Brief aan de Tweede Kamer over beleidsreactie inzet Mosquito

In mijn antwoord op verschillende Kamervragen en tijdens het Algemeen Overleg ‘Overlast en Verloedering’ van 20 mei 2008 heb ik u toegezegd een verkenning te laten verrichten naar de inzet en noodzakelijkheid van de Mosquito, mede vanwege de vraag naar de (grond)wettelijke basis voor het gebruik ervan. Over de resultaten van deze verkenning (zie bijlage) bericht ik u thans via deze brief.

De Mosquito is een technisch hulpmiddel ter bestrijding van overlast. Het is een apparaatje dat een voor jongeren hinderlijk hoge zoemtoon verspreidt en als doel heeft om (overlastgevende) jongeren van hangplekken te weren c.q. het verblijf aldaar onmogelijk te maken. Uit een door mijn ministerie in dit voorjaar verrichte quick scan blijkt dat er 105 gemeenten zijn die gebruik maken van de Mosquito, indien er op een bepaalde plek overlast is door hangjongeren. Ze worden zowel in het publieke domein geplaatst (zoals portieken, ingang ziekenhuis, stationshal, winkelcentrum) en in veel mindere mate in het private domein (zoals parkeergarages of eigen woning).

Ik acht, gezien de juridische verkenning en gezien de reeds bestaande en nieuwe instrumenten die het gemeentebestuur voor de bestrijding van overlast ter beschikking staan, de inzet van de Mosquito nodig noch wenselijk en zou gemeenten hiertoe dan ook niet willen aanmoedigen. Ik ben daarom niet voornemens een wettelijke regeling op te stellen die het gebruik hiervan mogelijk maakt. Gemeenten kunnen aan de hand van deze juridische verkenning beoordelen of zij het gebruik van Mosquito’s willen handhaven.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

Mevrouw dr. G. ter Horst