Wetsvoorstel PremiePensioensInstellingen

De Koningin


Datum 17 maart 2009
Ons kenmerk: FM09-474
Nader rapport inzake het voorstel van wet introductie premiepensioeninstellingen

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 november 2008, nr. 08.003332, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 januari 2009, nr. W06.08.0481, bieden wij U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merken wij het volgende op.

1. De Raad adviseert om in de memorie van toelichting nader in te gaan op de gefaseerde aanpak van het API-traject. We hebben aan het verzoek van de Raad gehoor gegeven door in het algemeen deel van de memorie van toelichting nader op deze materie in te gaan.

2a. De Raad is van oordeel dat de relatief zwakke positie van de deelnemers in de premiepensioeninstelling (PPI) nadere onderbouwing behoeft. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is in het algemeen deel van de memorie van toelichting meer aandacht besteed aan dit element. Ter toelichting zij hier opgemerkt dat de positie van de deelnemer aan een Nederlandse pensioenregeling wettelijk is geregeld in de Pensioenwet. De Pensioenwet wordt op onderdelen aangepast teneinde er zorg voor te dragen dat de positie van de deelnemer wiens pensioenregeling is ondergebracht bij een PPI - vanuit de Pensioenwet bezien – vergelijkbaar is met de positie van de deelnemer met een rechtstreeks verzekerde regeling. Overigens dient bedacht te worden dat de deelnemer ongeacht de vraag waar de regeling wordt ondergebracht geen directe invloed heeft op de inhoud van de pensioenregeling. Wel heeft de deelnemer een zekere invloed op de uitvoering van de regeling. Vorenstaande laat onverlet dat de beleggingsrisico’s van een regeling die door de PPI wordt uitgevoerd bij de deelnemer neerslaan. Dat hangt echter niet samen met de aard van de instelling (de PPI), maar is onlosmakelijk verbonden met de aard van de regeling. Immers, de PPI voert slechts premieregelingen uit.

2b. De Raad adviseert om het voorgestelde artikel 98a in de Pensioenwet te vervangen door een volwaardige wettelijke regeling. Dit advies is overgenomen door in een nieuw lid in artikel 2 van de Pensioenwet expliciet aan te geven welke artikelen worden geacht te behoren tot het sociaal- en arbeidsrecht. In artikel 98a wordt vervolgens bepaald dat dit sociaal en arbeidsrecht niet van toepassing is bij uitvoering van een buitenlandse regeling. Op een vergelijkbare wijze is de Wet verplichte beroepspensioenregeling aangepast.

3. De Raad spreekt een zekere twijfel uit over de concurrentiepositie van de PPI. Alvorens hier nader op in te gaan, memoreren wij dat enkele marktpartijen nadrukkelijk om deze constructie gevraagd hebben. Wij zijn ons echter bewust van de beperkte reikwijdte van de PPI. Het werkterrein van deze nieuwe instelling beperkt zich immers tot premieregelingen. De verwachting is dan ook dat de PPI in Nederland (waar pensioenregelingen overwegend een DB-karakter hebben) slechts een bescheiden rol zal vervullen.

Wel tekenen we hierbij aan dat in de beperkte reikwijdte nu juist ook de kracht van het vehikel kan liggen. De PPI ‘mikt’ immers vooral op de internationale DC-markt. Een markt die bovendien groeit. In de memorie van toelichting is dit nader onderbouwd door cijfermateriaal. In paragraaf 7 van de memorie van toelichting is bovendien aangegeven dat regelingen met een rendementsgarantie – onder de daar uiteengezette omstandigheden – wel degelijk door een PPI kunnen worden uitgevoerd. Of een IORP moet kunnen voorzien in een risico verzekering is een keuze van de lidstaten (zie hieronder). Uiteraard kan behoefte blijven bestaan aan andere vehikels.

4a. Zoals de Raad opmerkt in zijn advies, voldoet de PPI aan de definitie van een IORP in de betreffende richtlijn. Dat er gelijkenissen bestaan met andere (Europese) vehikels (zoals de ICBE) staat desalniettemin buiten kijf. Dat lijkt echter geen reden om te twijfelen aan de status van de PPI. Dat de PPI geen verzekeringstechnische risico’s mag dragen, is niet in strijd met de IORP-richtlijn. Integendeel, de richtlijn biedt overduidelijk deze ruimte. Door de Europese Commissie en het CEIOPS wordt een onderscheid gemaakt tussen artikel 17 en niet-artikel 17 IORP’s. Deze laatste IORP’s hoeven geen buffers aan te houden. In de memorie van toelichting hebben we onder het kopje ‘Relatie tot bestaande instellingen en pensioenuitvoerders: toegevoegde waarde PPI’ één en ander nader toegelicht.

4b. In de fiscale paragraaf (par. 5) is het verzoek van de Raad van State verwerkt en duidelijker gemaakt hoe andere lidstaten met de vrijstelling van artikel 5 VPB omgaan. Uit paragraaf 8.5 van het OESO-commentaar op artikel 4 van het OESO-modelverdrag 2000 – 2008 volgt dat de meeste OESO-lidstaten een onder voorwaarden van de belasting vrijgesteld lichaam beschouwen als inwoner voor verdragsdoeleinden. Om de aanspraak op een vermindering van buitenlandse belasting uit hoofde van een Nederlands belastingverdrag geldend te kunnen maken is de Nederlandse belastingdienst dan ook bereid aan een Nederlands pensioenfonds, waaronder nu ook de PPI, een woonplaatsverklaring af te geven. In de memorie van toelichting is overigens nog eens duidelijk aangegeven dat een PPI een pensioenfonds is in de zin van de belastingverdragen, maar niet in de zin van artikel 1 Pensioenwet.

5a. We hebben gehoor gegeven aan het verzoek van de Raad om de vereisten waarvoor ontheffing kan worden gegeven (2:54h) expliciet te benoemen. Deze systematiek sluit geheel aan bij soortgelijke bepalingen in de Wft (zoals artikel 2:5).

5b. De suggestie van de Raad is gevolgd om de eisen die in de Wft worden gesteld aan de inrichting van de bewaarder van beleggingsinstellingen eveneens van toepassing te doen zijn op de pensioenbewaarder. Daartoe zijn in het voorstel wijzigingen in de artikelen 4:9, 4:10, 4:11, 4:13 en 4:14 opgenomen. Ter verdere verduidelijking van de wijze waarop premiepensioeninstellingen en pensioenbewaarders door de gedragsregels van de Wft worden geraakt zijn enige technische wijzigingen aangebracht in het voorstel. Er is een definitie van premiepensioenvordering toegevoegd aan artikel 1:1 en de definitie van financieel product in dit artikel is aangepast, zodat ook premiepensioenvorderingen onder deze term worden begrepen. Deze wijzigingen hebben tot gevolg dat premiepensioeninstellingen als aanbieders van deze financiële producten daarmee tevens als financiële dienstverleners en als financiële ondernemingen hebben te gelden. Het eerdere voorstel dat strekte tot het toevoegen van premiepensioeninstellingen als een nieuwe categorie in de definitie van financiële onderneming kon daardoor komen te vervallen. Tot slot is een aantal reikwijdteartikelen in het Gedragsdeel aangepast (de artikelen 4:8, 4:12 en 4:18) en is afdeling 4.3.9. Premiepensioeninstellingen hernoemd en vernummerd tot paragraaf 4.3.1.6. Premiepensioenvorderingen. De artikelen die onderdeel uitmaakten van de afdeling zijn eveneens hernummerd. De artikelen 4:105, 4:106, 4:107 en 4:108 worden thans aangeduid als 4:71a, 4:71b, 4:71c en 4:71d.

5c. Tot slot, we hebben het verzoek van de Raad ingewilligd om meer uitgebreid in te gaan op de inperking van de rechtsvorm. Onder het kopje ‘Rechtsvorm’, wordt meer uitgebreid toegelicht waarom de stichting, de besloten, naamloze en Europese vennootschap de meest voor de hand liggende rechtsvormen voor de PPI zijn.

Wij moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.


De Minister van Financiën

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid