Instroom en behoud van zij-instromers bij de recherche

Tijdens het wetgevingsoverleg op 16 november 2009 heb ik naar aanleiding van vragen van het lid Çörüz (CDA) uw Kamer de resultaten van de evaluatie naar zij-instromers bij de recherche toegezegd. Dit naar aanleiding van signalen dat deze zij-instromers snel weg zouden lopen bij de recherche. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

De opleiding en aanstelling van zij-instromers bij de recherche maakt deel uit van een omvangrijk pakket aan maatregelen, dat in het kader van het Programma Versterking Opsporing en Vervolging (PVOV) in onderlinge samenwerking door het Openbaar Ministerie, de politie en het Nederlands Forensisch Instituut wordt uitgevoerd. Over de voortgang van dit programma wordt uw kamer jaarlijks geïnformeerd. In dit kader zal uw kamer voor de zomervakantie van 2010 een afsluitende rapportage ontvangen. Om die reden zal ik mij in deze brief beperken tot de evaluatie en aanpassing van de opleiding voor de zij-instromers en de gestelde vraag over het verloop van deze medewerkers.

In mijn brief van 16 maart 2009, kenmerk 2009-67562 heb ik u geïnformeerd over de leergang recherchekundige master voor zij-instromers. In deze brief heb ik aangegeven dat deze leergang na het afstuderen van de eerste groep zij-instromers in augustus 2008 is geëvalueerd en dat de wijzigingen in het tweede kwartaal van 2009 in de leergang zouden worden verwerkt. Gebleken is dat de aanpassing van de leergang meer tijd vroeg dan gepland en dat korpsen daarna extra tijd nodig hadden om een zorgvuldige invoering van deze aanpassingen mogelijk te maken. Dit heeft er in geresulteerd dat een beperkt aantal wijzigingen in 2009 in de leergang zijn doorgevoerd, maar dat de geheel aangepaste opleiding met ingang van 1 februari 2010 is ingevoerd. Een samenvatting van de evaluatie van de opleiding wordt als bijlage bij deze brief gevoegd.

Het landelijk Programmabureau Versterking Opsporing bij de politie heeft in de periode mei t/m augustus 2009 een quick-scan uitgevoerd naar de zij-instromers in de korpsen en de werkzaamheden die zij daar verrichten. Daarbij zijn alle korpsen schriftelijk bevraagd op de realisatie van een aantal kwantitatieve doelstellingen. De hieruit verkregen cijfers geven duidelijkheid over het verloop van de recherchekundigen. Daarnaast is bij een tiental korpsen een telefonisch enquête uitgevoerd naar een aantal kwalitatieve aspecten. Gelet op de beperkte groep respondenten dienen deze kwalitatieve resultaten als indicatief te worden beschouwd.

De leergang recherchekundige master

Bij de evaluatie van de leergang recherchekundige master voor zij-instromers is geconcludeerd dat de aansluiting van de opleiding op de werkzaamheden in de beroepspraktijk onduidelijk was. De match tussen de competenties en de inzet van hoogopgeleide zij-instromers in de praktijkperiode van de opleiding was landelijk nog niet overal optimaal. Vanuit de opleiding is hierop ingespeeld door de masterfase zodanig te herstructureren dat in de periode van de opleiding meer werkervaring kan worden opgedaan. Ook zorgt de organisatie van afstudeeropdrachten dat de meerwaarde voor de opsporingspraktijk beter zichtbaar wordt. Deze laatste werkwijze wordt door korpsen positief gewaardeerd en heeft in de praktijk onder meer geleid tot een versnelling in de aanpak van georganiseerde hennepteelt. Dit soort positieve effecten zullen naar mijn mening leiden tot meer inzicht in meerwaarde van recherchekundigen voor de opsporingspraktijk.

Een tweede conclusie was dat de hoge motivatie van zij-instromers na de start van de opleiding sterk daalt. De redenen hiervan zijn terug te voeren op een onbalans tussen de twee delen van de opleiding, de behoefte aan een meer professionele begeleiding en het gebrek aan focus op de opsporing gedurende het eerste jaar. Ook gaven studenten aan dat enkele rechtspositionele aspecten zoals inschaling en de start van het loopbaanpad onvoldoende duidelijk waren geregeld. Om deze punten te verbeteren wordt de begeleiding van studenten meer integraal vormgegeven door zowel binnen de opleiding als de korpsen één deskundig aanspreekpunt voor de studenten te organiseren. Daarnaast wordt ook het eerste jaar van de opleiding meer gericht op het terrein van de opsporing en krijgt de persoonlijke effectiviteit van de student meer nadruk. De masterfase van de opleiding wordt meer toegesneden op de individuele kwaliteiten, zodat de afstudeerperiode meer ruimte biedt voor de persoonlijke mogelijkheden van de student. Ook is in september 2009 een harmonisatie aangebracht in de salariëring van recherchekundigen, zowel in de opleiding als bij de start van de loopbaan. Tot slot wordt bij de werving meer aandacht besteed aan de verwachtingen van kandidaten en de mogelijkheden die de opleiding en functie van recherchekundige bieden. Ik verwacht dat het samenstel van deze maatregelen een positieve invloed zal hebben op de motivatie van de studenten.

Inzet en behoud van zij-instromers

Uit de kwalitatieve enquête van het landelijk Programmabureau Versterking Opsporing die zoals gesteld als indicatief moet worden beschouwd, blijkt een voorzichtig optimistisch beeld. Korpsen geven aan positieve ervaringen te hebben met studie- en afstudeeropdrachten. Ervaringen uit de opsporingspraktijk zijn nog spaarzaam gelet op het feit dat een gering aantal afgestudeerden pas een korte periode in de praktijk werkzaam is. De acceptatie van recherchekundigen wordt als goed gekarakteriseerd. Aanvankelijke weerstand van zittende rechercheurs transformeert snel in bereidheid tot samenwerking. De ervaring in de korpsen is dat het merendeel van de opgeleide zij- en doorstromers in de opsporing werkzaam blijft. Korpsen geven aan dat de uitstroom tot medio 2009 minimaal is: minder dan 5%. In de gevallen waarin wel sprake van uitstroom is, betreft het hoofdzakelijk uitstroom naar een andere functie binnen het korps, naar een functie binnen een ander korps, naar ketenpartners -waaronder bijzondere opsporingsdiensten en politieacademie- of naar een andere opleiding. Naar mijn mening zijn mobiliteitsbewegingen binnen een acceptabele bandbreedte een eigenschap voor gezonde organisaties. Bovendien doen ze recht aan de mogelijkheden van recherchekundigen om binnen de opsporing hun loopbaan gestalte te geven.

Uit bovenstaande blijkt dat op basis van de evaluatie een aanzienlijk aantal aanpassingen zijn aangebracht in de opleiding van zij-instromers inclusief het werkend leren in de korpsen. Daarnaast zijn er maatregelen getroffen om duidelijkheid te scheppen in de rechtspositionele- en loopbaanaspecten van deze groep. De verwachting is dat dit positief zal uitwerken op de motivatie van recherchekundigen. Uit de aangeleverde cijfers blijkt geen hoog verloop. Een verloop van minder dan 5% beschouw ik als een gezond mobiliteitspercentage. Het fenomeen van recherchekundige zij-instromers is nog relatief nieuw voor de politie en zal daardoor de komende periode ook nog de nodige aandacht vragen. De aansluiting van de opleiding op de gewenste werkwijzen in de praktijk en de organisatie en aansturing daarvan om te komen tot een verbetering van de kwaliteit van de opsporing zijn daarbij aandachtspunten. Een goed voorbeeld van voortgang op dit vlak is de pilot in vier politiekorpsen met nieuwe werkwijzen binnen de opsporing[1]. Hierbij is gebruik gemaakt van ervaringen van andere organisaties met de instroom van een nieuwe categorie HBO-opgeleide medewerkers. Op basis daarvan wordt aangegeven welke acties ondernomen moeten worden om de negatieve ervaringen van andere organisaties bij de politie te vermijden. Dit traject heeft in de vier politiekorpsen geleid tot positieve ervaringen en de resultaten zullen de komende maanden worden verbreed naar de overige korpsen.

Gelet op de verkregen informatie en de genomen maatregelen constateer ik dat de politie gebruik maakt van opgedane ervaringen en daar de nodige verbeteracties op baseert. Ik stel vast dat de politiekorpsen gerichte acties ondernemen om zowel de zij-instroom van recherchekundigen als het behoud van deze categorie voor de opsporing te borgen. Dit proces zal ik de komende periode met belangstelling blijven volgen.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Mevrouw dr. G. ter Horst


[1] Bedoeld wordt de pilot die is beschreven in de rapportage van Roobeek, A.J.M. en M. van der Helm, Netwerkend werken en intelligent opsporen, Een meervoudige uitdaging voor de Nederlandse politie.