60 jaar Universele Mensenrechtenverklaring

Toespraak door Mensenrechtenambassadeur Arjan Hamburger. Debatavond over 60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Georganiseerd door Global Debate in samenwerking met Amnesty International.

Gelegenheid: 60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkaar in een geest van broederschap te gedragen.

Artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ook in Nederland kunnen we daar nog wel wat van leren. Niet zozeer op het gebied van het claimen van onze eigen rechten, maar misschien wel op het gebied van respect voor rechten van anderen.

Hartelijk dank voor de uitnodiging hier te spreken, twee dagen voor de 60ste verjaardag van de UVRM. Het is belangrijk na te gaan wat de verdiensten van 60 jaar internationaal mensenrechten-instrumentarium zijn geweest, wat de weg vooruit moet zijn en welke rol Nederland kan spelen.

Ik structureer mijn inleiding aan de hand van een paar vragen, die - hoop ik - uitnodigen tot discussie. Op die vragen heb ook ik overigens niet steeds een definitief antwoord.

Is er reden voor een feestje?

Als je de aankondiging op de website van Global Debate ziet, druipt de twijfel er van af. Zestig jaar UVRM: De organisatie lijkt te suggereren dat er misschien wel aanleiding is voor herdenking, maar niet voor viering, door te stellen dat de mensenrechten in de wereld steeds meer in de verdrukking zijn gekomen.

Vooral na 9/11. Abu Graib, Guantanamo Bay, de aanloop naar de Olympische Spelen, Darfur, Congo, Zimbabwe… . Die gebeurtenissen drukken een zwaar stempel op de mensenrechtensituatie in de wereld anno 2008 en nemen glans weg van de zestigste verjaardag van de Universele Verklaring.

Ik vind dat niettemin veel te somber. Zonder de mensenrechtenschendingen in de wereld te bagatelliseren – ik zal de laatste zijn om dat te doen – denk ik dat het heel goed is om stil te staan bij het feit dat zestig jaar geleden een toonaangevend document werd aangenomen waarin de lidstaten van de Verenigde Naties – het waren er toen 58 – voor het eerst verklaarden dat ieder mens, waar ook ter wereld, onvervreemdbare rechten heeft. En die rechten werden vervolgens in zo’n dertig heldere artikelen uitgespeld.

Dat geeft wel degelijk aanleiding voor blijdschap en dankbaarheid, want de UVRM betekende een doorbraak en heeft de wereld veel gebracht, om te beginnen inspiratie. En bovendien een toegankelijk normatief en ethisch raamwerk. Een baken van hoop, geplant op de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog. Om ieder mens, oud of jong, rijk of arm, man of vrouw, gelovig of niet, te beschermen tegen de per definitie machtiger staat.

Het is de moeite waard om de ontstaansgeschiedenis van de Verklaring terug te lezen, en de verschillende ontwerpen die toen hebben gecirculeerd. De teksten waren vooral door experts van diverse pluimage opgesteld, waarvan de meerderheid niet-westers. Onder leiding van Eleanor Roosevelt.

Je hoort wel het verwijt dat het toch vooral een westerse exercitie is geweest. Het is waar dat de VS een grote rol speelde. Je moet je ook realiseren dat zo vlak na de oorlog de ideologische aantrekkingskracht van de VS gigantisch was.

Maar andere landen hadden wel degelijk zeggenschap en uiteindelijk is de tekst, zij het met een paar onthoudingen (Saoedi-Arabie, Zuid Afrika, Sovjet-Unie) door alle lidstaten aanvaard. Universeel.

Wat me trouwens opviel was een pleidooi van de Sovjet-vertegenwoordiger in het drafting committee, Vladimir Koretsky. Hij sprak zich uit tegen een lange waslijst aan gedetailleerde rechten waar de oorspronkelijke concepten naar neigden. Daar had hij natuurlijk zo zijn Sovjet-redenen voor. Hoe minder tekst over mensenrechten hoe beter immers. Maar dat terzijde. In plaats daarvan wilde Koretsky een kort en krachtig document dat in staat zou zijn, als ik Sovjet-jargon gebruik, ‘het sociale bewustzijn van mensen te doen ontwaken’. Letterlijk zei hij ook: ‘It should have emotional appeal; conviction and provocative language; fighting spirit… . The Declaration (…) should state principles for which any man would be ready to stake his life’.

Die wens van de Russen is in vervulling gegaan, want de UVRM is precies dat geworden: een document dat mensen aanspreekt en mobiliseert, een document waaraan grote groepen mensen in het verleden, en nu, inspiratie ontlenen. Ook in de toekomst zal dat in mijn ogen zo blijven: de UVRM is nu eenmaal het gronddocument, het meest geciteerde en meest vertaalde mensenrechtenakkoord dat de wereld kent. Het feit dat de UVRM zoveel positiefs heeft ontketend – zowel in de zin van bewustwording als in de zin van een reeks verdragen op specifieke onderdelen - is een enorme verdienste. En dat is ook zestig jaar na dato echt wel een felicitatie waard.

De UVRM kent ook wel enkele lacunes: rechten van minderheidsgroepen kwamen in de onderhandelingen nauwelijks aan bod. En ook plichten - als complement van rechten - kregen in de tekst weinig aandacht, hoewel er uitvoerig over is gesproken. In de context van die tijd niet onbegrijpelijk omdat de afschrikwekkende staatsterreur van nazi-Duitsland en andere dictaturen juist doordrenkt was van plichten en niet van rechten.

De vraag die soms gesteld wordt, is of er te veel rechten in de UVRM zijn geformuleerd, waardoor de meest fundamentele rechten zoals het recht op leven en het recht op vrijheid van meningsuiting, of van geloof en levensovertuiging niet een tikje zijn ondergesneeuwd. Maar aan de andere kant: we gaan uit van de ondeelbaarheid van alle mensenrechten - civiele rechten, politieke rechten, sociaal-economische rechten.

Wat hebben we bereikt?

Tweede vraag is natuurlijk: wat hebben we precies bereikt, de afgelopen zestig jaar? De aanvaarding van de UVRM heeft een proces van normstelling in gang gezet dat de afgelopen halve eeuw steeds verder zijn beslag heeft gekregen: de UVRM lag aan de basis van een reeks mensenrechtenverdragen, protocollen, verklaringen en resoluties, die vandaag de dag op het terrein van de mensenrechten de basis vormen voor de internationale gemeenschap.

Denk bijvoorbeeld aan het Kinderrechtenverdrag, het Verdrag tegen Discriminatie van Vrouwen, het Verdrag tegen Martelingen en andere wrede en onmenselijke behandeling en straffen, het Verdrag tegen rassendiscriminatie, het Gehandicaptenverdrag, en zo is er nog een flink aantal. Allemaal teksten die in essentie gebaseerd zijn op de UVRM en richtinggevend zijn voor hoe we met elkaar dienen om te gaan.

Dat is belangrijk. Want ook al blijft de naleving dikwijls achter bij de wetgeving, om het maar zo te zeggen, de standaard is er, en die blijft onverminderd relevant.

Natuurlijk is het dramatisch dat mensenrechten wereldwijd worden geschonden, soms zelfs structureel en op de meest afschuwelijke wijze. Denk maar even aan dat voor ons onvoorstelbare voorbeeld van het 13-jarige Somalische meisje dat onlangs door middel van steniging voor overspel ter dood werd gebracht nadat ze door een aantal mannen was verkracht, maar daar het bewijs niet voor kon leveren. Een executie waar duizend toeschouwers op af kwamen.

Het is overigens van belang je te realiseren dat systematische, grove schendingen niet alleen door staten, regeringen, worden gepleegd, maar ook door wat tegenwoordig non-state actors heten: rebellengroepen, milities, terroristische groeperingen, drugskartels. Zie Soedan, zie Congo, zie Guatemala. Een van de groeiende, recente uitdagingen is hoe met dergelijke groepen om te gaan die God noch gebod kennen en zich in de verste verte niets gelegen laten liggen aan door regeringen gemaakte afspraken.

En toch… en toch zou het er in de wereld nog een heel stuk slechter voor staan zijn als we geen standaard hadden. Wereldwijd respect voor mensenrechten mag dan niet de realiteit zijn waarin we leven, het is wel het unaniem aanvaarde doel. En het stelsel aan mensenrechtenverdragen helpt ons daarbij. We weten wat onze rechten zijn. Daarover hebben we internationaal hard onderhandeld en in heel veel gevallen overeenstemming bereikt. En dat bewustzijn is niet alleen in de Westerse wereld heel groot, maar zeker ook – en misschien nog wel meer - in delen van de wereld waar mensenrechten onder druk staan.

Sterker nog, in het soms wat genoegzame Nederland is het bewustzijn een beetje verwaterd, heb ik het idee. De kennis over mensenrechten bijvoorbeeld, laat staan de kennis over de UVRM en daarop gebaseerde overeenkomsten, is nogal summier. Ik kom daar zo nog even op terug.

In de Metro stond kort geleden een interview met Theo van Boven – een belangrijk Nederlander op mensenrechtengebied. Hij was onder meer de eerste mensenrechtenbaas van de VN. Nu is hij hoogleraar in Maastricht. Het interview had als titel: Wij zijn verwend geraakt. Hij zei het zo: “Wij vinden het hier vanzelfsprekend dat we die rechten hebben. Maar mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt weten wat het betekent als die rechten worden afgenomen.” In andere delen van de wereld leven ze nu vaak in een situatie van ‘afgenomen rechten’ . En daar klampt men zich juist vast aan de UVRM als mensenrechtenstandaard.

Ik reis vrij veel naar landen waar het slecht gesteld is met respect voor, laat staan de bevordering van de mensenrechten. En dan merk ik dat heel veel mensen daar veel over mensenrechten weten. Ook dat is een verdienste van de UVRM, die dat bewustzijn zestig jaar geleden in gang heeft gezet.

Precies twee weken geleden was ik in een van de favela’s (achterbuurten) van Rio de Janeiro en sprak uitgebreid met het 17-jarige meisje Mayra dat afgelopen donderdag in de Ridderzaal de International Children’s Peace Prize ontving. Zij was zich in haar acties tegen het drugs- en politie-geweld in de favelas maar al te goed bewust van de rechten die de UVRM biedt.

Wat moeten we de komende zestig jaar bereiken? Hoe doen we dat?

Wat we te danken hebben aan de UVRM is inspiratie, een standaard en bewustzijn. Dat is een goed begin, maar genoeg is het zeker niet. Mensenrechten worden immers als gezegd nog steeds op grote schaal geschonden in de wereld. Ik noemde het Somalische meisje, maar er zijn nog talloze andere voorbeelden van grootschalige, systematische schendingen: in Sudan, in de Congo, in Zimbabwe, in Guatemala, in Burma, in Iran, in China, in Sri Lanka, in Uzbekistan. Noem maar op.

Het wemelt nog van gevallen van willekeurige executies en detenties, van martelingen, van inbreuk op persoonlijke vrijheden, van gedwongen arbeid, van kindslaven, kindsoldaten en kindprostitutie, van discriminatie en strafbaarstelling van homo’s, van geen toegang tot water of onderwijs.

En ook in democratische landen valt nog wel het nodige te verbeteren. Denk inderdaad aan Guantanamo. Ik deel overigens de hoop van Barbara Oomen dat de komende Amerikaanse regering niet alleen Guantanamo sluit, maar zich ook weer actief op het totale mensenrechten-terrein – ook in de Verenigde Naties – gaat bewegen.

Alles bij elkaar: we mogen blij zijn met de viering van 60 jaar UVRM, maar niet zelfvoldaan, want daar is geen enkele reden toe. Er is nog heel veel werk aan de winkel.

Mijn volgende vraag is dan ook: wat moeten we onszelf de komende zestig jaar ten doel stellen en hoe gaan we dat aanpakken?

De nadruk zal in de komende periode veel meer moeten liggen op uitvoering. Van principes naar praktijk. De normen hebben we voor een belangrijk deel. Nu komt het aan op de naleving. Een van mijn zorgen is dat door sommigen misschien te exclusief aan steeds weer nieuwe normen en steeds meer verfijning wordt gedacht, terwijl nakoming van bestaande afspraken achterblijft. Voor sommige staten lijkt dat soort discussies over normen zelfs een mooi argument om weinig of niets aan uitvoering te doen. Er zijn waarschijnlijk nog wel enkele niet-ontgonnen terreinen, maar laten we ons alsjeblieft zoveel mogelijk richten op concrete uitvoering.

Eén vraag die af en toe gesteld wordt is of we toe zouden moeten naar een wereldwijd toezichthoudend mechanisme. De uitvoering van al die verdragen en afspraken is op dit moment immers in de eerste plaats een zaak van staten, van nationale gerechtelijke en andere, instanties. En soms van regionale instanties, zoals het voor ons zo belangrijke Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden in Straatsburg. Het stelsel van supranationaal toezicht is tamelijk onvolledig en gefragmenteerd.

Toen de UVRM werd uitonderhandeld kreeg bevordering van mensenrechten duidelijk voorrang boven daadwerkelijke bescherming van mensenrechten. Alles wat maar neigde naar enforcement (afdwinging) is destijds buiten de tekst gehouden, als gevolg van de ontwakende Koude Oorlog tussen de VS en de Sovjet-Unie. Je zou je kunnen afvragen of we, nu we zestig jaar verder zijn, die kwestie opnieuw tegen het licht zouden moeten houden.

Is het wenselijk om te streven naar een mensenrechtenhof met mondiale bevoegdheden? Zou dit de verwezenlijking van mensenrechten op nationaal en lokaal niveau kunnen bevorderen? Ik werp het uitsluitend op als vraag, een antwoord heb ik niet één-twee-drie voorhanden, nog los van de haalbaarheid van een dergelijk plan. In feite is het in Den Haag gevestigde Internationale Strafhof – dat zal moeten oordelen over de allerergste mensenrechten-schendingen - een stap in die richting.

Sinds dit jaar kennen we ook het landen-examen in de Mensenrechtenraad van de VN, waarin alle lidstaten periodiek ondervraagd worden over hun mensenrechten en aanbevelingen mee naar huis krijgen. Een heel belangrijk, goed en nuttig instrument. Stimulerend, dat zeker. Maar niet bindend.

Welke rol zou Nederland moeten spelen in de komende zestig jaar?

Wat mij betreft in elk geval doorgaan op de ingeslagen weg. Dat wil zeggen: landen blijven oproepen en proberen te overtuigen dat ze mensenrechtenverdragen ratificeren en omzetten in nationale wetten. Er op aandringen om reserves op bepaalde artikelen in te trekken.
Aandringen op uitvoering, en waar mogelijk steun aanbieden bij het naleven van hun verdragsverplichtingen, zoals ministers Verhagen en Koenders nu al systematisch doen. We zullen bereid moeten zijn en blijven om anderen op dit terrein te helpen.

Ik ben onlangs in Soedan geweest en ook daar proberen we toch - in een anti-mensenrechtenklimaat - steun te bieden: bijvoorbeeld via opleidingen van advocaten of journalisten, of via steun aan niet-gouvernementele organisaties die van binnenuit en van onderop proberen respect voor en bevordering van mensenrechten tot stand te brengen.

Ook internationaal gaan we door. Bij de VN in New York, in de Mensenrechtenraad in Geneve, in de OVSE, de Raad van Europa en in Brussel. Zoveel mogelijk samen met gelijkgestemden: voorop met partners van de Europese Unie, maar ook met andere landen die dezelfde zorg en dezelfde ambities hebben. En daar zijn er genoeg van. Alleen trekken we dat niet.

U zult inmiddels weten dat minister Verhagen mensenrechten tot een van de pijlers van het Nederlandse buitenlandse beleid heeft gemaakt. Zijn strategie wordt gesteund door kabinet en parlement.

Ons buitenlands mensenrechten-beleid vraagt trouwens wel dat Nederland zelf binnenslands geloofwaardig is en blijft. Je hebt meer recht van spreken als je je eigen huis helemaal in orde hebt. Nederland heeft de afgelopen paar jaar toch wel wat kritiek gehad op aspecten van mensenrechten in ons eigen land. Van de Mensenrechtenraad, van de Raad van Europa, van de Europese Unie, van maatschappelijke organisaties.

Bijvoorbeeld op het immigratie- en asielbeleid, integratiebeleid, detentiebeleid, op wat we doen aan geweld tegen vrouwen en kinderen, op het ontbreken van een nationaal mensenrechteninstituut, op het gebrek aan mensenrechtenonderwijs . Daar wordt soms een tikje gepikeerd op gereageerd: we doen het toch goed, iedereen is hier toch vrij, waar bemoeien ze zich mee? Vanuit Buitenlandse Zaken kan ik alleen maar zeggen dat de geloofwaardigheid van ons buitenlands mensenrechtenbeleid ook te maken heeft met een geloofwaardig binnenlands mensenrechtenbeleid. Nederland is absoluut geen systematische mensenrechtenschender, maar het zijn toch vaak vooral de lacunes waar we internationaal op worden aangesproken. Die gaten moeten worden gedicht.

Ik hoorde dat Nederlandse ngo’s zich hebben gebundeld in een overlegvorm die de binnenlandse mensenrechtensituatie op consistente en coherente wijze zal monitoren. De overheid zou dat voorbeeld, terwille van consistentie en coherentie, misschien kunnen volgen.

Tot slot: hoe universeel is universeel?

Hoe universeel zijn die universele mensenrechten in werkelijkheid? Deze vraag heeft de afgelopen zestig jaar altijd gespeeld, soms op de achtergrond, soms op de voorgrond. Het is duidelijk dat de vraag ook ten tijde van de totstandkoming van de UVRM al relevant was, en veel hoofdbrekens opleverde. Het is vaak een gepolariseerd debat waarin de verwijten van cultuurimperialisme tegenover cultuurrelativisme over en weer vliegen.

Bij bezoeken aan bijvoorbeeld China en Sri Lanka kom ik de reactie tegen dat wij in het westen veel te veel de nadruk leggen op de rechten van het individu, het individu centraal stellen, terwijl in die landen van oudsher collectieve rechten en collectieve belangen de bovenhand hebben, respect en hiërarchie belangrijker zijn. Dat laatste speelt ook in Afrika een grote rol.

Hoe moeten we met dat soort reacties omgaan en zijn die twee – collectieve versus individuele rechten - met elkaar te verenigen? Dienen wij – het westen – gegeven de wijzigende mondiale machtsverhoudingen in te binden, zoals Kishore Mahbubani (uit het hoogontwikkelde Singapore) ons voorhoudt ?

Voor mij blijft als een paal boven water staan dat de fundamentele rechten die in de UVRM zijn opgenomen, universele geldingskracht hebben. Ik begon al met artikel 1, dat stelt: alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Niemand is hiervan uitgezonderd, waar ook ter wereld, op ieder moment. Onder welk sociaal, cultureel, religieus, politiek, economisch systeem dan ook. Dat is de kern van ons beleid, het is het uitgangspunt van Verhagens strategie.

Je zou kunnen stellen dat het principe van de universaliteit als zodanig niet omstreden is: per slot van rekening hebben alle staten zich daaraan verbonden. Hetzij in 1948 bij de aanvaarding van de UVRM, hetzij later, zoals - het meest recent - bij de VN Wereldtop in 2005. Maar de interpretaties en zeker de uitvoering variëren enorm. En juist de regeringen met de meeste schendingen doen dikwijls een beroep op voorrang voor het fundamentele beginsel van nationale soevereiniteit.

Een voor mij cruciale vraag is dan ook hoe je de universele geldingskracht kunt waarmaken.

De regering heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over deze kwesties om een advies gevraagd. Dat advies is een paar dagen terug gepubliceerd. Ik heb het net gelezen en ik beveel het van harte in uw aandacht aan als dit onderwerp uw interesse heeft. De regering komt nog met een reactie. Het Advies bevat een paar interessante noties. Zoals de notie dat de universaliteit van mensenrechten niet alleen een uitgangspunt is, maar ook een doel waarnaar gestreefd wordt. Met andere woorden: dat we het ook als een proces moeten zien.

De AIV stelt ook dat het wenselijk, en ook mogelijk is om meer aansluiting te zoeken bij nationale of lokale cultuur in het stimuleren van respect van de fundamenteelste mensenrechten. Als ik naar het voorbeeld van het Somalische meisje kijk, bekruipt mij daarover wel enige twijfel. Al ben ik het er mee eens dat je nergens komt als je de lokale context niet onderkent.

De AIV pleit er dan ook voor om niet alleen een top-down aanpak te volgen, maar veel meer steun te geven aan druk van onderop. En dus veel meer samen te werken met grassroots organisaties. Ik denk dat die twee benaderingen elkaar heel goed kunnen aanvullen. En we proberen dat al.

En ten slotte oppert de AIV eens na te denken of sommige rechten meer fundamenteel (core) zijn dan anderen.

Dames en heren,

Bij wijze van inleiding wil ik het hier bij laten. Ik hoop dat ik voldoende onderwerpen heb aangestipt voor een reactie door Eduard Nazarski en Barbara Oomen en voor de discussie . Daar kijk ik naar uit, want ik ben ook gekomen om te luisteren en te leren. Het is een lastig onderwerp. Niemand heeft de wijsheid in pacht. Niet vanuit een comfortabele leunstoel in Nederland, niet vanuit de harde werkelijkheid elders.

Zoals uw oud-burgemeeester, inmiddels Minister van Binnenlandse Zaken, Guusje ter Horst onlangs zei bij een mensenrechtenbijeenkomst: “Het klinkt simpel genoeg in theorie maar, zoals we weten, theorie is dikwijls simpeler dan de praktijk”.