Antwoorden op kamervragen van Langkamp over het automatisch uit huis plaatsen van Rotterdamse kinderen

e Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

5588257/09/DJJ

11 maart 2009

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Langkamp (SP) over het automatisch uit huis plaatsen van Rotterdamse kinderen (2080910650).

De minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet

Vraag 1

Wat is uw reactie op het bericht dat Rotterdamse kinderen automatisch uit huis geplaatst worden als hun oudere broertje of zusje door jeugdzorg ook al bij de ouders is weggehaald?

Antwoord 1

Ik heb het bericht gelezen en mij, net als u, afgevraagd of dit waar is.

Vraag 2

Is het waar dat het in Rotterdam nieuw beleid is dat kinderen automatisch uit huis geplaatst worden als hun oudere broertje of zusje door jeugdzorg ook al uit huis is geplaatst? Zo ja, waar komt dit nieuwe beleid vandaan? Zo nee, wat is dan de juiste uitleg van het nieuwe beleid, naar aanleiding van de dood van Talysa, van de gemeente Rotterdam?

Antwoord 2

Uit mijn contact met de gemeente Rotterdam is gebleken dat het niet waar is dat kinderen automatisch uit huis worden geplaatst als hun oudere broertje of zusje ook al door bureau jeugdzorg uit huis is geplaatst.

Vraag 3

Is het juist te stellen dat niet de wethouder, maar een kinderrechter gaat over de beslissing of een kind uit huis geplaatst kan worden?

Vraag 4

Is het juist te stellen dat niet de gemeente Rotterdam, maar de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek moet verrichten of het gerechtvaardigd is om een kind uit huis te plaatsen en dat voor te leggen aan de kinderrechter?

Vraag 5

Is het juist te stellen, in het licht van de vorige vragen, dat het niet aan de gemeente Rotterdam is om dit nieuwe beleid als zodanig in te zetten? Zo ja, bent u voornemens hierop actie te ondernemen? Zo ja, welke?

Vraag 7

Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat een uithuisgeplaatst broertje of zusje wel aanleiding vormt om te kijken of het gezin extra ondersteuning nodig heeft, om te voorkomen dat er meer kinderen uit huis geplaatst moeten worden, maar dat een uithuisgeplaatst broertje of zusje op zichzelf nooit voldoende reden is om een kind uit huis te plaatsen?

Antwoord 3, 4, 5 en 7
De gang van zaken is de volgende. Als een instantie vindt dat voor een kind met opvoed- en opgroeiproblemen een uithuisplaatsing nodig is, meldt deze dat bij het Bureau Jeugdzorg. Die bespreekt de zorg met de ouders, en geeft zo nodig een indicatie voor de plaatsing af. Als de ouders het ermee eens zijn, kan de uithuisplaatsing gerealiseerd worden.
Zijn de ouders het er niet mee eens en heeft het Bureau Jeugdzorg aanwijzingen dat er onvoldoende garanties zijn voor een opvoeding en verzorging van een bepaald minimumniveau, dan volgt een verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming om de noodzaak van een kinderbeschermings-maatregel te onderzoeken. De Raad legt de resultaten van het onderzoek voor aan de kinderrechter die vervolgens een maatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling, kan uitspreken. De Raad is de enige instantie die de bevoegdheid heeft dergelijke zaken aan de kinderrechter voor te leggen.
Het is dus niet zo dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om een kind uit huis te plaatsen of de rechter te vragen een machtiging uithuisplaatsing af te geven.
Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming op basis van een melding de opvoedingsituatie van een kind onderzoekt, worden de overige kinderen uit het betreffende gezin bij het onderzoek betrokken. Per kind wordt bekeken of er voldoende argumenten zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel; voor ieder kind afzonderlijk wordt ook de afweging gemaakt of een uithuisplaatsing nodig is. De uithuisplaatsing van één van de kinderen is op zichzelf dus nooit voldoende reden ook de andere kinderen uit het gezin te halen.

Antwoord 6

Is het waar dat na de dood van Talysa er in Rotterdam meer uithuisplaatsingen zijn dan daarvoor?

Antwoord 6

Dat is inderdaad het geval. In 2007 (het jaar van het overlijden van Talysa) gaf het Bureau Jeugdzorg Rotterdam 496 indicaties af voor een uithuisplaatsing, in 2008 was dat aantal 535.