Gedood omdat ze bestonden

Tijdens de herdenking van de 213 Sinti en Roma die vanuit Westerbork naar Auschwitz zijn getransporteerd en daar zijn omgekomen, sprak staatssecretaris Bussemaker een overdenking uit. “Hoe afschuwelijk dit verhaal ook is, we moeten het blijven vertellen.”

Dames en heren, jongens en meisjes

Voor ons liggen 102.000 stenen.
Elke steen vertegenwoordigt een leven van iemand die vanuit Westerbork naar Auschwitz is gedeporteerd.
En nooit meer is teruggekomen.

Op 213 van deze stenen staat een vlammetje gegraveerd.
Zij staan voor de 213 mensen die deel uitmaakten van een groep van 245 Sinti en Roma. Zij werden allen in veewagons vervoerd naar Auschwitz.
Slechts 32 overleefden de industrie des doods in Polen.

Vandaag staan we stil bij de 213 die het niet overleefden.
In deze enorme vlakte van stenen lijkt dat een kleine groep. Maar we mogen geen enkel slachtoffer van de nazi’s onvermeld laten.
We moeten stil staan bij het onbeschrijflijke en onbegrijpelijke leed dat hen allen is aangedaan.

Het is onze plicht om te blijven herinneren. En het is onze plicht om ook toekomstige generaties duidelijk te maken waartoe onwetendheid, vooroordelen en rassenhaat kunnen leiden.

De 213 Sinti en Roma die in Auschwitz om het leven zijn gebracht, werden gedood omdat ze bestonden. Omdat het mensen waren. Mensen die –zoals de Nazi’s zeiden – als Zigeuner of als Zigeunerhalfbloed kunnen worden aangemerkt.
Dat was hun misdaad en daarom werd hen het leven ontnomen.

Enkele weken geleden was ik in Auschwitz.
Ik zag de berg van vrouwenharen, de duizenden schoenen, de stapel brillen en de poppen van kinderen.
Ik zag de wachttorens, barakken en voelde het prikkeldraad.
Ik zag de trainrails die eindigen in de nabijheid van de gaskamers.

En ik bezocht er het Nederlandse paviljoen.
Op 15 panelen zijn de namen te lezen van alle mensen die vanuit Nederland naar Auschwitz zijn gedeporteerd.
Onder hen de namen van de 213 Sinti en Roma.

Ik las in het Nederlands Paviljoen het verhaal van Augusta. Een zigeunermeisje dat in 1944 9 jaar oud was.
Augusta vertelt over haar moeder en broertje. Beiden wierpen zich tegen de stroomdraad in Auschwitz om zo te ontkomen aan de gaskamers.
Ze vertelt over haar broer Carlo, die wel is vergast.
En ze vertelt over haar vader die is omgekomen in Sachsenhausen.

Alleen Augusta keerde na de oorlog terug in Nederland en vond daar haar babyzusje die de oorlog ondergedoken heeft overleefd.

Hoe afschuwelijk dit verhaal ook is, we moeten het blijven vertellen.
Net als de verhalen van alle andere Sinti en Roma die door de Nazi’s zijn vermoord.
Dit verleden mogen we niet verzwijgen. Ook de Sinti en Roma zelf moeten het doorvertellen. Hoe moeilijk en ongebruikelijk dat ook is.

De geschiedenis kan ons helpen bewust te zijn van de gevaren die vreemdelingenhaat, uitsluiting van minderheden en afkeer van onbekende culturen met zich meebrengt.

Zodat we kunnen voorkomen dat mensen gebrandmerkt worden voor wat ze geloven, hoe ze er uitzien, wat hun seksuele voorkeur is, wie ze liefhebben of wat hun afkomst is.

Dat is onze plicht tegenover alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Vandaag, morgen en alle andere dagen.