Fries project Foar Elkoar afgesloten

Staatssecretaris Bussemaker heeft in Leeuwarden na het project Foar Elkoar afgesloten door sterren uit te reiken aan twintig Friese gemeenten. Tegelijkertijd is het Frieslab-experiment van start gegaan: een werkplaats om de samenhang tussen de verschillende zorgwetten en regels te verkennen en te verbeteren.

Beste mensen,

Vandaag wordt met deze bijeenkomst het project Foar Elkoar afgesloten. De uitreiking van de sterren aan twintig Friese gemeenten lijkt mij een van de hoogtepunten van dat project. Ik reken erop dat u uw sterren in de toekomst blijft waarmaken!

Deze bijeenkomst is tegelijk ook het begin van iets nieuws: vandaag beginnen we in Fryslân met een experiment dat voor het hele land van belang kan worden: het Frieslab.

Als staatssecretaris vind ik het buitengewoon verheugend dat er op het terrein van de zorg zo actief wordt gewerkt aan vernieuwing.
En vooral ook dat verschillende partijen daarvoor met elkaar samenwerken: de provincie Fryslân, de Vereniging Friese Gemeenten, de Friesland Zorgverzekeraar en het ministerie van VWS.
U hebt mij deze dag uitgenodigd om iets te zeggen over mijn visie op de toekomst van de zorg. Dat doe ik graag. De inrichting, de kwaliteit en de kosten, met name van de langdurige zorg, vormen een van de grotere vraagstukken waar we als samenleving voor staan.

De kern van mijn beleid is snel samen te vatten. Ik vind dat ieder mens zoveel mogelijk moet worden gestimuleerd om deel te nemen aan de samenleving en voor zichzelf te zorgen. Tegelijkertijd moeten mensen die kwetsbaar zijn of gebreken hebben, kunnen rekenen op goede persoonsgerichte zorg.

Mijn doel is mensen duidelijkheid en zekerheid te bieden over de beschikbaarheid en kwaliteit van die zorg. Nu en in de toekomst. Dat vraagstuk kunnen we niet voor ons uitschuiven, daar moeten we nu wat aan doen.

Er zijn rond de AWBZ in haar huidige vorm tal van problemen, en zeker niet alleen financiële. U kent net als ik de klachten over te weinig cliëntgerichtheid, het gebrek aan kwaliteit en de overdaad aan bureaucratie. Maar is meer aan de hand. De AWBZ is in de afgelopen 40 jaar in haar aard en omvang veranderd. Er is in de loop van de tijd veel aanvullende regelgeving ontstaan. Daarmee is de AWBZ onbedoeld verstrikt geraakt in andere wetten en domeinen.

De uitgaven voor de AWBZ omvatten op dit moment ruim 40 procent van de totale uitgaven in de gezondheidszorg. Ter vergelijking: in 1972 was dat 21 procent.

Steeds meer mensen hebben de afgelopen jaren ondersteuning gekregen vanuit de AWBZ. Die ondersteuning is bijna altijd individueel, persoonsgericht.

Maar moeten we die kant wel uit? Willen we naar een samenleving waarin iedere vorm van hulp en ondersteuning volledig individueel wordt ingevuld? Willen we dat jongeren vanaf zeer jonge leeftijd worden ‘gemedicaliseerd’ en daarmee onbedoeld ook vaak worden gestigmatiseerd? Willen we een maatschappij waarin iedere oudere hulp krijgt bij het boodschappendoen en de administratie?

Mijn visie op de maatschappij is een andere.
Ik heb het over een samenleving waarin ouderen en jongeren een veilige omgeving om zich heen hebben. Waarin we uitgaan van wat mensen nog wel kunnnen en van sociale netwerken. Een samenleving waarin vele maatschappelijke actoren hun verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van oudere en jongere mensen. Ik doel daarmee op gemeenten, scholen, zorg- en welzijnsinstellingen, kinderopvang gelegenheden, sportclubs en buurten.

Mijn visie op zorg start bij participatie.
Zorg ligt in het verlengde van participatie.
Als je participatie wilt bevorderen, bouw je met elkaar een sociaal netwerk op, waarin iedere burger wordt gestimuleerd om zijn talenten te ontwikkelen. Bij participatie hoort een collectief aanbod van voorzieningen. Zorg is veel sterker op het individu gericht.
Ik ben blij dat in brede kring het besef is gegroeid dat de zorg nog veel beter moet worden afgestemd op de wensen van cliënten. De cliënt hoort centraal te staan.
De zorg moet dichterbij de mensen komen. Daarom wil ik betere samenwerking tussen formele en informele zorg en ondersteuning. Ik wil het gewone leven meer terugbrengen in de zorg.

Het wordt tijd om de AWBZ weer terug te brengen naar de basis: bijzondere zorg voor mensen die deze zorg langdurig nodig hebben: gehandicapten, psychiatrisch patiënten en ouderen.

Mijn agenda voor de verbetering van de AWBZ bevat een aantal actiepunten. Die heb ik in verschillende brieven aan de Kamer uiteengezet. Ik wil de positie van de cliënt versterken en de keuzevrijheid en diversiteit in wonen bevorderen. Ik wil de uitvoering van de AWBZ vereenvoudigen en de bureaucratie verminderen. Maar vandaag ga ik het vooral hebben over twee andere actiepunten: het behoud van de solidariteit tussen mensen, en de kwaliteit van de zorg.


Laat ik beginnen bij het bewaken en instandhouden van de solidariteit.
Het is van groot belang dat mensen die AWBZ-premie betalen solidair blijven met mensen die om welke reden dan ook langdurig zorg nodig hebben. Iemand met een modaal inkomen betaalt op dit moment maandelijks 320 euro premie voor de AWBZ. Die solidariteit is goed op te brengen zo lang het gaat om geloofwaardige en onbetwistbare vormen van zorg.

Het probleem is dat nu onvoldoende duidelijk is wie wanneer waar precies recht op heeft. De zorg is niet altijd geloofwaardig en zeker ook niet altijd onbetwist.
De AWBZ werkt calculerend gedrag in de hand, waarbij aanspraken op vergoedingen worden gemaximaliseerd.

Ik vind dat we heldere definities moeten afspreken, zodat iedereen voortaan weet op welke zorg iemand onder welke omstandigheden aanspraak kan maken. We moeten ervoor zorgen dat er geen verantwoordelijkheden op de AWBZ worden afgewenteld die beter door gemeenten, onderwijsinstellingen, jeugdzorg en burgers zélf gedragen kunnen worden.

De overheid heeft als taak te zorgen voor de juiste randvoorwaarden op basis waarvan instellingen goede AWBZ-zorg kunnen leveren. Maar mensen hebben ook een eigen verantwoordelijkheid om problemen op te lossen, wellicht met hulp uit hun eigen omgeving. Dat zijn we de laatste jaren nogal eens vergeten.

Om die reden heb ik vorig jaar al een aantal maatregelen genomen om het beroep op de AWBZ te beperken. Mensen die alleen een lichamelijke aandoening hebben, hebben geen recht meer op langdurige ondersteunende begeleiding, zoals hulp bij de administratie en de boodschappen.
Op 1 januari 2009 gaat bovendien een aantal nieuwe maatregelen in. De functies ondersteuning, activering en behandeling worden omgevormd tot twee functies: begeleiding en behandeling. De grondslag ‘psychosociaal’ verdwijnt uit de AWBZ en het gebruik van de AWBZ door jongeren met een licht verstandelijke handicap wordt beperkt.
Die maatregelen zijn nodig om de AWBZ betaalbaar te houden.

De behoeften van burgers, die nu een beroep doen op de AWBZ, zitten naar mijn overtuiging veel meer op het vlak van participatie dan op het vlak van hulp. Professionals, mantelzorgers en vrijwilligers moeten veel meer samenwerken om cliënten te helpen naar hun vermogen deel te nemen aan de samenleving. Dat is de beste support die we mensen kunnen geven.

In mijn visie sluiten de AWBZ en de WMO daarom naadloos op elkaar aan. Als gemeenten integraal maatwerk bieden en mensen echt de kans geven om te participeren, kunnen we in veel gevallen voorkomen dat mensen een beroep op de AWBZ moeten doen.

Mijn tweede punt is de verbetering van de kwaliteit van de zorg.
We hebben het tegenwoordig nogal eens over respect en fatsoen. In situaties waarin kwetsbare mensen afhankelijk zijn van anderen, zijn begrippen als ‘menselijke maat’ en ‘respect voor het individu’ nog belangrijker dan in het ‘gewone’ leven. Daar zou ik in de praktijk van de zorg graag meer aandacht voor zien.

Er is de afgelopen jaren in de sector gelukkig al veel aan kwaliteitsverbetering gedaan. Bijvoorbeeld door het opstellen en invoeren van kwaliteitsindicatoren, het werken aan verbeteringen via de Zorg voor Beter-trajecten en het opstellen van veiligheidsplannen. Die lijn moet in de toekomst worden doorgezet. Met het oog op de vergrijzing zullen we ook fors moeten inzetten op innovaties in de zorg, omdat we anders handen tekort gaan komen.

Willen we de cliënt echt van dienst zijn, dan wordt het tijd om meer samenhang te brengen in de zorg en ondersteuning. Systemen moeten ten dienste staan van de cliënt, op een manier die professionals in staat stelt om die cliënt beter te helpen.
Ik denk dat veel cliënten het omgekeerde nogal eens ervaren: dat hun probleem ondergeschikt is aan het systeem. Veel professionals hebben dat gevoel trouwens ook: hun professionaliteit en inzet zijn ondergeschikt geraakt aan de uitvoering van systemen. Dat kan echt anders.

Precies op dat punt heb ik hoge verwachtingen van het Frieslab-experiment, dat vanaf vandaag van start gaat: een werkplaats om de samenhang tussen de verschillende zorgwetten en regels te verkennen en te verbeteren.

Op dit moment kennen we een aantal zorgwetten, waaronder de Zorgverzekeringswet, de AWBZ, de WMO en de Wet op de Jeugdzorg. Deze wetten geven de kaders aan waarbinnen gemeenten, aanbieders, zorgkantoren, zorgverzekeraars en de provincie moeten samenwerken, met als doel de dienstverlening aan de cliënt zo goed mogelijk af te stemmen en efficiënt in te richten.

Uiteraard doen zich hierin knelpunten voor. Want het leven is vaak complex. Individuele gevallen verschillen altijd van elkaar en de wetten kennen hun grenzen. Maar juist daarom is het Frieslab-experiment van groot belang.
Het Frieslab is een werkplaats waar knelpunten en kansen op het terrein van integrale ketenzorg worden gesignaleerd en waar ook oplossingen worden gezocht.
Daar werken de provincie, de Vereniging Friese gemeenten, De Friesland Zorgverzekeraar en het ministerie van VWS gezamenlijk aan mee.

Het doel van het Frieslab is meer inzicht te krijgen in de manier waarop we ketenzorg kunnen organiseren en de kwaliteit van de dienst- en zorgverlening kunnen verbeteren. Een provincie als Fryslân is een uitstekende plek om de samenhang tussen AWBZ, de Zorgverzekeringswet, de WMO, de wet op de Jeugdzorg en de Wet op collectieve preventie en volksgezondheid te verkennen en te versterken. Het is niet alleen een kwestie van beleid en techniek, maar vooral ook an houding en cultuur.

Want u heeft in deze provincie al veel ervaring opgedaan met vernieuwingsprojecten op het terrein van wonen, zorg en welzijn. En u beschikt over geweldige samenwerkingsverbanden tussen dienst- en zorgverleners, woningcorporaties en verzekeraars. Daar kan menig andere provincie jaloers op zijn.

De toekomst van de zorg, de kwaliteit en de betaalbaarheid van die zorg, gaan ons allen aan. De zorg voor kwetsbare mensen is immers een graadmeter voor de kwaliteit van onze samenleving. Daarom is er de komende jaren werk aan de winkel. En het experiment Frieslab kan daarbij van grote betekenis zijn.

Ik verwacht dat het hele land kan leren van de ervaringen die het Frieslab de komende drie jaar gaat verzamelen. U kunt er van op aan dat ik de halfjaarlijkse rapportages vanuit Leeuwarden met grote belangstelling zal volgen.


Ik wens het bestuur onder voorzitterschap van Clémence Ross, en alle andere betrokkenen veel inzicht, wijsheid en creativiteit bij de zaken die in zo’n experimentele situatie aan de orde zullen komen. Ik wens u allen heel veel succes met het Frieslab!