Beantwoording kamervragen over fiscale rechtsvragen
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Uw brief (Kenmerk): 26 mei 2008 (2070820870)
Ons kenmerk: DGB 2008-2887 U
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen van het lid Remkes over fiscale rechtsvragen.
Hoogachtend,
de minister van Financiën,
Wouter Bos
Antwoorden op de vragen van het lid Remkes (VVD) aan de staatssecretaris van Financiën over fiscale rechtsvragen. (Ingezonden 23 mei 2008)
1
Bent u van oordeel dat met betrekking tot de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch van 3 januari 2008, nr. 07/00003, waartegen u geen beroep in cassatie heeft ingesteld met het argument dat u het oordeel van het Gerechtshof (en van de rechtbank) juist acht, in deze zaak sprake was van een niet eerder beantwoorde rechtsvraag? Zo neen, wat is dan het criterium om vast te stellen of sprake is van een dergelijke rechtsvraag, en waarom is daaraan in dit geval naar uw oordeel niet voldaan?
2
Indien hier sprake is van een niet eerder beantwoorde rechtsvraag, is deze vraag dan voorgelegd aan de betreffende kennisgroep van de Belastingdienst, zoals is voorgeschreven in uw besluit van 25 februari 2004, nr. DGB2003/6662M? Zo neen, is deze vraag dan alsnog aan de kennisgroep voorgelegd in het kader van het opstellen van het verweerschrift, zoals voorgeschreven in § 6 van het Besluit beroep in belastingzaken? Heeft de inspecteur voorafgaand aan het instellen van hoger beroep overleg gevoerd met de desbetreffende kennisgroep, zoals voorgeschreven in § 18 van het Besluit beroep in belastingzaken?
3
Indien de vraag is voorgelegd aan de kennisgroep, hoe luidde dan het antwoord van deze groep?
4
Indien de vraag niet is voorgelegd aan de kennisgroep, waarom is dit dan niet gebeurd? Waarom heeft de collegiale toetsing, die is voorgeschreven in § 6 en § 18 van het Besluit beroep in belastingzaken, er niet toe geleid dat de zaak alsnog aan de kennisgroep is voorgelegd?
5
Vindt u dat de oordeelsvorming van de Belastingdienst in deze zaak op een juiste wijze verlopen is?
6
Hoeveel heeft het voeren van deze procedure (bezwaar, beroep en hoger beroep) de overheid gekost, aan de kant van zowel de Belastingdienst als de rechterlijke macht, inclusief de vergoeding van proceskosten voor de belastingplichtige die in twee instanties gelijk kreeg?
7
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de inspecteur een standpunt inneemt waarmee hij de belastingplichtige dwingt om tot in twee gerechtelijke instanties te procederen, terwijl u van oordeel bent dat het standpunt van die inspecteur onjuist is?
8
Zo ja, welke stappen zult u dan nemen om te voorkomen dat dit vaker gebeurt?
Antwoord op de vragen 1 t/m 8
In de onderhavige procedure bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is de vraag aan de orde of voor de uitleg van artikel 7.2, zevende lid, Wet IB 2001 een buiten Nederland vervulde dienstbetrekking bij een universiteit (voorheen Rijksuniversiteit) behandeld moet worden als een dienstbetrekking bij de Staat der Nederlanden, zoals de bedoeling van de wetgever is geweest. De inspecteur heeft de procedures bij Rechtbank en Gerechtshof gevoerd in continu overleg met de kennisgroep en het departement. Gekozen is voor een teleologische interpretatie van de wet. Nu ook het Gerechtshof de teleologische interpretatie van genoemd wetsartikel afwijst, is verder doorprocederen niet langer zinvol geacht. Op 13 februari 2008 is een toelichting bij deze hofuitspraak gepubliceerd. Daarin is aangegeven dat de beslissing van het Gerechtshof enerzijds juist is maar anderzijds dat de uitkomst niet strookt met de bedoeling van de wetgever. De reparatie van het hierdoor ontstane heffingslek is dan ook in gang gezet. Ik verwijs in dit verband naar de ingediende nota van wijziging op het wetsvoorstel Wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 404, nr. 9). Op 3 juni 2008 heeft uw Kamer het wetsvoorstel aangenomen. Aan te vergoeden griffierecht en proceskosten heeft deze procedure de Belastingdienst in totaal € 1.647 gekost. Overige kosten worden door de Belastingdienst niet bijgehouden.