Beantwoording vragen over het Rwanda-tribunaal

Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Boekestijn en Van Baalen over het Rwanda-tribunaal. Deze vragen werden ingezonden op 23 juni 2009 met kenmerk 2009Z12036.


De Minister van Buitenlandse Zaken, De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Drs. M.J.M. Verhagen Drs. A.G. Koenders

Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken en de heer Koenders, Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden Boekestijn en Van Baalen (VVD) over het Rwanda-tribunaal.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel van M. Luyten “Niet alleen de Hutu’s moeten terechtstaan voor moorden, ook de Tutsi’s en Frankrijk”? 1)

Antwoord

Ja.

Vraag 2

Waarom houdt u wel vast aan de eis dat Servië eerst Mladic moet uitleveren voordat het Stabilisatie- en Associatie Akkoord kan worden ondertekend, maar zet u geen machtsmiddelen in om te bewerkstelligen dat alle partijen die in 1994 strijd leverden gelijkelijk berecht worden in het kader van het Rwanda-tribunaal?

Antwoord

De aanklagers van beide tribunalen zijn onafhankelijk en beslissen naar eigen inzicht over het door hen te voeren vervolgingsbeleid. Volgens artikel 15 lid 2 van het Statuut van het Rwanda Tribunaal zal de aanklager van geen enkele overheid of andere bron instructies ontvangen. Nederland, noch enig ander land mag dus interveniëren in het vervolgingsbeleid van het ICTR.

In het geval van Mladic is door het ICTY een aanhoudingsbevel uitgevaardigd, waaraan Staten ingevolge hoofdstuk VII van het VN Handvest verplicht uitvoering dienen te geven. Nederland spreekt Servië aan op die verplichting ter zake van Mladic. Daarentegen is de aanklager van het ICTR geen procedures gestart tegen RPF (Rwanda Patriotic Front)-verdachten. Het ICTR heeft tegen dergelijke verdachten dan ook geen aanhoudingsbevelen uitgevaardigd waaraan Rwanda en andere Staten uitvoering zouden dienen te geven. Derhalve is er in dit verband geen sprake van het uitoefenen van machtsmiddelen door Nederland.

Vraag 3
Waarom maakt u hulpgeld aan Rwanda niet afhankelijk van de bereidheid van de regering in Kigali mee te werken aan het Rwanda tribunaal, zodat de toenmalige legertop van Kagame’s rebellenleger, die nog steeds vrij rondloopt, kan worden berecht?

Antwoord

Het ICTR en Rwanda werken op dit moment nauw samen en geven daarmee uitvoering aan het mandaat van het ICTR zoals door het tribunaal ingevuld. Het afhankelijk maken van hulpgeld aan Rwanda van de bereidheid tot samenwerking is dan ook niet aan de orde.

Naast het ICTR is het aan Rwanda (alsook aan andere Staten) om actie te ondernemen tegen internationale misdrijven. Nederland heeft direct na de genocide besloten Rwanda te steunen bij de wederopbouw van het land. Niet alleen was de bevolking volledig getraumatiseerd, ook alle instituties, waaronder het justitiële apparaat, waren volledig weggevaagd door de genocide. Nederland heeft er onder andere voor gekozen om de justitiesector te ondersteunen. De Nederlandse hulp in deze sector richt zich op vrije toegang tot kwalitatief goede rechtspraak, uitbanning van de genocide-ideologie en versterking van verzoeningsmechanismen en bevordering van de rechtsstaat, accountability en mensenrechten. Nederland tracht door dit beleid bij te dragen aan het bereiken van gerechtigheid en daarmee, alsmede anderszins, aan de noodzakelijke stabiliteit en vrede in het land. Zoals vermeld in antwoord op Kamervragen van 9 juni 2008 (KVR32793, 2070822250) brengt Nederland in Rwanda het belang van vervolging van verdachten van zowel genocide als andere internationale misdrijven, waaronder die gepleegd door de RPF, ter sprake in de politieke dialoog met de overheid. Nederland is daarin actiever dan menig andere VN-lidstaat.

Op het gebied van strafrechtspleging is in Rwanda reeds een aantal belangrijke ontwikkelingen te zien, mede naar aanleiding van ICTR-uitspraken. In 2007 werd in Rwanda de doodstraf afgeschaft (één van de eerste vereisten om uit te kunnen leveren aan Rwanda). Ook kwesties als getuigenbescherming en eenzame opsluiting zijn onderwerp van discussie. Daarnaast vindt er in het kader van de ‘Completion Strategy’ van het ICTR justitiële capaciteitsopbouw plaats in Rwanda. Rwandese juristen worden door ICTR-juristen bijgeschoold op het gebied van het internationaal strafrecht ter voorbereiding op de taak die Rwanda wacht als het ICTR de deuren sluit.

Vraag 4
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek, bijvoorbeeld door het Internationale Gerechtshof, naar de rol van Frankrijk in de genocide en de wraakacties van de Tutsisofficieren tegen Hutu’s?

Antwoord

Afgezien van de mogelijkheden en beperkingen van een procedure voor het Internationaal Gerechtshof, wijzen wij erop dat er reeds legio onderzoeken zijn gedaan naar de gebeurtenissen voor, tijdens en na de genocide, en naar de rol van de internationale gemeenschap en van bepaalde landen in die periode. Ook is reeds veel informatie verzameld over de RPF-gerelateerde acties en misdrijven. De Rwandese overheid heeft als onderdeel daarvan een lijst beschikbaar gesteld van 42 RPF soldaten en officieren die voor ‘crimes of revenge’ terecht hebben gestaan voor militaire rechtbanken sinds 1997. Nederland zal dan ook niet voor voornoemd onafhankelijk onderzoek pleiten.

Vraag 5
Indien u ontwikkelingshulp niet als wapen inzet en niet voor een onafhankelijk onderzoek pleit, wordt de Nederlandse regering dan niet medeverantwoordelijk voor de huidige situatie van straffeloosheid en daarmee voor een nieuwe ronde van gewelddadigheden?

Antwoord

Wij bestrijden de visie dat er sprake zou zijn van een situatie van straffeloosheid in Rwanda. Berechting van in Rwanda gepleegde misdrijven vindt plaats op internationaal en nationaal niveau, waaronder in Nederland. De vervolging van de internationale misdrijven is een zaak van lange adem, en dat geldt niet alleen voor Rwanda maar voor de gehele internationale gemeenschap die daarmee te maken krijgt of heeft gekregen.

1) NRC Handelsblad, 20 juni 2009