Fiscale knelpunten bij bedrijfsoverdracht

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 AE 's-GRAVENHAGE

Uw brief (Kenmerk): 06-Fin-B-37

Ons kenmerk: DB 2006-574 U

Geachte voorzitter,

In de brief van de vaste commissie voor Financiën d.d. 26 oktober 2006 is verzocht een reactie te geven op de brief en notitie van de Vereniging van accountants- en belastingadviesbureaus (hierna:VLB) van 18 september jongstleden aan de Tweede Kamer inzake fiscale knelpunten bij bedrijfsoverdracht. Mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bericht ik u als volgt.

De bij de brief gevoegde notitie gaat in op een zestal fiscaal technische punten die voortvloeien uit de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet.
Gezien de feitelijke en technische aard van de aangehaalde knelpunten, heeft op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden met de VLB – als vertegenwoordiger van LTO Nederland - om deze punten te bespreken. Hieronder geef ik kort de uitkomsten weer van hetgeen tijdens deze constructieve bijeenkomst is besproken.

De eerste drie knelpunten uit de besproken notitie spitsen zich toe op de in de bedrijfsopvolgingsregeling opgenomen voortzettingseis van vijf jaar. Deze houdt in dat alleen een vrijstelling voor successie- of schenkingsrecht wordt verleend indien de verkrijger de onderneming vijf jaar voortzet. Deze eis is opgenomen ten einde te bewerkstelligen dat alleen bij daadwerkelijke opvolging een vrijstelling van toepassing is. Tijdens het overleg is geconstateerd dat de voortzettingseis het aangaan van samenwerkingsverbanden weliswaar gedurende een periode van vijf jaar in de weg staat, maar dat dit vanuit de optiek van de regeling – het versoepelen van bedrijfsopvolging – een reële eis is. Geconstateerd is ook dat dit anders kan liggen bij bedrijfsopvolging binnen een bestaande personenvennootschap, waarbij een vennoot het aandeel van een andere vennoot met toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit verkrijgt. Op basis van de huidige toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling wordt het gedeelte van de onderneming dat de voortzettende vennoot reeds in bezit had hierdoor eveneens “besmet” met de vijfjaarstermijn. Dit heeft tot gevolg dat de voortzettende vennoot ook het aandeel in de vennootschap dat hij reeds bezat gedurende vijf jaar niet kan overdragen. De VLB heeft aangegeven dat met een versoepeling op dit punt een groot aantal knelpunten zou worden opgelost. In het eerder genoemde overleg is geconcludeerd dat een wijziging van de bedrijfsopvolgingsregeling op dit punt binnen het doel van de regeling past en mogelijk is. De precieze invulling van de manier waarop deze wijziging zal plaatsvinden, is nog niet duidelijk maar zal spoedig worden bezien. Tevens is besproken dat in specifieke, schrijnende gevallen een beroep op de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen soelaas kan bieden. Een dergelijk verzoek wordt aan de hand van feiten en omstandigheden van geval tot geval beoordeeld.

Het vierde knelpunt is opgelost, doordat de kasstroomnormen voor 2006, die van belang zijn voor de vaststelling van de voortzettingswaarde, inmiddels gepubliceerd zijn op de internetsite van de Belastingdienst.

De laatste twee knelpunten uit de notitie zijn van meer uitvoerende aard. Het betreft de wijze waarop toeslagrechten en langlopende schulden worden meegenomen bij de vaststelling van de liquidatie- en de voortzettingswaarde. Ten aanzien van deze punten is geconstateerd dat nader overleg nodig is. Op korte termijn zal hierover overleg worden gevoerd tussen vertegenwoordigers van de Belastingdienst en de VLB.

Hoogachtend,

De minister van Financiën,

G. Zalm