Beantwoording vragen van het lid Pechtold over het bericht dat Europese lidstaten steeds meer grip krijgen op ambtenaren in Brussel

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Pechtold over het bericht dat Europese lidstaten steeds meer grip krijgen op ambtenaren in Brussel. Deze vragen werden ingezonden op 29 december 2008 met kenmerk 2080908730.

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Frans Timmermans

Antwoorden van de heer Timmermans, staatssecretaris voor Europese Zaken op vragen van het lid Pechtold (D66) over het bericht dat Europese lidstaten steeds meer grip krijgen op ambtenaren in Brussel.

Vraag 1
Kent u het bericht ‘Meer grip EU-landen op ambtenaren in Brussel’? 1)

Antwoord
Ja.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van het Instituut Clingendael 2), mede in verband met de eerdere adviezen van het ROB 3) en de Gemengde Commissie Sturing EU-aangelegenheden 4) waarin wordt geconcludeerd dat de coördinatie van het nationale EU-beleid hapert, en mijn eerdere vragen hierover? 5)

Antwoord
In mijn antwoord op uw eerdere vragen van april jl. naar aanleiding van de publicatie ‘the new Eurocrats: National Civil Servants in EU Policy-making’ (nr 2888) ben ik ingegaan op de wijze waarop de Europese dimensie van het overheidsbeleid wordt ingebed in de rijksoverheid en op de verbeteringen die zijn doorgevoerd in de Nederlandse coördinatie (mede n.a.v. de door u genoemde adviezen). Het is van belang om tijdig onderwerpen te identificeren die van groot belang zijn voor Nederland, zodat in een vroeg stadium een beïnvloedingsstrategie kan worden ontwikkeld die is gericht op het realiseren van een zo goed mogelijk resultaat voor Nederland in de vaak complexe Brusselse onderhandelingen.

De betreffende publicatie over twintig jaar ervaring op het gebied van Europees sociaal beleid van het Instituut Clingendael, die veeleer bedoeld lijkt als ‘liber amicorum’ dan als diepgaande analyse, geeft mij geen nieuwe gezichtspunten, op grond waarvan ik het eerder aan u verkondigde standpunt zou moeten bijstellen. De kracht van de publicatie zit er vooral in dat een periode van twintig jaar wordt beschreven, waarin het werk op de Permanente Vertegenwoordiging van de EU drastisch is veranderd, allereerst omdat de EU in die periode in aantal lidstaten is toegenomen van 12 naar 27, maar ook vanwege institutionele wijzigingen (aangepaste verdragskaders waarbinnen wordt gewerkt) en het voortschrijden van de techniek (e-mail, teleconferencing, blackberries). Ook de Nederlandse rijksoverheid is in die twintig jaar veranderd; gaandeweg is de betrokkenheid bij de EU-regelgeving vergroot van een kleine ‘elite’ op de ministeries die traditioneel veel met de Gemeenschap te maken had tot een aanzienlijk grotere groep beleidsmedewerkers op alle ministeries. Dit alles maakt dat de Nederlandse standpuntbepaling niet minder goed gaat dan voorheen, maar wel anders.

Vraag 3
Deelt u de mening dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de kwaliteit van de wetten en het vaker moeten ingrijpen van het Hof van Justitie?

Antwoord
Europese wetgeving is in veel gevallen het resultaat van een compromis na (lange) onderhandelingen tussen 27 lidstaten, de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en (in toenemende mate) het Europees Parlement. Bovendien moet veel Europese wetgeving vervolgens worden omgezet in nationale wetgeving.

Deze processen kunnen gevolgen hebben voor de helderheid van wetgeving. De Europese Commissie voert sinds 2005 een uitgebreid en structureel wetgevingskwaliteitsbeleid uit, de zogenoemde ‘Better Regulation’-agenda. In de laatste beoordeling van haar wetgevingskwaliteitsbeleid in januari 2008 (COM(2008)32) concludeert de Commissie dat er sprake is van reële en belangrijke vooruitgang, maar dat het nog altijd beter kan.

Het kabinet steunt de Commissie in haar aanpak. Ook het kabinet heeft speciale aandacht voor de kwaliteit van Europese regelgeving. Zo zal binnenkort de handleiding ‘wetgeving en Europa’ van de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) uitkomen. Deze handleiding is speciaal bedoeld voor Nederlandse wetgevingsjuristen die betrokken zijn bij de onderhandelingen over en de implementatie van Europese regels. Ook is er binnen het Programma Versterking Juridische Functie Rijk speciale aandacht voor de inzet van wetgevingsjuristen in Europese dossiers om hen meer en intensiever te betrekken bij de totstandkoming van Europese regelgeving.

Ik kan echter de mening dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de kwaliteit van wetten en het gestelde vaker moeten ‘ingrijpen’ van het Hof van Justitie niet zonder meer delen. Voor zover de vragen van nationale rechters betrekking hebben op de uitleg van Europese regels valt moeilijk te beoordelen of zij in direct verband staan met de kwaliteit van de desbetreffende maatregel. Ik kan me hiervoor slechts baseren op de rechtspraak en de statistieken van het Hof van Justitie. Hierin kunnen geen aanwijzingen worden gevonden dat het Hof van Justitie vaker moet ingrijpen als gevolg van de kwaliteit van wetten.

Vraag 4
Beoordeelt u de situatie waarin ambtenaren enge instructies ontvangen van lidstaten als precair? Zo ja, overweegt u dan aanpassingen in de coördinatie tussen Den Haag en de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
In mijn reactie op uw vragen van april jl. over de positie van ‘Europa’ op Nederlandse ministeries ben ik reeds ingegaan op de wijze waarop Nederlandse ambtenaren instructies ontvangen. Daarbij heb ik aangegeven dat, in navolging van de aanbevelingen van de commissie van Voorst, in toenemende mate kaderinstructies worden opgesteld, waarbij de onderhandelaars een kader meekrijgen waarbinnen de onderhandelingsresultaten moeten worden geboekt. Dit is noodzakelijk omdat binnen de Unie een gedetailleerde instructie voor sommige dossiers onvoldoende ruimte biedt om in een complex Europees krachtenveld in coalitieverband met andere lidstaten tot goede resultaten te komen.

Een en ander neemt niet weg dat in bepaalde gevallen gedetailleerde instructies nodig zijn, omdat het zeer technische kwesties betreft waarvoor de expertise op de departementen nodig is om de onderhandelaars in Brussel richting te geven. Het betreft dan vaak concept- regelgeving die ingrijpende gevolgen kan hebben voor de Nederlandse regelgeving. Overigens wil ‘gedetailleerde instructies’ niet zeggen dat er geen onderhandelingsruimte wordt geboden. Immers het overgrote deel van de Brusselse wetgeving wordt bij meerderheid in de Raad besloten.

Overigens valt op dat de betreffende publicatie van Instituut Clingendael aangeeft dat ambtenaren enge instructies ontvangen, terwijl de publicatie “The New Eurocrats” van de Universiteit van Utrecht, waar uw vorige vragen van april jl. op waren gebaseerd, juist beweert dat slechts een klein aantal ambtenaren met een helder mandaat naar Brussel gaat.

Vraag 5
Vindt u dat de Europese gedachte ondermijnd wordt op het moment dat onderhandelingen spaak lopen door een zwakke motivatie om compromissen te sluiten vanuit individuele lidstaten?

Antwoord
Het is niet vreemd dat individuele lidstaten opkomen voor hun eigen belangen. Dat is altijd zo geweest. Het is wel zo dat de nationale context de afgelopen jaren op een aantal dossiers steeds belangrijker is geworden, wat ook te maken heeft met het feit dat de EU zich thans met beleidsterreinen bezighoudt die dieper ingrijpen in de nationale rechtsorde dan vroeger het geval was. Dat beïnvloedt ook de wijze van onderhandelen en het karakter van de instructies uit de hoofdsteden. Het feit dat het spel anders wordt gespeeld, betekent echter geenszins dat de Europese gedachte wordt ondermijnd. Dat zou pas het geval zijn wanneer lidstaten afzien van de bereidheid zaken op Europees niveau te regelen. En daarvan is zeker geen sprake.

1) Re.Public, ‘Meer grip EU-landen op ambtenaren in Brussel’ (http://www.republic.nl/nieuws/2008/51/Meer-grip-EU-landen-op-ambtenaren-in-Brussel.htm)

2) From Bending to Stressing National Interests, the impact of reforms and enlargements on EU negotiation between 1988 – 2008, Mirte van den Berge en Adriaan Schout (Instituut Clingendael)3) Nationale coördinatie van EU-beleid: een politiek en proactief proces’ (2004)
4) Eindrapport ‘Gemengde Commissie Sturing EU-aangelegenheden’ (2005).
5) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 2888