Kaderbesluit motorrijtuigenbelasting

Motorrijtuigenbelasting

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Keten aangiftebelastingen

Besluit van 4 juli 2007, nr. CPP2007/1107M, Stcrt. nr. 133

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een samenvoeging van de beleidsstandpunten die zijn verschenen over de motorrijtuigenbelasting. Bij de samenvoeging zijn enkele verouderde passages geactualiseerd. De samenvoeging heeft niet de bedoeling de inhoud van de bij dit besluit ingetrokken beleidsstandpunten te wijzigen. De besluiten en de passages uit de besluiten die niet in dit besluit zijn overgenomen hebben een toelichtend karakter zonder dat daaraan een specifiek beleidsstandpunt ten grondslag ligt. Deze zullen worden opgenomen in het Handboek motorrijtuigenbelasting. Dit Handboek zal op de website van de Belastingdienst worden geplaatst. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de bestendige gedragslijn die reeds gehanteerd wordt ten aanzien van bestelauto’s die op naam staan van een vennoot van een vennootschap onder firma en meer dan bijkomstig gebruikt worden voor de onderneming, motorrijtuigen van reddingsbrigades, zogenoemde zoab-cleaners en de rolbedden op te nemen. Daarnaast is een besluit ten aanzien van transitokentekens opgenomen.

Gebruikte begrippen en afkortingen

wet

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

besluit

Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994

regeling

Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994

Richtlijn

De richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen

RDW

Dienst Wegverkeer

B/CA

Belastingdienst/Centrale administratie

Wet OB

Wet op de omzetbelasting 1968

Wet personenvervoer

Wet personenvervoer 2000

Wp-vergunning

een vergunning afgegeven op grond van de Wet personenvervoer 2000

Wegenverkeerswet

Wegenverkeerswet 1994

MRB

motorrijtuigenbelasting

BPM

belasting op personenauto’s en motorrijwielen

wet BPM

Wet Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992

Leidraad BPM 2006

Besluit van 12 september 2006, nr. CPP2006/1980M

1. Motorrijwiel

1.1. Trike

Motorrijwielen zijn motorrijtuigen op twee wielen evenals een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen (artikel 2, onderdeel d, van de wet).

Bepaalde motorrijtuigen op meer dan twee wielen die een grote gelijkenis vertonen met motorrijwielen (de zogenoemde trikes), kunnen onder voorwaarden met motorrijwielen worden gelijkgesteld (artikel 4 van de wet).
Een dergelijk motorrijtuig moet voldoen aan de volgende voorwaarden (artikel 4 van het besluit).
- Het motorrijtuig moet geschikt zijn voor het vervoer van ten hoogste twee personen;
- het motorrijtuig mag niet zijn voorzien van een gesloten carrosserie of een daarmee vergelijkbare constructie;
- het motorrijtuig moet zijn geconstrueerd met een frame;
- het motorrijtuig moet een directe stuuroverbrenging hebben naar het voorwiel of de voorwielen; en
- de motor en versnellingsbak moeten centraal in het motorrijtuig zijn geplaatst.

Wanneer een motorrijtuig afwijkt van een (of meer) van de voorwaarden die worden genoemd in het besluit geldt het volgende. Op basis van alle verschillende kenmerken, de uiterlijke verschijning en de maatschappelijke aard van het motorrijtuig moet worden beoordeeld of het motorrijtuig een grote gelijkenis vertoont met een motorrijwiel en voor de toepassing van de wet als zodanig kan worden aangemerkt. De kenmerken moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien, waarbij niet aan één van de kenmerken doorslaggevende betekenis toekomt.
Eén van deze voorwaarden waaraan een dergelijk motorrijtuig moet voldoen, is dat het geschikt is voor het vervoer van ten hoogste twee personen. Er zijn trikes die geschikt zijn voor het vervoer van drie personen (de zogenaamde “ familiemodel”-uitvoering). Om een voertuig als trike aan te merken moeten verschillende kenmerken beoordeeld worden, zoals de carrosserie, het dragend gedeelte, de stuurinrichting, de motorophanging, het aantal personen dat kan worden vervoerd en de uiterlijke verschijningsvorm.

Goedkeuring
Ik keur goed dat een trike waarmee drie personen kunnen worden vervoerd, als motorrijwiel in de zin van de wet wordt aangemerkt, onder de volgende voorwaarden:
- alle kenmerken duiden er op dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto (zoals de aanwezigheid van een frame, de directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel, het ontbreken van een gesloten carrosserie);
- het motorrijtuig wordt naar het publiek toe gepresenteerd als trike; en
- naar zijn aard is deze trike eerder vergelijkbaar met een motorrijwiel dan met een personenauto.

Hetzelfde geldt voor een motorrijtuig op drie wielen waar de motor niet centraal tussen het voorwiel en de achterwielen is geplaatst, maar tussen de achterwielen. Het motorrijtuig moet dan wel aan eerdergenoemde voorwaarden voldoen, behoudens de centrale plaatsing van de motor.

1.2. Carver

Het driewielige motorrijtuig van het merk “Carver” heeft in afwijking van de voorwaarden die in het besluit aan motorrijwielen worden gesteld een gesloten carrosserie.

Bij de “Carver” zijn alle kenmerken aanwezig, die erop duiden dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto. De “Carver” is geconstrueerd met een frame en kent een directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel en is geschikt voor het vervoer van ten hoogste twee personen. De “Carver” past binnen de definitie van driewielers zoals die wordt gesteld in de richtlijn betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (richtlijn 92/61/EEG). Het weggedrag van de “Carver ” is vergelijkbaar met een motorrijwiel, zoals het overhellen in de bochten e.d.

Goedkeuring
Ik keur goed dat een “Carver” wordt aangemerkt als een motorrijwiel in de zin van de wet. Hierbij geldt als voorwaarde dat wordt voldaan aan de kenmerken van een motorrijwiel zoals vermeld in het besluit, met uitzondering van het feit dat de “Carver” een gesloten carrosserie heeft.

2. Bestelauto

Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3.500 kg of minder (artikel 2, onderdeel c, van de wet).
Onder het begrip personenauto wordt mede verstaan een motorrijtuig met een laadruimte, met uitzondering van een motorrijtuig waarvan de laadruimte in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die voldoet aan de inr ichtingseisen voor een bestelauto (artikel 3, eerste lid, van de wet en artikel 3 van de regeling).

2.1. Vaste wand; bediening schuifdak, opening voor gordels

Eén van de voorwaarden voor het zijn van een bestelauto is dat in bepaalde gevallen de laadruimte van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte en hoogte van de bestuurderscabine (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, en onderdeel d, ten derde, van de wet).

Goedkeuring
Ik keur goed dat er een opening mag zijn aan de bovenzijde van de scheidingswand voor de bediening van een aanwezig schuifdak. Deze opening mag niet groter zijn dan nodig is om er een hand door te kunnen steken om het schuifdak te kunnen openen of sluiten.
Tevens keur ik goed dat een opening in de vaste wand aanwezig is om gordels doorheen te leiden, mits deze opening niet groter is dan voor dit doel noodzakelijk (artikel 3, negende lid, van de regeling).

2.2. Vaste wand; airbags

Om aan de inrichtingseisen voor een bestelauto te voldoen, moeten kleinere bestelauto’s en bestelauto’s met dubbele cabine zijn voorzien van een vaste wand die de bestuurderscabine van de laadruimte scheidt (artikel 3 van de wet). Deze vaste wand moet voldoen aan bepaalde voorwaarden, onder andere dat de wand moet zijn vervaardigd uit ondoorzichtig en vormvast materiaal.
Als een personenauto wordt omgebouwd tot bestelauto kan zich het volgende probleem voordoen. De personenauto kan voorzien zijn van een hoofdbeschermingss ysteem bij zijdelingse aanrijdingen (verder: side-curtains). Dit is een airbagsysteem dat zich in de dakrand aan weerszijden van het interieur bevindt en bestemd is om de inzittenden ter hoogte van de zijkant van het hoofd tegen letstel te beschermen bij een zijdelingse aanrijding. De side-curtains zijn boven de zijruiten langs (nagenoeg) de volle lengte van het interieur van de auto aangebracht. Als bij ombouw van een dergelijke personenauto tot bestelauto een vaste wand wordt aangebracht, kunnen de side-curtains niet meer ontplooien.

Goedkeuring
Om de werking van de side-curtains te kunnen garanderen na de ombouw keur ik het volgende goed. De zijkanten mogen bestaan uit een materiaal dat bij normaal gebruik van een auto een solide, vormvast onderdeel van de vaste wand vormt, maar breekt of scheurt bij het ontplooien van de side-curtains. Dit geldt alleen voor zover de zijkanten van de vaste wand tussen bestuurderscabine en laadruimte het ontplooien van de side-curtains verhinderen. Het materiaal moet rondom onverbrekelijk met de vaste wand en de carrosserie zijn bevestigd. De vaste wand bestaat hierdoor uit één geheel, zij het dat het materiaal aan de zijkanten zal afwijken van het overige materiaal, bijvoorbeeld omdat het dunner is dan de rest van de vaste wand.

2.3. Verlijming vaste wand

Een andere voorwaarde die aan de vaste wand voor een bestelauto wordt gesteld, is dat deze wand zoveel mogelijk en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks aan de carrosserie moet zijn verbonden. Bij bestelauto’s met een dubbele cabine bepaalt de plaats van de vaste wand de verhouding tussen de grootte van de cabine en de grootte van de laadruimte.
Wanneer de vaste wand aan de onderzijde niet rechtstreeks aan de carrosserie wordt verbonden, terwijl dit technisch wel tot de mogelijkheden behoort, voldoet de constructie van de vaste wand in beginsel niet. Het is immers mogelijk de vaste wand aan de onderzijde aan de carrosserie te bevestigen.

Goedkeuring
In dit verband keur ik het volgende goed. Wanneer de houten laadvloer of de vloermat is vastgelijmd aan de carrosserie en de vaste wand is vastgelijmd aan de houten laadvloer of de vloermat is sprake van een permanente constructie. Hierbij moet de vaste wand op alle overige plaatsen rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden dan wel aan de bovenzijde aan de vaste hemelbekleding zijn verlijmd. Op deze wijze wordt voldaan aan de eis dat de vaste wand zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze met de carrosserie moet zijn verbonden.

2.4. Vlakke laadvloer; vaste wand

Er blijft sprake van een vlakke laadvloer van de laadruimte van een bestelauto ook al zijn er gordelbevestigingspunten in de laadvloer van de laadruimte van een bestelauto aanwezig.

2.5. Hoogte cabine in bestelauto’s met dubbele cabine

De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met dubbele cabine moet ten minste twee maal die van de cabine zijn, tenzij de cabine een hoogte heeft van 130 cm (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de wet). De hoogte van de cabine van een dergelijk motorrijtuig moet de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine zijn, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm (artikel 3, derde lid, van de regeling). In de praktijk worden auto’s waarvan de cabine zelf niet de hoogte van 130 cm heeft, in bepaalde gevallen aangepast aan deze eis. Om te kunnen beoordelen of aan de hoogte-eis van 130 cm is voldaan, moet de totale cabine in ogenschouw worden genomen. Het moet gaan om een cabine met een normale vloer en een normaal dak. Het is niet voldoende dat, om louter te voldoen aan de technische eis van een hoogte van 130 cm, de vloer een kleine verdieping vertoont en/of het dak een uitstulping in de vorm van een soort sluis of pijp.
Om inhoud te geven aan de hoogte-eis van 130 cm zou dan ook het oorspronkelijke dak verwijderd moeten worden. Dit is uit constructietechnische overwegingen ni et mogelijk.

Goedkeuring
Het uitgangspunt van de wetgever is dat een motorrijtuig met dubbele cabine moet zijn voorzien van hetzij een hoog dak, hetzij een lange laadbak, om aangemerkt te worden als bestelauto.
In dit verband keur ik goed, dat kan worden volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van 70 cm bij 55 cm. Daarnaast moet op het oorspronkelijke dak van de cabine van de auto een geheel verhoogd dak zijn aangebracht (het zogenaamde buitendak).

2.6. Pick-up

Een pick-up is een bestelauto waarvan de laadbak niet is overkapt. Een pick-up is niet als afzonderlijke categorie opgenomen in de wet. Een pick-up moet aan de eisen van artikel 3 van de wet voldoen, met uitzondering van de eisen met betrekking tot de hoogte van de laadruimte en de aanwezigheid van ten hoogste één zijruit.
Als een zogenoemde rolbar is aangebracht om extra veiligheid te creëren voor de inzittenden (in de cabine) en de te vervoeren lading, kan bij het bepalen van de lengte van de laadruimte de rolbar buiten beschouwing worden gelaten.
Voor de hoogte van het tussenschot bij open bestelauto’s met enkele cabine, bijvoorbeeld sommige ex-leger voertuigen, waarbij zowel de bestuurderscabine als de laadbak niet zijn overdekt, geldt het volgende.
Bij een geheel open bestelauto met enkele cabine, waarbij zowel de cabine als de laadbak niet zijn overdekt, kan worden volstaan met een tussenschot van minimaal 30 cm. Om constructietechnische redenen is een volledig tussenschot tussen cabine en laadruimte niet te realiseren. Als de laadbak een lengte heeft van tenminste 200 cm is geen tussenschot vereist.

2.7. Ondernemersregeling

2.7.1. Meer dan bijkomstig gebruik in een onderneming

Voor de ondernemersregeling geldt de voorwaarde dat de bestelauto meer dan bijkomstig wordt gebruikt in het kader van de onderneming. Aan deze voorwaarde is voldaan als meer dan 10% van de per jaar gereden kilometers betrekking heeft op de activiteiten met betrekking tot de onderneming.
Hierbij is niet vereist dat de bestelauto op de balans van de onderneming staat. Door een bestelauto als ondernemingsvermogen te etiketteren kan een ondernemer wel aannemelijk maken dat de bestelauto meer dan bijkomstig in zijn onderneming wordt gebruikt.

2.7.2. Maten en firmanten

Een maatschap kan ondernemer zijn. Omdat een maatschap geen rechtspersoon is, kan het kenteken van een (bestel)auto niet op naam van de maatschap staan. Volgens de ondernemersregeling wordt het lage bestelautotarief toegekend aan de kentekenhouder. Het is niet de bedoeling van de wetgever om maatschappen die ondernemer zijn uit te sluiten van de ondernemersregeling.

Goedkeuring
In verband hiermee keur ik voor toepassing van de ondernemersregeling ten behoeve van een maatschap het volgende goed. Een maat kan op verzoek als ondernemer worden aangemerkt als een bestelauto die op zijn naam staat meer dan bijkomstig wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming van de maatschap waaraan hij deelneemt. Het moet dan gaan om een maatschap die ondernemer is als bedoeld in artikel 7 van de Wet OB.
Voor toepassing van de ondernemersregeling is degene op wiens naam het kenteken is gesteld (de maat) degene die de verplichtingen moet nakomen. Als niet langer aan de voorwaarden en beperkingen van de ondernemersregeling wordt voldaan, wordt de maat/kentekenhouder het hoge bestelautotarief verschuldigd.

De goedkeuring voor maten geldt eveneens voor de firmanten van een vennootschap onder firma.

2.8. Gehandicaptenregeling

Voor een gehandicapte persoon die voor zijn eigen vervoer en tegelijkertijd het vervoer van zijn niet-opvouwbare rolstoel is aangewezen op een bestelauto, kan op verzoek het lage bestelautotarief van toepassing zijn (artikel 24a van de wet).

2.8.1. Hulpmiddelen

Onder een niet-opvouwbare rolstoel worden ook verstaan andere hulpmiddelen van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht dat de gehandicapte - rekening houdend met zijn specifieke handicap - voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto (artikel 4a van de regeling). Een scootmobiel of een driewieler voor een volwassene worden hieronder in ieder geval begrepen. Als er sprake is van dergelijke hulpmiddelen, kan de gehandicaptenregeling onder voorwaarden worden toegepast.
Er zijn ook hulpmiddelen waarvoor, om ze te kunnen vervoeren in opgevouwen of gedemonteerde toestand, in feite geen bestelauto nodig is. Iemand met een specifieke handicap kan voor zijn vervoer dan toch zijn aangewezen op een bestelauto. Bijvoorbeeld als hij niet in staat is het hulpmiddel op te vouwen of in de auto te tillen, terwijl het wel mogelijk is het hulpmiddel via oprijplaten of een lift in de laadruimte van een bestelauto te plaatsen. Als de gehandicapt e om een dergelijke reden voor zijn vervoer is aangewezen op een bestelauto, dan moet dit bij de aanvraag voor toepassing van de gehandicaptenregeling duidelijk worden aangegeven en aannemelijk worden gemaakt.

2.8.2. Inrichting bestelauto

De gehandicaptenregeling geldt alleen voor bestelauto’s, die zijn ingericht voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en het gelijktijdige vervoer van diens rolstoel of ander hulpmiddel in de laadruimte. Dat is het geval als hij voorzieningen bevat voor dit vervoer. Bijvoorbeeld:
- voorzieningen om met of vanuit een rolstoel of ander hulpmiddel plaats te nemen in de bestelauto en deze te verlaten,
- voorzieningen om een rolstoel of een ander hulpmiddel in de cabine vast te zetten op de plaats van een zitplaats, of
- voorzieningen om een rolstoel of een ander hulpmiddel vast te zetten zonder passagier in de laadruimte.

Goedkeuring
Een rolstoel (of rolbed) die tijdens het rijden als zit- of ligplaats wordt gebruikt, moet voor zover als mogelijk is, gezien de grootte van de bestelauto en de grootte van het hulpmiddel, in de bestuurderscabine worden bevestigd. Om hieraan te voldoen zullen één of meerdere normale zitplaatsen moeten worden verwijderd. Als het gaat om een bestelauto met enkele cabine, is dat een stoel naast de bestuurdersstoel. Als het gaat om een bestelauto met dubbele cabine zullen één of meer zitplaatsen achter de bestuurdersstoel moeten worden verwijderd om plaats te maken voor de rolstoel. Verder moet de rolstoel eenvoudig uit de bestelauto verwijderbaar zijn, waardoor er geen sprake is van een permanent aangebrachte zit- of ligplaats.

2.8.3. Bij het verzoek te overleggen bescheiden

Bij het verzoek tot toepassing van de gehandicaptenregeling moet onder meer een beschikking ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten worden overgelegd, waarin staat dat een hulpmiddel is verstrekt in het kader van deze wet (Wvg-beschikking). Als een niet-opvouwbare rolstoel of een ander hulpmiddel is verstrekt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in het kader van de door haar uit te voeren wetten, kan ook een beschikking van het UWV worden bijgevoegd.

2.8.4. Samenloop BPM en MRB

Het is de bedoeling dat de faciliteiten van de gehandicaptenregeling voor de wet BPM en de wet onder dezelfde voorwaarden worden verleend.

Goedkeuring
Ik keur daarom goed dat als er voor de wet BPM aanspraak bestaat op teruggaaf van BPM, het lage bestelautotarief voor gehandicapten voor de motorrijtuigenbelasting wordt toegepast.

2.9. Herstelbeleid inrichtingseisen bestelauto’s

De regelgeving van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen en de regelgeving van de motorrijtuigenbelasting kennen vergelijkbare voorwaarden op het punt van de inrichtingseisen voor bestelauto’s. In de Leidraad BPM 2006 is voor deze belasting een aantal goedkeuringen opgenomen ingeval een motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen, die de wet BPM en de lagere regelgeving stellen aan een bestelauto, voldoet. Uit het oogpunt van eenheid van beleid zijn deze goedkeuringen van overeenkomstige toepassing op de motorrijtuigenbelasting, waar voor de heffing van deze belasting dezelfde criteria gelden als voor de heffing van BPM.

3. Kampeerauto’s

Een kampeerauto is gedefinieerd als een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid (artikel 23a, eerste lid, van de wet).
Dit tarief is van toepassing op een kampeerauto als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in het besluit (artikel 5aa van het besluit). Een van de voorwaarden is dat de kampeerauto voorzien moet zijn van een tafel.

Goedkeuring
Ik keur goed, dat de (bevestiging van de) tafel zodanig mag zijn ontworpen dat de tafel eenvoudig verwijderd kan worden.

3.1. Overgangsregelingen

Met ingang van 1 mei 2002 geldt de voorwaarde van het rechthoekige blok (artikel 5aa van het besluit). Deze voorwaarde is niet van toepassing als:
- de inspecteur voor het motorrijtuig voor deze datum een vergunning voor de toepassing van artikel 30 van de wet (tekst tot 1 juli 2006) heeft afgegeven; en
- het motorrijtuig aan de overige voorwaarden voldeed.

Voor de toepassing van het bovenstaande geldt de datum van de eerder afgegeven vergunning, omdat met deze overgangsregeling een eerbiedigende werking wordt beoogd ten aanzien van het motorrijtuig en door latere wijziging van houderschap de oorspronkelijk afgegeven vergunning vervalt. De nieuwe houder zal daardoor op gelijke voet als zijn voorganger voor het kampeerautotarief in aanmerking kunnen komen.
Voor de motorrijtuigen van het merk Volkswagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende “datum van eerste toelating tot de weg” van vóór 1 januari 1994, is de motor van fabriekswege achterin geplaatst.

Goedkeuring
Ik keur goed, dat de inrichtingseisen voor de binnenruimte van deze motorrijtuigen kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin geplaatst. Ik merk hierbij op dat de datum van eerste toelating tot de weg hierbij voor de datum van deel I van het kentekenbewijs kan liggen.

3.2. Autobus met kampeervoorziening

Een autobus is gedefinieerd als een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dat acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen (artikel 2, onderdeel e, van de wet).
Een motorrijtuig kan voldoen aan de inrichtingseisen die zijn gesteld aan een autobus. Hierop is het tarief voor een autobus van toepassing (artikel 47 van de wet). Een dergelijk motorrijtuig kan tevens voorzieningen bevatten als zijn voorgeschreven voor een kampeerauto (artikel 23a, eerste lid, van de wet). Tot 1 juli 2006 gold er een kwarttarief voor kampeerauto’s (per 1 juli 2006 geldt er een zelfstandig tarief voor kampeerauto’s dat een kwart van het tarief van een personenauto bedraagt en waarvan de hoogte vergelijkbaar is met het oude kwarttarief).

Goedkeuring
Ik keur in dit verband goed dat als een motorrijtuig voldoet aan de inrichtingseisen die zijn gesteld aan een autobus en voorzieningen bevat als zijn voorgeschreven voor een kampeerauto, een kwart van het tarief voor een autobus verschuldigd is. Ik stel hieraan de volgende voorwaarden:
- het motorrijtuig moet nog steeds op grond van de wegenverkeerswetgeving als autobus zijn goedgekeurd;
- daarvoor moet een vergunning op grond van de Wet personenvervoer zijn afgegeven.

4. Kermis- en circuswoonwagens

Een woonwagen is een personenauto waarvan de binnenruimte vaste voorzieningen bevat voor bewoning. Het begrip woonwagen valt per 1 juli 2006 onder de definitie van kampeerauto (artikel 23a, eerste lid, van de wet). Dat wil zeggen dat de personenauto vaste voorzieningen bevat voor het koken, het slapen, het vervoer en het verblijf van personen. Voor deze motorrijtuigen kan het kampeerautotarief worden verleend. Dat geldt ook voor een tot woonwagen omgebouwde vrachtauto. Dit tarief bedraagt een kwart van het tarief voor een personenauto.

Goedkeuring
Mede gelet op het bijzondere karakter van het kermis- en circusbedrijf, keur ik goed dat voor kermis- en circuswoonwagens de verschuldigde belasting een kwart van het zogenoemde vrachtautotarief bedraagt. De houder van de auto moet daartoe een verzoek bij de B/CA indienen.
Ik stel hierbij de volgende voorwaarden en beperkingen.
- Het betreft een motorrijtuig met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg;
- De in het kentekenregister opgenomen houder is kermis- of circusexploitant en ondernemer in de zin van de Wet OB 1968;
- Het motorrijtuig behoort tot het ondernemingsvermogen van de houder als kermis- of circusexploitant;
- Het motorrijtuig wordt uitsluitend gebruikt in de uitoefening van het kermis- of circusbedrijf.

Als het kenteken van het motorrijtuig niet op naam van de kermis- of circusexploitant is gesteld, moet de kermis- of circusexploitant door de B/CA aangemerkt worden als "afwijkend houder" (artikel 8 van de Wet). De kermis- of circusexploitant moet daartoe een verzoek doen. Als de auto niet in eigendom is verkregen, kan niet aan de eis worden voldaan dat de auto behoort tot het ondernemingsvermogen van de houder. In plaats daarvan moet de kermis- of circusexploitant aantonen dat het motorrijtuig gehuurd of geleased is en wordt gebruikt in het kader van zijn kermis- of circusonderneming.
Het bovenstaande betekent dat deze goedkeuring niet meer van toepassing is, als het motorrijtuig aan een ander wordt verkocht, de tenaamstelling in het kentekenregister wordt gewijzigd, of het huur-/leasecontract wordt beëindigd. Als de nieuwe houder eveneens een kermis- of circusexploitant is, moet een nieuw verzoek bij de B/CA worden ingediend.

5. Multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen

Een multifunctioneel ingericht motorrijtuig is een motorrijtuig dat naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen.
Als het motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, moet het worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer. Het is hierbij niet van belang, dat het motorrijtuig tevens is ingericht voor andere doeleinden. Tenzij het multifunctioneel ingerichte motorrijtuig met name is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen en dat de inrichting voor andere doeleinden ondergeschikt is aan en mede gericht is op het gebruik in verband met de te vervoeren dieren of goederen. Het betreft bijvoorbeeld motorrijtuigen bedoeld en ingericht om paarden naar evenementen te vervoeren, terwijl in dit motorrijtuig tevens kan worden overnacht.

Goedkeuring
In dit verband keur ik goed dat multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen voor de motorrijtuigenbelasting niet als personenauto worden aangemerkt onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen bedraagt niet meer dan 50% van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder voorzieningen voor het verblijf en/of de overnachting van personen. Ruimtes ingericht met douche en/of toilet worden in dit verband gerekend bij het gedeelte dat is ingericht voor het verblijf van personen. Als er tussen de bestuurderscabine en het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen geen vaste wand bestaat, geldt het volgende. Voor het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt ervan uitgegaan dat de laadruimte van de cabine is afgescheiden door middel van een fictieve vaste wand die 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst;
b.
het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen mag uitsluitend voorzieningen bevatten die zijn gerelateerd aan dat vervoer. Als het desbetreffende gedeelte van de laadruimte eveneens wordt gebruikt voor het onderhoud van de te vervoeren lading, mogen de daarvoor benodigde voorzieningen zijn aangebracht. Deze twee gedeelten van de laadruimte hoeven niet te zijn afgescheiden door een vaste wand;
c. er mogen geen personen worden vervoerd in het gedeelte bestemd voor het vervoer van dieren of goederen; en
d. het motorrijtuig heeft een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.

6. Toegestane maximum massa bij afsleeptrekkers

De toegestane maximum massa van een vrachtauto die is voorzien van een koppelinrichting is de toegestane maximum massa van de vrachtauto als deze niet zou zijn voorzien van een koppelinrichting, verhoogd met de hoogste toegestane maximum massa van een aanhangwagen waarmee de vrachtauto kan worden verbonden (artikel 2, onderdeel m, van de wet).
Een afsleeptrekker is een vrachtauto waarmee gestrande motorrijtuigen kunnen worden vervoerd naar bijvoorbeeld een herstelbedrijf, waarbij tijdens het vervoer de achterste wielen van het te vervoeren motorrijtuig op de weg blijven. Afsleeptrekkers trekken doorgaans geen aanhangwagens, maar andere (vracht)auto's.

Goedkeuring
In dit verband keur ik goed dat de motorrijtuigenbelasting voor a fsleeptrekkers kan worden beperkt tot de toegestane maximum massa van de afsleeptrekker zelf. De heffing van een afsleeptrekker geschiedt alsof het motorrijtuig niet is voorzien van een koppelinrichting. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
a. Wanneer het motorrijtuig oorspronkelijk is voorzien van een koppelschotel voor het vervoeren van opleggers moet deze permanent verwijderd zijn; en
b. Het motorrijtuig wordt slechts gebruikt voor het slepen van ander e motorrijtuigen en niet voor het vervoeren van goederen of het voortbewegen van een aanhangwagen.

Voor de toepassing hiervan moet de houder zelf een verzoek bij de B/CA indienen.

7. Brandstoftoeslag bij hybride motorrijtuigen

Voor personenauto's die worden aangedreven door een kracht die niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine of diesel, bijvoorbeeld LPG, is een brandstoftoeslag verschuldigd (artikel 23, tweede lid, onderdeel b, v an de wet). Deze brandstoftoeslag is in beginsel ook van toepassing op personenauto's die zijn ingericht en bestemd om naast een benzine-/dieselmotor te worden voortbewogen door een elektromotor. Voor motorrijtuigen die zijn ingericht om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor, bedraagt de motorrijtuigenbelasting nihil. Hierbij geldt als voorwaarde dat de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd.
Voor een personenauto voorzien van zowel een benzine-/dieselmotor als een elektromotor (een zogenaamd hybride motorrijtuig) is de brandstoftoeslag wel verschuldigd. Dit motorrijtuig wordt namelijk aangedreven door een kracht die niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine of dieselolie.

Goedkeuring
k keur goed, dat voor een personenauto die naast een benzine-/dieselmotor mede wordt voortbewogen door een elektromotor de brandstoftoeslag (van artikel 23, tweede lid, onderdeel b, van de wet) niet verschuldigd is.
In het kader van milieumaatregelen is het de bedoeling van de wetgever om het gebruik van een elektromotor fiscaal te stimuleren. Het in voorkomend geval toepassen van de brandstoftoeslag lijkt daarmee in strijd en levert een door de wetgever niet beoogde ongelijkheid op ten aanzien van motorrijtuigen die zijn ingericht om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor. Voor deze categorie motorrijtuigen bedraagt de motorrijtuigenbelasting nihil (artikel 31 van de wet).
Voor een personenauto met een dieselmotor blijft de brandstoftoeslag wel van toepassing (artikel 23, tweede lid, onderdeel a, van de wet).
Deze goedkeuring laat de vermindering van de massa van de elektromotor onverlet (artikel 22, derde lid, van de wet).

8. Einde beschikkingsmacht

De motorrijtuigenbelasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van het tijdvak het motorrijtuig houdt (artikel 6 van de wet). Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet (artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Teruggaaf van motorrijtuigenbelasting wordt verleend over het nog niet verstreken deel van het lopende tijdvak en over de nog niet aangevangen tijdvakken op het tijdstip waarop het motorrijtuig van houder wisselt dan wel het houderschap daarvan wordt beëindigd (artikel 18, eerste lid, van de wet). Wanneer het kenteken niet meer op naam is gesteld wordt er geen belasting geheven.
Als de belastingplichtige de beschikkingsmacht over het motorrijtuig heeft verloren kan geen teruggaaf van motorrijtuigenbelasting worden verleend. Omdat het kenteken van het motorrijtuig nog steeds op naam van de belanghebbende staat, blijft er nog steeds sprake van een formeel houderschap.

Goedkeuring
Ik keur goed dat wanneer er wel sprake is van een formeel houderschap, maar de belastingplichtige dit houderschap feitelijk niet kan genieten omdat hij buiten zijn schuld de beschikkingsmacht over het motorrijtuig verloren heeft, in de hierna genoemde gevallen en onder de daarna gestelde voorwaarden en beperkingen, de heffing van motorrijtuigenbelasting achterwege kan blijven en/of teruggaaf verleend kan worden.

1. Het motorrijtuig is in beslag genomen door een Nederlandse of buitenlandse overheidsinstantie;

2. Het motorrijtuig is gestolen of wordt vermist;

3. Het motorrijtuig is technisch total loss; of

4. Het motorrijtuig is verbeurd verklaard.

Ad 1
In de situatie dat het motorrijtuig in beslag is genomen door een Nederlandse of buitenlandse overheidsinstantie gelden de volgende voorwaarden:
- de belastingplichtige heeft niet de beschikking over het kentekenbewijs, zodat schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs geen optie is;
- de termijn van de inbeslagname is langer dan één maand;
- de belastingplichtige heeft zelf geen invloed op de lengte van de termijn van inbeslagname;
- de overheidsinstantie bepaalt het moment waarop de inbeslagname wordt beë indigd;
- de belastingplichtige moet aan de hand van officiële bescheiden aantonen dat het motorrijtuig in beslag is genomen;
- de belastingplichtige verklaart dat hij de inspecteur op de hoogte stelt van het einde van de inbeslagname; en
- de termijn waarover heffing achterwege blijft, bedraagt maximaal één jaar. Aansluitend aan deze termijn moet de belastingplichtige aan de hand van bescheiden aantonen dat het motorrijtuig nog steeds in beslag genomen is.

Ad 2
In de situatie dat het motorrijtuig is gestolen of wordt vermist gelden de volgende voorwaarden:
- de diefstal of vermissing is bij de politie gemeld; en
- de diefstal of vermissing is door de politie gemeld in het kentekenregister.

Ad 3
In de situatie dat het motorrijtuig total loss is verklaard, gelden de volgende voorwaarden:
- de belastingplichtige moet aan de hand van bescheiden aantonen dat het motorrijtuig technisch total loss is; en
- de belastingplichtige verkeert in de onmogelijkheid het kentekenbewijs ongeldig te laten verklaren.

Ad 4
In de situatie dat het motorrijtuig verbeurd is verklaard, gelden de volgende voorwaarden:
- de belastingplichtige moet aan de hand van bescheiden aantonen dat het motorrijtuig verbeurd verklaard is; en
- de belastingplichtige verkeert in de onmogelijkheid het kentekenbewijs ongeldig te laten verklaren.

Procedure
Ingeval van diefstal of vermissing leidt de aantekening van de politie in het kentekenregister automatisch tot een teruggaaf van de betaalde belasting over het lopende tijdvak en het niet meer heffen van belasting over toekomstige tijdvakken. De heffing wordt automatisch weer opgestart vanaf de datum dat de aantekening ongedaan wordt gemaakt.
In de andere gevallen moet de belastingplichtige bij de inspecteur een schriftelijk verzoek indienen. Hij overlegt daarbij de bescheiden waaruit blijkt dat zich de desbetreffende situatie voordoet. Op het verzoek om teruggaaf wordt beslist door middel van een voor bezwaar vatbare beschikking.
Wanneer de situatie zich niet meer voordoet, moet de belastingplichtige de inspecteur daarvan op de hoogte stellen. Vanaf deze datum wordt de heffing weer opgestart. De goedkeuring is niet van toepassing in het geval de belastingplichtige de inspecteur niet meldt dat de betreffende situatie zich niet meer voordoet.

9. Bijzonder tarief

9.1. Combinatie trekker/oplegger

Voor een motorrijtuig kan een bijzonder tarief of vrijstelling motorrijtuigenbelasting worden verleend (artikelen 30 en 72 van de wet). Onder motorrijtuig wordt verstaan een personenauto, bestelauto, motorrijwiel en/of vrachtauto.
Voor vrachtauto’s met een koppelinrichting voor het voortbewegen van een aanhangwagen of oplegger, wordt de verschuldigde motorrijtuigenbelasting berekend over de toegestane maximum massa van de vrachtauto en de hoogste toegestane maximum massa van de aanhangwagen of oplegger die aan de vrachtauto kan worden gekoppeld. Een oplegger of aanhangwagen wordt dus niet afzonderlijk in de heffing betrokken.
Voor de toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling is vereist dat het motorrijtuig voor specifieke doeleinden moet worden gebruikt of een specifieke inrichting moet hebben. Een trekker zal hier in het algemeen niet aan voldoen. Dit zou betekenen dat vrachtautocombinaties bestaande uit een trekker met een specifieke oplegger niet voor een bijzonder tarief of vrijstelling in aanmerking kunnen komen.

Goedkeuring
Ik keur goed, dat voor de toepassing van het bijzondere tarief en de vrijstelling onder het begrip motorrijtuig, mede de combinatie van een trekker met een specifieke oplegger wordt verstaan. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
- De combinatie van de trekker en oplegger(s) moet voldoen aan de voor het bijzondere tarief of de vrijstelling gestelde voorwaarden en beperkingen (artikelen 30 en 72 van de wet);
- In het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief of vrijstelling moeten de kentekens van de trekker met de bijbehorende oplegger(s) worden vermeld;
- De houder verklaart dat de trekker uitsluitend wordt gebruikt voor het voortbewegen van de in het verzoek vermelde oplegger(s). Het is toegestaan dat de trekker zonder oplegger wordt gebruikt om een oplegger op te halen;
- Het bijzondere tarief of de vrijstelling geldt alleen voor de in de beschikking geduide combinatie van trekker en oplegger(s);
- De trekker mag niet worden gekoppeld aan andersoortige opleggers;
- De trekker en de oplegger hebben dezelfde houder, dit moet blijken uit een gelijke tenaamstelling van de beide kentekenbewijzen (artikel 8 van de wet (afwijkend houderschap) kan hierbij van toepassing zijn).
Deze goedkeuring geldt niet voor vrachtauto’s met een (willekeurige) aanhangwagen.

10. Vrijstellingen

10.1. Motorrijtuigen ingericht en uitsluitend gebruikt voor aanleg en onderhoud van wegen

Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 72, eerste lid, onderdeel j, van de wet en artikel 19 van het besluit).
De vrijstelling wordt verleend als de houder van het motorrijtuig:
- zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van wegen; en
- een verklaring overlegt dat het motorrijtuig is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen.

10.1.1. Inrichting

Een motorrijtuig voor de wegenbouw moet als zodanig zijn ingericht en uitsluitend daarvoor worden gebruikt.
Dit betekent dat:
- het motorrijtuig zelf één der machines is die de weg aanleggen en onderhouden; en
- het motorrijtuig rechtstreeks voor het verrichten van de eigenlijke wegenbouwwerkzaamheden moet dienen. Motorrijtuigen die ook andere mogelijkheden van gebruik hebben dan enkel aanleg en onderhoud van wegen, kunnen dus niet onder de vrijstelling worden begrepen. Ook al wordt dat motorrijtuig uitsluitend gebruikt voor de genoemde aanleg en onderhoud.

De inrichting is een essentieel criterium. De inrichting moet zodanig zijn dat deze alleen dient voor de aanleg en onderhoud van wegen.

Goedkeuring
In afwijking van het bovenstaande keur ik het volgende goed.

1. Motorrijtuigen die zijn voorzien van een vaste inrichting die bestaat uit apparatuur om ter plaatse meetwerkzaamheden aan de weg te verrichten om te bepalen welk onderhoud van bestaande wegen noodzakelijk is, voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de inrichting voor toepassing van de vrijstelling.

2. Apparatuur die buiten het motorrijtuig direct de weg aanlegt of bewerkt, wordt tot de vaste inrichtingen van het motorrijtuig gerekend, als:
- deze apparatuur rechtstreeks verbonden is met een motorrijtuig dat is voorzien van een specifieke inrichting om (reinigings)materialen naar en van deze apparatuur te verplaatsen;
- de bewerkingsfunctie buiten het motorrijtuig daarmee samen kan worden uitgevoerd;
- zonder deze voorziening de apparatuur geen zelfstandige functie heeft.

Voor toepassing van de vrijstelling geldt bij beide goedkeuringen dat het motorrijtuig uitsluitend voor de aanleg en het onderhoud van wegen wordt gebruikt.
Dit betekent dat de volgende motorrijtuigen wel onder de vrijstelling vallen:
- een plateau- of ladderwagen uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van openbare verlichting aan wegen;
- een asfalt/teer-sproeiwagen met vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;
- een vrachtauto met een vaste inrichting bedoeld en uitsluitend gebruikt voor het verrichten van metingen rechtstreeks aan de weg; en
- een straal-/zuigwagen met een vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor het verwijderen van onderdelen van wegen, zoals wegmarkeringen.

Motorrijtuigen die niet onder de vrijstelling vallen, zijn:
- een rijdend laboratorium voor bodemonderzoek ter voorbereiding van de aanleg en het onderhoud van wegen;
- een vrachtauto gebezigd voor de aan- en afvoer van grondstoffen en materialen t.b.v. wegen, zoals een asfaltkiepauto;
- een vrachtauto ingericht voor het vervoer en verwarmen van sproeiplastic;
- een motorrijtuig voorzien van een vaste tank zonder vast sproei-apparaat;
- een zogenoemde payloader, zijnde een grote tractor met laadschop;
- een rijdend wegbaken; en
- een reinigingsvoertuig voor het verwijderen van vuil van het wegdek.

10.1.2. Lenen, verhuren of leasen

De houder van het motorrijtuig moet zich bezighouden met de aanleg en het onderhoud van wegen. Dit betekent dat als wegen worden aangelegd en onderhouden met geleende, gehuurde of geleaste motorrijtuigen, de houder van deze motorrijtuigen niet in aanmerking komt voor de vrijstelling.

Goedkeuring
Ik keur goed dat de vrijstelling desondanks van toepassing is op geleende, gehuurde of geleaste vuilniswagens, onder de volgende voorwaarden:
- het motorrijtuig wordt feitelijk gebruikt door een bedrijf dat zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 19 van het besluit); en
- de Inspecteur heeft de feitelijke gebruiker aangemerkt als zogenaamde afwijkend houder (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Als er geen verzoek om afwijkend houderschap wordt gedaan of de Inspecteur een daartoe strekkend verzoek niet kan inwilligen, is de vrijstelling niet van toepassing en is de uitlener, verhuurder dan wel het leasebedrijf als houder de belasting verschuldigd.

10.2. Vuilnisauto’s

Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als vuilniswagen (artikel 72, eerste lid, onderdeel h, van de wet, artikel 17 van het besluit).

10.2.1. Inrichting vuilnisauto

Het motorrijtuig moet zijn ingericht om afvalstoffen op te halen. Dit houdt in dat het motorrijtuig moet zijn voorzien van een vast aangebrachte gesloten inrichting om het afval op te slaan, apparatuur om de omvang van het afval te verminderen (zoals het persen of pletten), evenals een speciale inrichting om het ingezamelde afval zelfstandig te kunnen storten. De aangebrachte gesloten inrichting om het ingezamelde afval te vervoeren, mag hierbij een verwisselbare opbouw zijn.
Als de vast aangebrachte inrichting niet is voorzien van een pers/pletinstallatie, moet het motorrijtuig zijn voorzien van vast aangebrachte apparatuur om de vuilcontainers te heffen en in de vuilnisauto te ledigen.

10.2.2. Verhuren of leasen van vuilnisauto’s

Voor toepassing van de vrijstelling moet het motorrijtuig in het kentekenregister op naam van een openbaar lichaam staan ingeschreven, of op naam van een bedrijf dat zich bezighoudt met werkzaamheden waarbij deze motorrijtuigen worden ingezet (artikel 17 van het besluit).
Als een vuilniswagen wordt verhuurd of geleast door een bedrijf dat niet zelf die werkzaamheden uitvoert, wordt veelal niet aan die eis voldaan, omdat het kenteken op naam van het verhuur- dan wel leasebedrijf is gesteld.

Goedkeuring
Ik keur goed dat de vrijstelling desondanks van toepassing is op verhuurde of geleasete vuilniswagens, onder de volgende bijzondere voorwaarden:
- het motorrijtuig wordt feitelijk gebruikt door een openbaar lichaam of bedrijf zoals bedoeld in artikel 17 van het besluit; en
- de Inspecteur heeft de feitelijke gebruiker aangemerkt als zogenoemde afwijkend houder (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Als er geen verzoek om afwijkend houderschap wordt gedaan of de Inspecteur een daartoe strekkend verzoek niet kan inwilligen, is de vrijstelling niet van toepassing en is de verhuurder dan wel het leasebedrijf als houder de belasting verschuldigd.

10.3. Straatveegwagens

Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als straatveegwagen (artikel 72, eerste lid, onderdeel h, van de wet, artikel 17 van het besluit).
De vrijstelling is alleen van toepassing op motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt voor veegwerkzaamheden op wegen.
De techniek heeft echter de methoden van schoonmaken van wegen veranderd.

Goedkeuring
Ik keur goed dat ook andere technieken van schoonmaken van wegen onder de vrijstelling kunnen vallen, bijvoorbeeld een zogenaamde zoab-cleaner.

10.4. Dierenambulances; vervoer van overleden dieren

Er geldt een vrijstelling van motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en die als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn (artikel 71, eerste lid, onderdeel c, van de wet). De vrijstelling is dus niet gekoppeld aan het voertuig zelf, maar aan de aard van het gebruik daarvan.
De vrijstelling voor dierenambulances kan ook worden verleend of gecontinueerd als incidenteel bijvoorbeeld een overleden huisdier of een als gevolg van een aanrijding overleden (wild) dier wordt vervoerd. Ook is het incidenteel vervoeren van zwerfdieren toegestaan. Dierenambulances worden ook ingezet voor hulp van in nood geraakte dieren, zoals in geval van uitgebroken, beklemde of te water geraakte dieren. Door een niet rigide toepassing van de vrijstelling is het goed mogelijk ook dit bijkomende vervoer onder het dierenambulancewerk te begrijpen. Het komt voor dat dierenambulances bij de aanvraag om toepassing van de vrijstelling aangeven, dat dode dieren worden vervoerd, als dat zo uitkomt. Dit is geen reden om de vrijstelling niet toe te kennen. Het is in de branche van de dierenambulances niet gebruikelijk om overleden dieren met speciale voertuigen te vervoeren.
Mocht worden geconstateerd dat het vervoer van dode dieren meer dan bijkomstig gebeurt, zodat gevaar ontstaat voor concurrentievervalsing, dan zal de B/CA eerst een waarschuwing afgeven, alvorens zo nodig de vrijstelling in te trekken.
De vrijstelling geldt niet bij het vervoer van gezonde dieren als een soort taxi naar bijvoorbeeld een dierenarts voor een jaarlijkse controle.

10.5. Motorrijtuigen voor het vervoer van zieken en gewonden

In de wet is een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting opgenomen voor ambulances die aan bepaalde voorwaarden voldoen (artikel 71, eerste lid, onderdeel a, van de wet en artikel 8 van het besluit). De achtergrond van deze tegemoetkoming is gelegen in het algemeen nut en meer in het bijzonder in het belang van de bescherming van de volksgezondheid.

10.5.1. Andere motorrijtuigen in gebruik bij ambulancediensten

De ambulancebranche maakt naast ambulances steeds meer gebruik van andersoortige motorrijtuigen ter uitvoering van de taak tot het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening. Het gaat dan om personenauto's of motoren waarmee medisch personeel naar de plaats van het ongeluk kan rijden of motorrijtuigen van waaruit spoedeisende medische hulpverlening kan worden ge co ördineerd.

Goedkeuring
Ik keur in dit verband goed, dat onder ambulances tevens worden begrepen andere motorrijtuigen, inclusief motorrijwielen, dan ambulances mits deze uitsluitend worden gebruikt voor het verlenen of coördineren van spoedeisende medische hulpverlening. Deze motorrijtuigen moeten daarbij aan de volgende cumulatieve eisen voldoen:
1. voor het gebruik van het motorrijtuig moet een vergunning voor het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening op grond van de Wet ambulancevervoer zijn afgegeven aan de houder van het motorrijtuig;

2. het motorrijtuig moet voorzien zijn van de binnen de branche voorgeschreven striping en het symbool als opgenomen in de bijlage bij de Regeling optische en geluidssignalen;

3. in het motorrijtuig moet een vaste verbinding met de in de vergunning aangewezen Centrale post voor het ambulancevervoer aanwezig zijn; en

4. het motorrijtuig moet voorzien zijn van optische en geluidssignalen en moet toestemming hebben tot het voeren van deze signalen op grond van de Regeling optische en geluidssignalen.

Voor motorrijtuigen die niet uitsluitend worden ingezet voor bovengenoemde taken maar overigens wel voldoen aan de genoemde cumulatieve eisen, wordt geen vrijstelling van belasting verleend. Dit geldt eveneens voor multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die worden ingezet bij rampen en calamiteiten, zoals de zogenoemde GNK-voertuigen en commandovoertuigen, die dienen voor het vervoer van mensen en materieel en daarvoor speciaal zijn ingericht.

10.5.2. Motorrijtuigen in gebruik bij reddingsbrigades

Goedkeuring
Ik keur ook goed dat onder ambulances tevens worden begrepen personenauto’ s, bestelauto’s, motorrijwielen en vrachtauto’s die worden ingezet voor het redden van drenkelingen. Ik verbind hieraan de volgende voorwaarden.
a. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is voorzien van:
- een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht;
- een tweetonige of drietonige hoorn;
- tenminste aan weerszijden duidelijk zichtbaar de aanduiding “reddingsbrigade” ;
- een mobilofoon of vergelijkbare installatie;
- voorzieningen voor de verzorging en/of het vervoer van drenkelingen;

Deze voorzieningen moeten permanent en gebruiksklaar op het motorrijtuig zijn aangebracht.
b. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is uitgevoerd in de kleur oranje;
c. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is geregistreerd op naam van een rechtspersoon die zich richt op het voorkomen van de verdrinkingsdood;
d. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto wordt uitsluitend gebruikt voor activiteiten gericht op het redden van drenkelingen.

De voorwaarden die in artikel 27 van het besluit worden gesteld aan het vrijstellingsverzoek zijn van overeenkomstige toepassing. Deze goedkeuring loopt vooruit op aanpassingen in de wettelijke bepalingen.

10.6. Taxivervoer

In de wet is een vrijstelling opgenomen voor personenauto’s die geheel of nagenoeg geheel (meer dan 90%) zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten (artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de wet). Met taxivervoer wordt bedoeld het vervoer dat als zodanig in de Wet personenvervoer wordt aangegeven: het personenvervoer met een personenauto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer.
Het recht op de vrijstelling moet blijken uit een op grond van de Wet personenvoer afgegeven geldige vergunning.

10.6.1. Werknemersvervoer

Een personenauto waarmee werknemersvervoer wordt verricht komt niet in aanmerking voor de vrijstelling als dit vervoer gaat met auto’s, voor eigen rekening en risico verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers. Dit vervoer is uitgezonderd van de Wp-vergunningplicht (artikel 2, onderdeel l, van het Besluit Personenvervoer 2000).
De vrijstelling is wel van toepassing als het geen vervoer betreft met auto’s, voor eigen rekening en risico verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers. Hiervan is sprake als aan de volgende voorwaarden en beperkingen zijn voldaan.
- Het vervoer wordt verricht met een auto van een Wp-vergunninghouder.
- Het kenteken van de auto en de Wp-vergunning staan niet op naam van de werkgever of een door de werkgever direct of indirect beheerste andere rechtspersoon.
- De bestuurder is (tevens) in dienst bij de Wp-vergunninghouder. Dit betekent dat de bestuurder niet mag worden "uitgeleend" aan de Wp-vergunninghouder, maar dat er voor dit vervoer expliciet een arbeidsovereenkomst met de Wp-vergunninghouder is.
- In geval van openbaar vervoer moet er een openbare dienstregeling zijn.
- De werkgever of de werknemers betalen in verband met het vervoer een vergoeding aan de Wp-vergunninghouder.
- Het exploitatierisico ligt direct noch indirect bij de werkgever, maar volledig bij de Wp-vergunninghouder. Dit betekent dat:
- de Wp-vergunninghouder en de werkgever geen onderdeel mogen uitmaken van eenzelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, en
- de werkgever geen overwegende invloed mag uitoefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming waar het exploitatierisico van het vervoer ligt.

Het bovenstaande geldt ook voor de overige genoemde soorten van vervoer in artikel 2, onderdeel l, van het Besluit Personenvervoer 2000, door:
- onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen;
- tehuizen ten behoeve van hun vaste bewoners;
- verpleeginrichtingen, psychiatrische instellingen, medische verzorgingstehuizen, medische dagverblijven of soortgelijke instellingen ten behoeve van hun patiënten.

10.6.2. Huisartsenvervoer

Een personenauto waarmee vervoer wordt verricht van huisartsen in dienst van of werkend voor een huisartsenpost, kan in beginsel niet voor de vrijstelling in aanmerking komen in het geval dat vervoer door de huisartsenpost zelf wordt uitgevoerd.

Het vervoer van huisartsen kan wel voor vrijstelling in aanmerking komen als dit vervoer wordt verricht door, en voor rekening en risico van, een andere ondernemer dan de huisartsenpost, zoals bijvoorbeeld een taxiondernemer en wordt voldaan aan de in paragraaf 10.6.1 genoemde voorwaarden en beperkingen.

10.6.3. Vrijwilligersvervoersprojecten

Een instelling die met één of meer personenauto's taxivervoer verricht en geen Wp-vergunning heeft, komt niet in aanmerking voor de vrijstelling.

Goedkeuring
Ik keur goed dat een dergelijke instelling op verzoek toch voor vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting in aanmerking komt. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden.

1. In plaats van de vereiste vergunning c.q. het vergunningbewijs zoals bedoeld in de Wet personenvervoer, wordt een schriftelijke verklaring van de instelling overgelegd. In deze verklaring is opgenomen dat:
a .het vervoer als taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer kan worden aangemerkt (artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer);
b. het vervoer voldoet aan de criteria zoals bedoeld in of krachtens artikel 2, derde lid, van de Wet personenvervoer, waardoor de Wet personenvervoer niet van toepassing is;
c. het vervoer verricht wordt door vrijwilligers, die daarvoor geen vergoeding ontvangen die als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 kan worden aangemerkt;
d. de instelling de belasting op aangifte voldoet als het vervoer niet (meer) voldoet aan het hiervoor onder de onderdelen a en b gestelde, of op andere gronden niet meer in aanmerking voor vrijstelling komt;

2. De instelling voert een administratie waaruit op eenvoudige wijze de kosten en opbrengsten van dat vervoer kunnen worden opgemaakt;

3. De instelling die dat vervoer verricht, is zowel rechtspersoon als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en is als zodanig bekend bij de Belastingdienst; en

4. Vóórdat met de auto de weg wordt gebruikt, is de instelling voor die auto in het bezit van een beschikking van de Inspecteur waarmee de vrijstelling wordt verleend. De Inspecteur verleent deze beschikking per auto en voor een kalenderjaar of zoveel korter als de instelling in dat jaar houder is.

Om de vrijstelling te verlengen moet de instelling aan de inspecteur schriftelijk verklaren dat de betreffende auto nog voor de vrijstelling in aanmerking komt.

10.7. Historisch exemplaar

Motorrijtuigen die worden gehouden door een museum als historisch exemplaar of daaraan als zodanig in bruikleen zijn afgestaan, zijn vrijgesteld (artikel 72, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Hiertoe moet een verzoek bij de inspecteur zijn gedaan.
Een historisch exemplaar is een voor zijn tijdsbeeld wat type, uiterlijk en uitmonstering betreft, zoals het logo, kleurschakering van een vervoersmaatschappij, representatief motorrijtuig, ongeacht de leeftijd.

10.7.1. Museum

Onder het begrip museum van artikel 72, eerste lid, onderdeel a, van de wet moet worden verstaan: een permanente instelling, in dienst van de gemeenschap en haar ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek, niet gericht op het maken van winst, die materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerkt, behoudt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hierover informeert voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.

Goedkeuring
Ik keur goed dat onder museum ook wordt verstaan: een niet voor publiek toegankelijke verzameling van historische motorrijtuigen, van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling in de vorm van een stichting of vereniging, die zich blijkens de statuten ten doel stelt bijzondere motorrijtuigen met het oog op hun historische waarde te behouden.

10.7.2. Weggebruik

Met een historisch exemplaar dat door een museum wordt gehouden, mag uitsluitend vrijgesteld gebruik worden gemaakt van de weg in het kader van een vooraf aangemelde bijzondere gelegenheid (artikel 11 van het besluit).

Goedkeuring
Ik keur goed dat met een historisch exemplaar ook van de weg gebruik mag worden gemaakt voor keuringen (anders dan tijdens een schorsing), onderhoud en reparaties of voor een incidentele rit van of naar een museum. Het doel van deze rit moet zijn het motorrijtuig in, respectievelijk uit een collectie van dat museum te nemen. Dit gebruik moet vooraf aan de inspecteur worden gemeld.

10.8. Antieke motorrijtuigen

Er geldt een vrijstelling voor motorrijtuigen die 25 jaar of ouder zijn. Voor autobussen wordt de voorwaarde gesteld dat deze uitsluitend niet-bedrijfsmatig worden gebruikt.

Goedkeuring
Ik keur goed, dat met een autobus uit een museum in het kader van de vrijstelling bedrijfsmatig van de weg gebruik mag worden gemaakt, als de autobus aan de volgende (cumulatieve) vereisten voldoet:

1. de autobus wordt als onderdeel van een verzameling van een museum verhuurd;

2. het incidenteel vervoer van personen tegen betaling voldoet aan de beperkingen zoals genoemd in artikel 2, onderdeel g, van het Besluit Personenvervoer 2000; en

3. de opbrengst komt ten goede aan de instandhouding van de verzameling.

Het incidenteel vervoeren van personen tegen betaling moet blijken uit de op grond van het Besluit Personenvervoer 2000 afgegeven vergunning en de administratie van de houder. De daarin genoemde beperking behelst dat het vervoer met vervoermiddelen die in gebruik zijn als onderdeel van een historische verzameling, niet commercieel van aard is dan wel een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt. De aanwending van de opbrengst moet blijken uit de administratie van de houder.
Bij het verzoek aan de inspecteur (artikel 27 van het besluit) moet een afschrift worden overgelegd van de notariële stichtings- c.q. verenigingsakte met de statuten, waaruit de doelstelling blijkt.
Het museum moet vooraf een verzoek om vrijstelling indienen bij de inspecteur (artikel 27 van het besluit).

11. Bijzondere kenteken

11.1. Transitokenteken

Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld.
Het transitokenteken is een kenteken dat maximaal 14 dagen geldig is en biedt de oplossing voor het tijdelijke vervoer over de weg van ongekentekende of in het buitenland gekentekende motorrijtuigen. Met dit kenteken kunnen kentekenplichtige motorrijtuigen legaal over de weg door Nederland gereden worden.

Goedkeuring
Ik keur goed dat van deze tijdelijke kentekens geen motorrijtuigenbelasting wordt geheven.

11.2. Buitenlandse kentekens; herstelbeleid

De regelgeving van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen en de regelgeving van de motorrijtuigenbelasting kennen vergelijkbare voorwaarden op het punt van vrijstelling voor voertuigen van buitenlandse werkgevers of hoofden van buitenlandse ondernemingen. In de Leidraad BPM 2006 is voor deze belasting een aantal goedkeuringen opgenomen ingeval waarin een ingezetene van Nederland in Nederland gebruik van de weg maakt met een niet in Nederland geregistreerd motorrijtuig. Uit het oogpunt van eenheid van beleid zijn deze goedkeuringen van overeenkomstige toepassing op de motorrijtuigenbelasting, waar voor de heffing van deze belasting dezelfde criteria gelden als voor de heffing van BPM.

Ingetrokken regelingen

De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
- Besluit van 15 november 1994, nr. VB94/4069;
- Besluit van 26 april 1995, nr. VB95/0282;
- Besluit van 12 juni 1995, nr. VB95/1305;
- Besluit van 7 maart 1996, nr. VB96/457;
- Besluit van 19 augustus 1996, nr. VB96/1371;
- Besluit van 17 september 1997, nr. VB97/1649;
- Besluit van 7 mei 1998, nr. WV98/80;
- Besluit van 7 augustus 1998, nr. VB98/1744;
- Besluit van 26 oktober 1998, nr. VB98/0501;
- Besluit van 15 december 1998, nr. VB97/2366;
- Besluit van 2 juli 2001, nr. CPP2001/1623M;
- Besluit van 10 december 2001, nr. CPP2001/3453M;
- Besluit van 24 april 2002, nr. CPP2002/1312M;
- Besluit van13 januari 2003, nr. CPP2002/2914M;
- Besluit van 13 januari 2003, nr. CPP2002/2915M;
- Besluit van 22 maart 2005, nr. CPP2005/792M;
- Besluit van 9 november 2005, nr. CPP2005/2227M.

Met ingang van dezelfde datum verliezen de volgende beleidsbesluiten hun werking voor de heffing van MRB:
- Besluit van 7 oktober 1999, nr. VB99/1593;
- Besluit van 19 mei 2000, nr. VB99/1057.

Met ingang van dezelfde datum verliezen de volgende beleidsbesluiten hun werk ing voor de heffing van MRB en worden daarmee ingetrokken. Bij de inwerkingtreding van de Leidraad BPM 2006 hebben deze besluiten hun werking voor de heffing van BPM reeds verloren:
- Besluit van 5 januari 2000, nr. VB99/2392;
- Besluit van 14 augustus 2002, nr. CPP2002/1572M;
- Besluit van 9 december 2002, CPP2002/3264M;
- Besluit van 13 december 2002, CPP2002/1574M;
- Besluit van 22 januari 2003, nr. WV2002/513M;
- Besluit van 22 december 2003, nr. CPP2003/3060M.

Inwerkingtreding en citeertitel

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. Paragraaf 10.5.2 werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Dit besluit kan worden aangehaald als Kaderbesluit MRB.

Den Haag, 4 juli 2007.

De staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
de directeur-generaal Belastingdienst,
mr. J. Thunnissen.