Brief minister-president n.a.v. Kamervragen over politieke steun inval Irak

In antwoord op Kamervragen stelt de minister-president voor een onafhankelijke commissie in te stellen, die onderzoek doet naar de voorbereiding en besluitvorming over de politieke steun van Nederland aan de inval in Irak.

De Tweede Kamer heeft recent een reeks van vragen gesteld aan de regering over de besluitvorming betreffende de politieke steun van Nederland aan de inval in Irak in 2003 (Vragen van het lid Van Bommel, ingezonden 20 januari 2009, vragen van het lid Van Baalen, ingezonden 20 januari 2009, vragen van het lid Pechtold, ingezonden 21 januari 2009, vragen van het lid Voordewind, ingezonden 29 januari 2009, vragen van het lid Pechtold, ingezonden 29 januari 2009, vragen van het lid Van Bommel, ingezonden 30 januari 2009, vragen van het lid Van Dam, ingezonden 30 januari 2009, vragen bij de regeling van werkzaamheden van 20 januari 2009, en vragen bij de regeling van werkzaamheden van 28 januari 2009).

De Eerste Kamer heeft aangekondigd op basis van de beantwoording op 19 december 2008 van de vragen van het lid De Vries c.s., een reeks aan nadere vragen te zullen stellen.

Deze veelheid aan vragen stelt het kabinet voor een bijzondere afweging.

Immers, sinds de zomer van 2002, toen de voortdurende schending respectievelijk het niet meewerken van Saddam Hussein aan de uitvoering van de resoluties van de Verenigde Naties steeds manifester werd, sinds maart 2003, toen een coalitie onder leiding van de Verenigde Staten in Irak optrad en de Nederlandse regering zulks niet militair maar wel politiek steunde, en tot op heden, is in beide Kamers door het huidige en door de vorige kabinetten uitvoerig verantwoording afgelegd in de vorm van brieven, beantwoording van vragen en een reeks van Kamerdebatten. In deze ruim zes jaar, heeft een meerderheid van de Kamers het regeringsbeleid consequent gesteund, onder andere op basis van stemmingen over een tiental moties.

Wij schrijven nu februari 2009 en de meeste van bovengenoemde Kamervragen blijken wederom te gaan over afwegingen uit 2002 en 2003 respectievelijk over al hetgeen in voornoemde jaren in vele Kamerdebatten al aan de orde is geweest.

Het op de reguliere wijze beantwoorden van dergelijke Kamervragen door middel van schriftelijke antwoorden lijkt evenwel niet meer te voldoen. Want het over en weer vragen en antwoorden krijgt nu te zeer de klankkleur van een gebrek aan openheid. Dat is niet goed.

Het kabinet moet intussen rekening houden met de huidige financieel-economische crisis. Het behoeft geen betoog dat deze crisis ernstig is en nog geruime tijd kan aanhouden. Hoewel het kabinet optimistisch is over de kansen voor ons land om de recessie goed te boven te komen, vergt dit wel al onze tijd en aandacht.

Deze overwegingen bijeengenomen, brengt het kabinet tot het voorstel om een onafhankelijke Commissie van onderzoek onder voorzitterschap van mr. W.J.M. Davids, oud president van de Hoge Raad der Nederlanden, opdracht te geven onderzoek te doen naar de voorbereiding en besluitvorming tussen zomer 2002 en zomer 2003 over de politieke steun van Nederland aan de inval in Irak in het algemeen en over aspecten van volkenrechtelijke aard, aspecten van de inlichtingen- en informatievoorziening en aspecten van vermeende militaire betrokkenheid in het bijzonder. In dit onderzoek kunnen alle vragen worden betrokken die in beide Kamers zijn gesteld of nog zullen worden gesteld.

Mr. Davids heeft mij aangegeven dit verzoek in welwillende overweging te nemen, en bereid te zijn een dergelijke Commissie van onderzoek zelf nader samen te stellen, bijvoorkeur met enkele ministers van staat. Hiermee is deze Commissie verzekerd van ruime bestuurlijke en politieke ervaring en van ruime ervaring met vraagstukken van internationale betrekkingen en internationaal recht.

Om de onafhankelijkheid van een Commissie van onderzoek te verzekeren, zal deze kunnen beschikken over de volgende bevoegdheden :

  • ongehinderde medewerking van en toegang tot alle ministeries en alle onder het gezagsbereik van het rijk vallende diensten (inclusief de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het defensieapparaat);
  • inzage in alle documenten (inclusief ministerraadstukken), gespreksverslagen en dergelijke die zij wenst, en het kunnen horen van alle relevante personen en instanties die zij wenst;
  • het zelf kunnen voorzien in haar eigen onderzoeks- en secretariële ondersteuning en zich kunnen laten bijstaan door deskundigen.

Voorts geldt ten aanzien van de werkwijze het volgende:

  • alle door beide Kamers gestelde en nog niet beantwoorde vragen die er thans liggen en die mogelijk nog komen, worden, zoals hierboven aangegeven, in handen van de Commissie gelegd;
  • de Commissie zal voor haar werkzaamheden een goed half jaar moeten kunnen hebben om een en ander zorgvuldig en diepgaand te kunnen doen. Rekening houdend met tijd voor start en afronding, zou het rapport van de Commissie dan voor 1 november 2009 gereed kunnen zijn. Het rapport wordt uitgebracht aan de regering onder gelijktijdige doorzending, en daarmee openbaarmaking, van het rapport aan beide Kamers;
  • de Commissie kan bepalen om eventuele zaken betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in een apart, niet openbaar gedeelte te doen opnemen. Dat deel wordt dan wel aan de commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer ter beschikking gesteld, opdat deze Kamercommissie daarover weer de Kamer kan rapporteren;
  • de Commissie bepaalt overigens haar eigen werkzaamheden.

Mr. Davids heeft mij aangegeven met zich met deze bevoegdheden en werkwijze te kunnen verenigen.

Wanneer gebleken is dat de Kamers op voorhand geen beletsel zien in een dergelijke Commissie van onderzoek, zal mr. Davids deze nader samenstellen en zal het kabinet u van het resultaat en van de formele start van de werkzaamheden van de Commissie in kennis stellen.

Vervolgens zal het kabinet in afwachting van de bevindingen van de Commissie van onderzoek zich onthouden van verdere beschouwingen en oordelen over datgene waar het onderzoek van de Commissie zich op richt.

DE MINISTER-PRESIDENT,

Minister van Algemene Zaken,

mr.dr. J.P. Balkenende