Assurantiebelasting
Assurantiebelasting
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten
Besluit van 6 maart 2008, nr. CPP2007/2918M, Stcrt. nr. 53
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
In dit besluit is het beleid samengevoegd en geactualiseerd over de assurantiebelasting. Met dit besluit wordt geen beleidswijziging beoogd.
1. Inleiding
In dit besluit behandel ik mijn beleid over de assurantiebelasting. Het besluit bevat een goedkeuring op grond van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De bevoegde inspecteur van de Belastingdienst kan de goedkeuring toepassen. Ook bevat het besluit de mandatering van de bevoegdheid tot het aanwijzen van de assurantiebemiddelaar als belastingplichtige.
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
WBRWet op belastingen van rechtsverkeer
AWRAlgemene wet inzake rijksbelastingen
2. Zeeschepen
Verzekeringen van zeeschepen, met uitzondering van pleziervaartuigen, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR). Zeeschepen zijn alle schepen die worden gebruikt of bestemd zijn voor de zeevaart, zoals mosselvaartuigen en viskotters. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of er sprake is van een zeeschip. Hieronder geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik voor de assurantiebelasting als zeeschip aanmerk. Vervolgens geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik niet als zeeschip aanmerk.
Als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:
a. opgelegde zeeschepen;
b. zeeschepen gekocht voor sloop maar nog volledig intact;
c. zeeschepen tijdelijk als hotelschip of voor opslag in gebruik, mits zij voor zeevaart geschikt en bestemd blijven;
d. zeeschepen gebouwd op speculatie maar nog niet verkocht;
e. losse voorwerpen en andere vaartuigen, die voor een bepaalde reis geschikt gemaakt worden voor de zeevaart, uitsluitend voor die specifieke reis;
f. binnenschepen, waarvoor een aanvullende of speciale verzekering voor de zeevaart is gesloten;
g. coasters en vissersschepen tijdelijk in gebruik op de binnenwateren, mits zij geschikt en bestemd blijven voor de zeevaart;
h. havensleepboten, lichtschepen, pompboten en drijvende brandspuiten die geschikt en bestemd zijn om incidenteel in volle zee te varen;
i. pontons, zandzuigers en baggermateriaal, drijvende elevatoren en droogdokken, mits geschikt en tevens bestemd voor de zeevaart;
j. lashbakken, ongeacht of deze bij een bepaald zeeschip behoren.
Niet als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:
a. zeeschepen gekocht voor sloop en deels onttakeld;
b. coasters en vissersschepen, die uitsluitend worden gebruikt op de binnenwateren, ongeacht of zij zijn voorzien van een lichtere motor;
c. drijvende elevatoren en droogdokken, die niet bestemd zijn om op zee te worden gebruikt.
2.1. Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR het volgende goed.
Goedkeuring
Verzekeringen die verband houden met zeeschepen zoals zogenoemde disbursementverzekeringen, verzekeringen van premiums, protection en indemnity vallen onder de vrijstelling van zeeschepen. Zogenoemde verzekeringen van shipbroker’s interest zijn echter niet vrijgesteld.
2.2. Pleziervaartuigen
De vrijstelling van assurantiebelasting geldt niet voor pleziervaartuigen (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR). Dat zijn vaartuigen in gebruik bij watersportbeoefenaars en andere recreanten bij of in het water, zoals sportvissers. Zo is een zeewaardig jacht een pleziervaartuig. Dit geldt ook bij bedrijfsmatige verhuur of bij gebruik door een ondernemer voor representatieve doeleinden. Rondvaartboten die zijn bestemd voor rondvaarten me t een openbaar karakter merk ik niet aan als pleziervaartuig.
3. Transportverzekeringen
Transportverzekeringen, waaronder zogenoemde verzekeringen van freight, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van de WBR). Een transportverzekering is de verzekering tegen risico’s van schade als gevolg van vervoer van goederen over zee, te land, op binnenwateren en door de lucht.
De vrijstelling is niet van toepassing op verzekeringen voor opgeslagen goederen in een stilliggend schip of een schip dat als een bergplaats van de vervoerder kan worden aangemerkt. Hierbij is niet van belang dat het schip soms naar een andere plaats wordt gebracht.
3.1 Geldtransportverzekeringen
Als transportverzekering is onder andere een geldtransportverzekering aan te merken. De vrijstelling geldt voor een geldtransportverzekering, inclusief nachtrisicodekking, zonder bijkomende dekking voor verblijfrisico’s. Een geldtransportverzekering bevat soms een bijzondere clausule, waardoor het verzekerde risico gedurende maximaal drie dagen doorloopt. Dit als de vervoerder door bijzondere omstandigheden niet in staat is om dezelfde dag waarop hij de gelden heeft ontvangen tot uitbetaling over te gaan. In dat geval is naar mijn oordeel sprake van één verzekering. De vrijstelling geldt in dat geval onverkort.
3.2. Dekking van opslag
De dekking van bijvoorbeeld in havenloodsen opgeslagen zendingen van de verzekerde maakt geen deel uit van de vrijgestelde transportverzekering. De opslag voorafgaand aan of volgend op het transport kan echter volstrekt noodzakelijk samenhangen met het transport. Mits voor de opslag geen extra premie is verschuldigd, ontmoet het bij mij geen bezwaar om in dat geval slechts één verzekering te zien, namelijk een transportverzekering. Van de genoemde volstrekt noodzakelijk samenhang is in elk geval sprake bij opslag gedurende maximaal een maand.
3.3. Transportverzekering en accijnsverzekering
Een bijzondere situatie betreft een transportverzekering met accijnsverzekering. Bijvoorbeeld bij doorvoer van gedistilleerd kan vermogensverlies ontstaan door heffing van accijnzen (of soortgelijke belastingen of rechten) als gevolg van schade tijdens het transport. Tegen dit vermogensverlies kan men zich verzekeren door middel van een accijnsverzekering. Naar mijn oordeel is in een dergelijk geval (eveneens) sprake van een transportverzekering. De verzekering is aldus vrijgesteld van assurantiebelasting.
4. Samengestelde verzekeringen
Een samengestelde verzekering is een verzekering (of samenstel van verzekeringen) die dekking geeft tegen verschillende, op zichzelf staande risico’s, waarvoor de verzekeraar één premie in rekening brengt. Dit is bijvoorbeeld de verzekering van de inhoud van een serviceauto van een bedrijf tegen de risico’s tijdens het vervoer en verblijf.
Er is sprake van één verzekering en dus niet van een samengestelde verzekering, in geval van een verzekering (of samenstel van verzekeringen) tegen een zelfde risico van verschillende verzekerde objecten. Hierbij is niet van belang of de verzekering onderscheid maakt naar verschillende oorzaken van het risico.
Een samengestelde verzekering kan een of meer vrijgestelde verzekeringen omvatten. De vrijstelling van assurantiebelasting wordt dan toegepast op het aan die vrijgestelde verzekeringen toe te rekenen gedeelte van de premie (artikel 24, tweede lid, van de WBR).
4.1. Transportverzekering met bijkomende verzekering
Het is mogelijk om naast een transportverzekering een bijkomende verzekering af te sluiten. Zo is bijvoorbeeld een berovingsverzekering mogelijk naast een geldtransportverzekering. Deze bijkomende verzekering deelt dan niet in de vrijstelling. De verschuldigde premie zal moeten worden gesplitst in een vrijgesteld deel en een belast deel. Het ontmoet bij mij geen bezwaar om bij deze splitsing in de volgende gevallen gebruik te maken van de daarbij vermelde forfaitaire percentages:
a. geldtransportverzekeringen, gecombineerd met dekking voor verblijfrisico’s op kantoor. Van de premie wordt 70% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 30% aan het belastbare onderdeel;
b. fraude- en berovingsverzekeringen, gecombineerd met geldtransportdekking. Van de premie wordt 30% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 70% aan het belastbare onderdeel.
5. Herverzekeringen
Herverzekeringen zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel g, van de WBR). De vrijstelling geldt slechts indien uit het contract duidelijk blijkt dat er sprake is van een herverzekering. Een verzekeraar van een bepaalde verzekering moet daarbij zijn uit die verzekering voortvloeiende schadekans weer bij een andere verzekeraar in verzekering hebben gegeven. Bovendien moet het contract naar het oorspronkelijke risico verwijzen.
6. Assurantiebemiddelaar als belastingplichtige
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de WBR, ben ik bevoegd om een assurantiebemiddelaar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting aan te wijzen. Het moet daarbij gaan om een assurantiebemiddelaar, aan wie een vergunning is verleend als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht. Het is gewenst om de aanwijzing van de assurantiebemiddelaar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting te vereenvoudigen (zie bijlage 2 van mijn brief van 15 september 2006, nr. IPAL 2006 267M, aan de Tweede Kamer). Hierover regel ik het volgende.
6.1. Mandaat aanwijzing assurantiebemiddelaar
Gelet op artikel 10:3, eerste lid, en artikel 10:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Amsterdam gemandateerd tot het aanwijzen van assurantiebemiddelaars als belastingplichtigen en tot het intrekken of wijzigen van zodanige aanwijzingen. De verzoeken kunnen rechtstreeks aan hem worden gericht. De Belastingdienst/Amsterdam houdt van de door hem aangewezen assurantiebemiddelaars een lijst aan. Deze lijst ligt ter inzage bij het genoemde kantoor van de Belastingdienst. Ook is de lijst raadpleegbaar op www.belastingdienst.nl.
6.2. Bevoegdheid tot het geven van ondermandaat
Tevens is de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Amsterdam gemandateerd om voor het aanwijzen van assurantiebemiddelaars als belastingplichtigen en voor het intrekken of wijzigen van zodanige aanwijzingen, ondermandaat en machtiging te verlenen aan daartoe aan te wijzen functionarissen.
6.3. Belastingplicht
Het is mogelijk dat verschillende belastingplichtige assurantiebemiddelaars bij één verzekering zijn betrokken. In die situatie kan de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, in overleg met de betrokkenen, de persoon aanwijzen die voor de voldoening van de belasting zorg draagt.
Van co-assurantie is sprake als een verzekering zonder tussenkomst van een belastingplichtige assurantiebemiddelaar bij meer dan één verzekeraar is ondergebracht. Iedere verzekeraar is dan voor zijn aandeel in de premie belastingplichtig voor de assurantiebelasting (zie artikel 25 van de WBR).
Het ontmoet bij mij in deze situatie geen bezwaar om de verzekeraar die de polis opmaakt en de premie int (de zogenoemde leader) op verzoek als belastingplichtige voor de gehele verzekering aan te merken. Hierbij gelden de volgende voorwaarden.
a. De leader brengt een deel van het risico in herverzekering onder bij de andere betrokken verzekeraars, welke vervolgens beroep kunnen doen op de vrijstelling van artikel 24, eerste lid, onderdeel g, van de WBR.
b. Uit de administratie van de bij de co-assurantie betrokken verzekeraars blijkt duidelijk dat het een onder deze regeling vallende verzekering betreft.
Voor zover de leader de met inachtneming van de regeling op hem rustende verplichtingen niet nakomt zullen er naheffingsaanslagen worden opgelegd. Mocht de leader deze aantasten op grond van onverbindendheid van de regeling, dan gelden voor de andere betrokken verzekeraars alsnog onverkort de wettelijke bepalingen.
7. Ingetrokken regelingen
De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
- besluit van 1 februari 2006, CPP2006/0196M;
- besluit van 12 mei 2006, CPP2005/2922M;
- besluit van 19 februari 2007, CPP2006/2790M.
8. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van het besluit.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 6 maart 2008.
De staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
de directeur-generaal Belastingdienst,
mr. J. Thunnissen.