie. Daartoe dient de wettelijke meldingsplicht en de openbaarheid van de nevenfuncties. Ik heb het voornemen om in mijn contacten met de commissarissen nog eens in te gaan op de wijze waarop zij in overleg met de staten van hun provincie invulling geven aan die meldingsplicht, opdat het genoemde oordeel van provinciale staten zo goed mogelijk tot zijn recht kan komen.

1) http://www.ad.nl/binnenland/2727829/Franssen_onder_vuur_om_rol_in_bedrijf.html
2) Provinciewet, artikel 66, lid 1