Toespraak van minister Donner op de bijeenkomst commissie Frijns op dinsdag 19 januari 2010 in Den Haag

Dames en heren,

Geachte heer Frijns, Nijssen en Scholtens


Dank voor dit rapport. Gelukkig heb ik dit rapport al even eerder in mogen zien. Daarom kan ik nu iets méér kan zeggen dan: ‘Dank u wel, ik zal het zo gauw mogelijk gaan lezen.’

De contradictie in de titel: “Pensioen: onzekere zekerheid” trekt onmiddellijk de aandacht. Het is een waarheid, maar een waarheid waar de meeste mensen niet een gerust gevoel van krijgen. Velen dachten dat hun pensioen een zorgeloos bezit was; daarom dachten zo weinig mensen na over hun pensioen - over zekerheden denk je niet na. Maar velen zijn er (in 2008) door de financiële en economische crisis achtergekomen dat hun pensioen niet gegarandeerd waardevast is en niet automatisch geïndexeerd wordt.

In de loop van 2008 nam de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen verontrustend af als gevolg van kelderende beurskoersen en een lage rente.

De pensioenfondsen werden echter niet in gelijke mate getroffen. Sommige fondsen konden gewoon blijven indexeren, terwijl bij sommige fondsen zelfs korting van pensioenrechten dreigde en bij de meeste pensioenfondsen de indexatie voor een langere periode op losse schroeven kwam te staan. Dat riep vragen op over risicobeheer en beleggingsbeleid. Hadden de bestuurders van de fondsen die ernstig in problemen kwamen teveel risico genomen?

Ik heb toen de heren Frijns, Nijssen en Scholtens bereid gevonden om onderzoek te doen naar de wijze waarop het beleggingsbeleid van pensioenfondsen zich de afgelopen twintig jaar heeft ontwikkeld én (met het oog op structurele ontwikkelingen op de lange termijn) aanbevelingen te doen ten aanzien van beleggingsbeleid, risicobeheer, uitvoering en governance.

Dat het de commissie is gelukt om die klus in vier en een halve maand te klaren, is een compliment waard. Het is gedaan met grote deskundigheid en gedreven vaart. Ik wil de heren daar graag voor danken.

Hun analyse toont aan dat de financiële kwetsbaarheid van pensioenfondsen is toegenomen. Niet alleen door vergrijzing en toenemende levensduur, maar ook door een lage rente en een toegenomen afhankelijkheid van financiële markten. Pensioenfondsen zijn steeds meer gaan beleggen in zakelijke waarden, met name aandelen. Die leveren naar verwachting hogere rendementen op, maar zijn ook risicovoller. Daar komt bij dat de volatiliteit van aandelen de laatste twintig jaar sterk is toegenomen. Door onrust en onzekerheid op de internationale financiële markten zien we instabiele koersbewegingen, waarbij opvalt dat de pieken steeds hoger en de dalen steeds dieper worden. Dat vertaalt zich in dekkingsgraden die ook sterk op en neer gaan.

Meer risico nemen is het tweede structurele element.
De commissie komt, op basis van gesprekken met pensioenfondsbestuurders en experts, tot de conclusie dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen vaak gedreven is door de noodzaak een minimaal rendement te behalen teneinde het pensioen betaalbaar te houden. De commissie heeft de indruk gekregen dat, ik citeer, “veel pensioenfondsbestuurders zich onvoldoende realiseren dat risico nemen niet alleen een hoger verwacht rendement betekent, maar dat het ook een prijs heeft; namelijk een soms aanzienlijk hoger risicoprofiel.”

De commissie vraagt meer expliciete aandacht voor een strategisch risicobeleid en een strakker beheersingskader om de risico’s te managen. Daartoe doet de commissie een aantal stevige aanbevelingen. De structurele ontwikkelingen waarmee de pensioenfondsen worden geconfronteerd impliceren ook dat hoge de commissie schrijft hogere – eisen gesteld moeten worden aan pensioenfondsen besturen en aan de kwaliteit van de bestuurlijke processen. De commissie legt daarbij de vinger op zere plekken. De commissie heeft geen aanwijzingen voor structureel slecht presteren, maar geeft op basis van het onderzoek wel aanbevelingen voor structurele verbeteringen.

De diagnose sluit aan bij onderzoek van De Nederlandsche Bank, waarover in het laatste kwartaalbericht melding werd gedaan. Twee maanden geleden ontving ik een notitie van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen over het beleggingsbeleid, waarin de hand in eigen boezem werd gestoken. De Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen toonde zich daarbij ook bereid om lering te trekken uit gemaakte fouten. Ik heb er dan alle vertrouwen in dat de pensioenfondsen ook de lessen van de commissie-Frijns ter hand zullen nemen. Niet alleen de pensioenfondsen van de VB, maar ook die van OPF en UvB.

De uitdagingen waar pensioenfondsen zich voor gesteld zien, hebben forse implicaties voor besturen en de eisen die aan hen gesteld worden. Die moeten zelfstandig de afweging maken tussen verwacht rendement en acceptabel risico, rekening houdend met het pensioencontract en de risicobereidheid van alle belanghebbenden van het pensioenfonds. Ze moeten richting kunnen geven en tijdig initiatieven nemen om het beleid bij te sturen. Het vraagt veel van bestuurders, maar gegeven belangen die in het geding zijn mogen premiebetalers en gepensioneerden dat ook vragen, misschien zelfs wel eisen.

Ik ben me er volledig van bewust dat het bestuur en het beleggingsbeleid van pensioenfondsen primair de verantwoordelijkheid zijn van pensioenfondsen en sociale partners. Ik ken mijn plaats. Ik zal dan ook de eerste zijn om goedkeurend te knikken als de pensioenfondsen straks zelf besluiten om de nuttige aanbevelingen van de commissie over te nemen. Maar het kan ook nodig blijken om de pensioenwetgeving aan te passen.

Ik ga op dit moment niet dieper in op de aanbevelingen uit het rapport. Dat moet nog even wachten. Eerst was er de commissie Don die op grond van de pensioenwet advies uitbracht. Volgende week verwacht ik nog het rapport van de commissie-Goudswaard. Voor 1 april verwacht ik de kabinetsreactie én de evaluatie van het Financiële toetsingskader; en vervolgens gaan we in overleg met pensioenfondsen en de sociale partners over een brede aanpak van het pensioenbeleid. Inclusief het beleggingsbeleid. Daarbij zal een aantal fundamentele zaken aan de orde moeten komen.

Het is goed ons daarbij te beseffen dat we een pensioenstelsel hebben waar ze in het buitenland vaak jaloers naar kijken. Met een AOW, die grotendeels wordt gefinancierd op basis van omslag, en aanvullende pensioenen, die grotendeels worden gefinancierd op basis van kapitaaldekking. Een stevige combinatie van solidariteit tussen generaties en spaarzaamheid.

Dit stelsel is meer dan de moeite waard om in stand te houden. Het zal iedereen in de zaal duidelijk zijn dat we daarbij moeten leven met een zekere onzekerheid, om de titel van het rapport te parafraseren. Niemand kan immers in de toekomst kijken. Niemand kan u garanderen wat een vandaag gespaarde euro over vijftig jaar waard zal zijn. Werknemers vertrouwen er wel op dat ze die euro beter in handen kunnen geven van een pensioenfonds dan dat ze die euro in een oude sok bewaren of zelf beleggen.

Pensioenfondsen hebben in het verleden bewezen dat ze het vertrouwen in de regel waard zijn. Het gaat er nu om dat vertrouwen ook voor de toekomst te verzekeren. Mensen moeten er onbekommerd op kunnen rekenen dat hun pensioen in goede handen is.

Door de financiële en economische crisis zijn veel mensen wakker geschud; we staan nu voor de taak om ervoor te zorgen dat mensen niet wakker blijven liggen van hun pensioen.

Ik dank de commissie-Frijns voor de analyse en aanbevelingen die ons daarbij van dienst kunnen zijn. Dank u.