Toespraak minister Hirsch Ballin tijdens herdenking Alkmaars ontzet

Bij Alkmaar begint de victorie, zo lezen we in de geschiedenisboeken. De Alkmaarders waren de eersten die in de Tachtigjarige Oorlog een overwinning behaalden op de Spanjaarden. Op 8 oktober 1573 verjoegen zij de Spaanse troepen die hun stad hadden belegerd. In de geschiedenisboeken verplaatst het toneel zich na dit Ontzet snel naar andere plaatsen en gebeurtenissen. Dat is jammer, want wat mij vooral interesseert, is: hoe ging het verder met Alkmaar? Hoe verging het de Alkmaarse samenleving ná het Ontzet?

Op een aantal betreurenswaardige incidenten na blijkt dat Alkmaar al snel de scherpste kanten van de protestants-katholieke strijd achter zich heeft gelaten. Calvinistische scherpslijpers zijn schaars in het stadsbestuur. In de decennia na het Ontzet blijven de katholieken een belangrijke minderheid in de stad, beschermd door tolerante magistraten. Net als in Haarlem, Gouda en Utrecht kunnen katholieken in Alkmaar volgens historicus Briels hun geloof nog lang na het Ontzet belijden, zij het vaak verborgen. Halverwege de zeventiende eeuw is nog ongeveer 45 procent van de Alkmaarse bevolking katholiek. De religieuze strijd is dus tamelijk snel gesmoord door de sociale cohesie in Alkmaar. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Dordrecht, dat een actief anti-rooms katholiek bestuur kende.

Stedelijk ethos

De ontwikkeling van Alkmaar na het Ontzet laat zien hoe belangrijk stedelijk ethos en sociale cohesie zijn. In dit opzicht is het verhaal van Alkmaar zeker niet uniek, ook niet in de Republiek. In de eerste helft van de zeventiende eeuw calviniseert de Republiek gestaag en kiezen velen ervoor te vluchten uit hun omgeving. Kenmerkend voor het dagelijks leven in de steden blijft toch de religieuze pluriformiteit. In het hedendaagse Alkmaar is daar de etnische pluriformiteit bij gekomen. Ruim 20.000 van de ongeveer 93.000 inwoners die in Alkmaar op 1 januari 2009 zijn geteld, hebben tenminste één ouder die in het buitenland is geboren. Alle windstreken zijn in het Alkmaar van nu vertegenwoordigd. En onverminderd is het de pluriformiteit die de stad tekent, interessant maakt en vitaliteit geeft.

Een pluriforme, divers samengestelde stad kent altijd ook wrijving en spanning. Ten tijde van de Republiek werd deze aangepakt met min of meer afgedwongen tolerantie voor geloofsverschillen en –geschillen. Zo was in de Unie van Utrecht bepaald dat “een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken”. Vervolging omwille van het geloof bleef hierdoor in de Republiek uit, in tegenstelling tot de ons omringende landen. En ondanks religieuze verschillen bloeide de samenleving in de zeventiende eeuw als nooit tevoren.

Nederlands Manhattan

Dat pluriformiteit en voorspoed goed samen gaan, zien we terug in een kleine geschiedenis die onlangs veel aandacht kreeg. In september vierden we groots dat Nieuw Amsterdam, het huidige New York, precies 400 jaren geleden door de Nederlanders is gesticht. In zijn fascinerende boek <I>The Island at the Center of the World<P> beschrijft Russell Shorto het leven op Manhattan in de Nederlandse tijd. Hij heeft een historische reden om bijzondere aandacht te vragen voor de Nederlandse periode. Zijn conclusie is namelijk dat in het standaardverhaal over de Amerikaanse natie de Nederlandse ideële nalatenschap is vergeten. Niet de puriteinse Engelse vluchtelingen staan aan de wieg van de Verenigde Staten als open smeltkroes. Nee, het is het multiculturele, vrijzinnige Nederlandse Manhattan dat symbool staat voor de kernwaarden waarop het hedendaagse Amerika is gebouwd. Vanaf de stichting van de kolonie vertoont het eiland de typische trekken van de Republiek in de gouden eeuw: vrije handel, tolerantie en bovenal religieuze en culturele verscheidenheid.

Een illustratie van de pluriformiteit op Manhattan lezen we in Shorto’s beschrijving van het gezelschap dat getuige is van de intocht van directeur-generaal Peter Stuyvesant op 11 mei 1647. Op de kade staan de Vlaamse textielarbeider Joris Rapalje en zijn Franssprekende vrouw Catalina Trico, de half-Nederlandse en half-Marokkaanse piraat Anthony ‘den Turk’ van Salee en zijn Amsterdamse vrouw Griet Reyniers, Anna van Angola, een Afrikaanse weduwe die dan juist een vergunning heeft gekregen voor een boerderij, maar ook Antony Congo, Jan Negro en andere zwarte bewoners, of ze nu slaaf waren of vrij; groepjes Denen, Beieren, Italianen en een handvol indianen uit de omgeving; Cornelis Swits, de Engelse vluchtelingen Lady Deborah Moody en dominee Francis Doughty, en zo gaat de verscheidenheid nog even door.

Naast pluriformiteit valt in Nieuw Amsterdam de tolerantie op. Een ding is duidelijk, zo stelt Russell Shorto, “de kolonisten van Nieuw-Nederland waren anders dan hun collega-kolonisten in het noorden, de vrome Engelse pelgrims en puriteinen die hard bezig waren hun ‘Nieuw-Jerusalem’ tot stand te brengen, dat werd geleid door de moraal van God”. In dezelfde periode dat de “puriteinen in naam van God druk bezig (zijn) om de Pequot-indianen af te slachten en elke ‘ketter’ te vervolgen”, trouwt Amsterdams serveerster en gezelschapsdame Griet Reyniers haar piraat uit Marokko, Anthony van Salee, alias ‘den Turk’.

Tevreden burgers

De geest van pluriformiteit en tolerantie spreekt op Manhattan sinds de stichting vanzelf. Daarom kon directeur-generaal Peter Stuyvesant ondanks zijn avontuurlijke aanleg niet aarden in deze kolonie. Als rechtlijnig calvinist paarde hij religieuze onverdraagzaamheid aan militaire discipline. De diversiteit op Manhattan beschouwde hij als een zwakte. Met deze opvatting botste hij tijdens zijn bewind in toenemende mate op het ethos in de kolonie. De geest van stedelijkheid die hij niet begreep, werd vertolkt door de Nederlandse kolonist Adriaen van der Donck, een Bredase jongeman van aanzien. Hij was afgestudeerd aan de Leidse universiteit en doortrokken van het belang van tolerantie. Van Arminiaans theoloog Simon Episcopius had hij geleerd dat de kracht van een staat vooral gebouwd is op de vrijheid van burgers om hun eigen geloof te belijden en hun geweten te volgen. In het denken van Episcopius is een krachtige staat gebouwd op verdraagzame verscheidenheid. Een krachtige staat, zo stelt hij, is gebouwd op tevreden burgers. En burgers blijven op lange termijn alleen tevreden als ze vrij zijn van geweten en geloofsbeleving.

Culturele en religieuze verscheidenheid, gecombineerd met tolerantie, kunnen dus de ingrediënten zijn voor een duurzame, krachtige staat. Dat juist pluriformiteit én tolerantie een succesformule opleveren, is logisch. Pluriformiteit zet aan tot dynamiek, competitie en innovatie en staat daarmee aan de basis van voorspoed. Tolerantie leidt de middelpuntvliedende krachten die het gevolg zijn van deze dynamiek in de juiste banen. Tolerantie voorkomt dat competitie uitmondt in onderlinge rivaliteit, conflict of zelfs gewapende strijd. Door de overheid gewaarborgde tolerantie verzekert een verdraagzame relatie tussen mensen van verschillende overtuiging.

Wederzijds respect

Toch zijn pluriformiteit en tolerantie alleen onvoldoende om onze samenleving duurzaam bijeen te houden. Een samenleving waarin de ander slechts wordt getolereerd, dus waarin de ander letterlijk wordt toegestaan te bestaan, is niet duurzaam. Een dergelijke samenleving vervalt op langere termijn hoe dan ook in onverschilligheid. Onverschilligheid maakt een samenleving kwetsbaar voor dreigingen van buitenaf, maar ook voor interne spanningen en groepen die geïsoleerd worden of zichzelf afsluiten. Als dit gebeurt, wordt de onderlinge afstand in een onverschillige samenleving steeds minder overbrugbaar, simpelweg door het ontbreken van contact en dialoog. De multiculturele praktijk die in de nadagen ervan verworden is tot wederzijdse onverschilligheid, laat de risico’s zien van een samenleving die alleen gebouwd is op het oppervlakkig tolereren van de ander.

Op het fundament van tolerantie moet daarom een staat van wederzijds respect worden gebouwd. Het gaat niet alleen om het erkennen van het bestaan van de ander of diens anders-zijn. Het gaat om het waarderen van de ander als belangrijk voor de opbouw van de samenleving. Met andere woorden, geen passieve onverschilligheid tegenover de ander, maar actieve betrokkenheid bij de ander, vanuit de gedeelde ambitie samen een samenleving op te bouwen.

Wederzijds respect begint met een betrokken en respectvolle staat. Een rechtsstaat dus in de ware zin van het woord. Een staat die zich naar zijn burgers niet onverschillig opstelt, maar inclusief. Een staat die in woord en daad laat zien dat hij iedere burger van belang acht voor de samenleving, ongeacht diens overtuiging of geloof. Een staat dus die iedere burger volstrekt serieus neemt in diens overtuiging. Uit recent wetenschappelijk onderzoek blijkt overigens dat het bij uitstek zo’n staat is die sociale cohesie stimuleert. Als mensen zich in hun eigen, vaak particuliere identiteit erkend en serieus genomen weten, voelen ze zich sneller betrokken bij het grotere verband van de samenleving.

Door wederzijds respect, ondersteund en bijeen gehouden door een rechtsstaat, kan een pluriforme samenleving zich tot een sterke gemeenschap ontwikkelen. Ook tegenwoordig spreekt wederzijds respect allerminst vanzelf. In onze pluriforme samenleving wordt wederzijds respect aan de ene kant bedreigd door tolerante onverschilligheid, aan de andere kant door intolerante onverdraagzaamheid. Op ons rust de verantwoordelijkheid het juiste midden te houden en de sociale cohesie in onze samenleving te versterken.