Beantwoording vragen van de leden Gill’ard en Peters over gifgasaanvallen op schoolgaande meisjes in Afghanistan

Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Gill'ard en Peters over gifgasaanvallen op schoolgaande meisjes in Afghanistan. Deze vragen werden ingezonden op 15 mei 2009 met kenmerk 2009Z09125.

De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders

Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken en de heer Koenders, Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden Gill'ard (PvdA) en Peters (GroenLinks)over gifgasaanvallen op schoolgaande meisjes in Afghanistan.

Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het nieuws dat voor de derde keer binnen tweeënhalve week schoolgaande meisjes in Afghanistan doelwit zijn geworden van een aanval met een nog onbekend gas? 1)

Antwoord

Ja.

Vraag 2
Deelt u de zorgen van adviseur Kakar van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in Afghanistan dat de drie gifaanvallen een demoraliserende invloed hebben?

Vraag 3
Deelt u de mening dat onderwijs essentieel is voor de ontwikkeling en de positie van meisjes in de Afghaanse samenleving? Deelt u de mening dat deze aanvallen een bewuste keuze zijn om de positie van meisjes in Afghaanse samenleving te ondermijnen?

Antwoord
Er is nog veel onduidelijkheid over de voorvallen in de drie scholen in de provincies Parwan en Kapisa. Een onderzoek is nog gaande. Het is evenwel duidelijk dat de voorvallen onrust en angst hebben veroorzaakt onder de bevolking.

Onderwijs is inderdaad een essentieel onderdeel voor de ontwikkeling van zowel jongens als meisjes en voor het land als geheel. Onderwijs is daarom een van de sectoren waaraan Nederland in Afghanistan actief bijdraagt, met speciale aandacht voor toegang tot onderwijs voor meisjes.

Meisjesonderwijs is echter in grote delen van Afghanistan nog geen gemeengoed. De Taliban en andere aanhangers van religieus-extremistisch gedachtegoed hebben in het verleden aanvallen uitgevoerd op meisjesscholen alsook op individuele meisjes om angst te zaaien en het ontwikkelingsproces te ontwrichten.

Vraag 4
Hebt u contact met de Afghaanse overheid over de beveiliging van met name meisjesscholen?

Antwoord
De Nederlandse Ambassade in Kabul en de TaskForce Uruzgan besteden in de contacten met het ministerie van Onderwijs en bij de uitvoering van onderwijsprojecten in Uruzgan expliciet aandacht aan de veiligheid van scholen, scholieren en onderwijzers. Ook wordt speciale aandacht geschonken aan maatregelen die de bereidheid vergroten van ouders om hun dochters toe te staan naar school te gaan.

Vraag 5
Zijn er ook in Uruzgan recent aanvallen op meisjesscholen geweest?

Antwoord
Nee.

Vraag 6
Deelt u onze zorgen dat in zowel Afghanistan als in Pakistan meisjes het minst profiteren van ontwikkelingssamenwerking? Op welke wijze probeert u dit te doorbreken?

Antwoord
Nederland besteedt bij investeringen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in zowel Afghanistan als Pakistan speciale aandacht aan de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes. In de onderwijssector gebeurt dit op nationaal, provinciaal en lokaal niveau via de ministeries van Onderwijs in Afghanistan en Pakistan. Dit krijgt zijn beslag door het toegankelijk maken voor meisjes van basis- en voortgezet onderwijs, door middel van het bouwen van scholen, opleiden van onderwijzeressen en het betrekken lokale gemeenschappen teneinde een cultuuromslag teweeg te brengen. Doordat dit soort processen evenwel sterk cultureel bepaald zijn, vergen zij veel tijd, geduld en een cultureel-sensitieve benadering.

Hoewel nog een lange weg te gaan is, is daarbij de afgelopen jaren wel degelijk significante vooruitgang geboekt. In 2004 gingen in Afghanistan 1,3 miljoen meisjes naar school, dit was 33% van het totaal aantal schoolgaande kinderen. In 2008 was dit aantal gestegen tot 2,2 miljoen meisjes, ofwel 36% van het totaal aantal (ruim 6,2 miljoen schoolgaande kinderen). Het aantal vrouwelijke leraren is in dezelfde periode toegenomen van ruim 34.000 tot ruim 44.000, op een totaal van 122.000 respectievelijk 151.000 leerkrachten.

Omdat meisjes vaak uitsluitend onderwijs mogen hebben van vrouwelijke leerkrachten, is deze ontwikkeling van groot belang voor de verdere toename van het aantal meisjes dat onderwijs kan volgen.

Nederland zal ook de komende jaren blijven inzetten op programma’s die de positie van vrouwen en meisjes ten goede komen.

In Pakistan heeft de toenemende invloed van de Taliban negatieve gevolgen voor de positie van vrouwen en meisjes. Nederland zet ook daar in op verbetering van toegang tot onderwijs voor meisjes, en zal dat de komende jaren blijven doen.

Zo ondersteunt Nederland een Early Childhood Development Programma. Dit programma komt ongeveer 100.000 kinderen, merendeels meisjes, ten goede. Het programma speelt een belangrijke rol in het streven naar gender gelijkheid waar het gaat om verschillen in toegang tot voedsel, basisgezondheidszorg en onderwijs. Het heeft een grote impact op zeggenschap van vrouwen, zowel binnen de familie als in de bredere gemeenschap. Prioritair binnen het Early Childhood Development programma is de vergroting van de toegang tot onderwijs voor meisjes.

Vraag 7
Bent u bereid u op de hoogte te stellen van de uitkomsten van de conferentie ‘Talibanization: Women Voices from Afghanistan and Pakistan’ Time for a Fare Share in Development Assistance for Women!’ op 18 mei 2009 in de Tweede Kamer en hier een reactie op te geven?

Antwoord
Nederland stimuleert het debat in de regio omtrent de positie van vrouwen en meisjes, en activiteiten ter verbetering van hun positie, uiteraard inhakend op initiatieven uit Afghanistan. Het ondersteunen van daarbij betrokken Nederlandse NGO’s kan daar onderdeel van zijn.

Bovengenoemde conferentie was een initiatief van Gender Concerns International. Wij hebben met belangstelling kennis genomen van de uitkomsten ervan en zal deze zo veel mogelijk in overwegingen over toekomstige activiteiten op dit gebied meenemen.

1) Trouw, 13 mei 2009