Cultuur: een groot goed voor de diplomatie

‘Ik wil u allemaal een heel gelukkig Nieuwjaar toewensen in de lijn van de woorden van Ingrid Bergman. Geluk, wat heb je ervoor nodig? Twee dingen eigenlijk: een goede gezondheid en een slecht geheugen. Dat laatste wens ik u niet toe, maar het helpt wel. Gisterochtend zou ik gaan Frühshoppen. Dat is een Limburgs gebruik: eerst naar de kerk - slaan we nu over - en dan naar het café. Dat moest ik afzeggen omdat ik een artikel wilde schrijven voor de Volkskrant om iets te zeggen over Culturele Diplomatie, dat vanochtend is gepubliceerd. Een vriend van me vroeg: “Waarom moest je dat dan schrijven?” ‘Ter gelegenheid van het tienjarige bestaan van de SICA’. “Oh SICA”, ik was verbaasd dat hij dat kende. “Ja, Ladri di biciclette is zo’n fantastische film.” Hij legde de link met filmmaker Vittorio De Sica …”

Het is natuurlijk wel een felicitatie waard dat tweede lustrum van SICA. We weten allemaal, als je in de geschiedenis duikt, hoe het begon. SICA werd gezien als een handig instrument, maar toch ook wel een beetje ‘link’ voor degene die in de culturele wereld dachten ‘we doppen onze eigen boontjes wel’. Inmiddels denk ik dat SICA de plek in het culturele veld aardig heeft weten te veroveren; en ook in dat culturele veld enorme toegevoegde waarde heeft. Het is niet voor niks dat mijn ministerie heeft besloten de samenwerking met SICA te intensiveren en ook langjarig te maken, zodat we ook wat meer continuïteit in deze samenwerking kunnen brengen.

Naast directeur Paul Mosterd wil ik ook andere mensen feliciteren. Mensen die we ook graag weer inzetten op andere plekken in de wereld. Inez Bogaarts, onze vrouw in Duitsland, in Düsseldorf. Zij draagt een grote verantwoordelijkheid voor iets waar wij grote waarde aan hechten namelijk de Nederlandse bijdrage aan de Europese culturele hoofdstad, Ruhr 2010. Daar zal een grote Nederlandse aanwezigheid bij zijn. Ik hecht daar grote waarde aan. En zij zal daar een grote rol in spelen. Inez heeft als voormalig directeur natuurlijk het fundament gelegd voor SICA. En SICA zou SICA niet zijn, waar het vandaag staat, zonder haar bijdrage. Ik ben haar daar zeer dankbaar voor. Dat is geweldig werk. En George Lawson, wie kent hem niet, de vorige SICA-directeur. Ik denk dat er iemand in de culturele wereld is die niet óf over hem gehoord heeft óf een zeer duidelijke opvatting over zijn opvattingen heeft. Maar ook iemand die bereid is sturend, richtinggevend te werken in het culturele beleid. Dat is nou eenmaal wat we nodig hebben, want het is niet alleen maar een kwestie van iedereen maar zijn gang laten gaan - duizend bloemen laten bloeien - maar ook zo effectief mogelijk proberen te zien wat er elders gebeurt; en te laten zien wat wij als Nederland in de aanbieding hebben. Natuurlijk gaan mijn felicitaties ook uit naar het bestuur: Henk Pröpper, Ruben Maes, Siebe Weide. Zonder hen zou de tent niet draaien. En ook alle SICA-medewerkers; die gewoon het echte werk doen. Natuurlijk onder de bezielende leiding van de mensen die ik eerder noemde. Maar zij hebben het in handen, zodat we internationaal op de kaart staan. En, we staan op de kaart. Daar is SICA een heel belangrijke speler in. Ik zei het al; de start was niet altijd even makkelijk. Ik heb begrepen dat er ook wel eens dit soort bijeenkomsten waren, waar welgeteld vijf mensen kwamen. Dat is vandaag wel anders. Ik weet ook heel goed dat dat veel minder met mijn toespraak te maken heeft, dan met het feit dat we graag stil willen staan bij wat SICA de afgelopen 10 jaar heeft betekend.

Je ziet dat in het internationale cultuurbeleid zich politiek een kentering heeft voltrokken. Ik wil niet verhelen dat, ook een beetje tot mijn verbazing, er eigenlijk kamerbrede steun is voor de aanpak die Ronald Plasterk en ik hebben gekozen in de brief die we aan de kamer hebben gestuurd. Er is een discussie over wel of geen intendanten, over wel of geen ‘Holland huis’. Maar daartoe beperkt zich eigenlijk de kritiek op de brief. De lijn die in de brief wordt uitgezet; dat je je concentreert op een aantal punten en dat je vooral ondersteunend wil zijn op de activiteiten die al plaatsvinden, dat je internationalisering wilt stimuleren, dat je datgene wat door het veld zelf wordt ontwikkeld wilt steunen, die lijn heeft veel steun gekregen in de kamer. Ik denk dat we ook op die lijn zullen moeten voortborduren de komende tijd. Ik ben zelf redelijk tevreden tot zeer enthousiast over de zaken die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden.

Net na mijn aantreden in 2007 vond NL: Dutch Arts in the Berkshire plaats in New York. Dat was een groot succes voor het Nederlandse culturele veld. Ik ben zelf geweest bij het Low Festival (2008) in Boedapest, dat we samen met Vlaanderen realiseerden, en vond het fantastisch. Ook echt vraaggestuurd. Dus niet: we gaan eens even aanbieden wat we toevallig nog in de etalage hebben staan aan de Hongaren. Nee; in de verschillende sectoren Hongaarse intendanten de kans geven om aan te geven wat zij uit de Nederlandse cultuur graag zouden willen laten zien in Hongarije. Ook wat Vlaanderen betreft was dat de aanpak. En dat is mij wel heel erg goed bevallen. Hetzelfde geldt voor dit huis (Felix Meritis); ik heb wel eens gekscherend gezegd dat ik hier zo langzamerhand wel een kamertje kan huren. Zoveel bijeenkomsten die steeds druk bezocht zijn, en die ook veel geanimeerde discussies opleveren. Bij al die zaken is het mijn vaste overtuiging dat het forum dat wordt geboden door SICA; de stimulans die SICA eraan geeft, en ook de durf die SICA heeft om af en toe schurend te zijn, om het debat op te zoeken en niet altijd alleen te gaan voor de consensus. Ik denk dat dat een belangrijke manier is om in het culturele veld op te treden. Ik wil ook graag dat we internationaal zo optreden. Het moet kunnen schuren.

Wat is de context waarin we opereren? Daar wil ik toch wel even bij stilstaan. Het zijn natuurlijk interessante tijden. Het zijn vooral ook tijden waarin mensen zoeken naar hun plaats. Hun plaats in de samenleving, in de cultuur waarin ze verkeren, hun plaats in het land waarin ze wonen. Ik denk dat die zoektocht zelden zo, bijna fundamenteel is geweest in de afgelopen eeuw als nu. Er is toch een hoop dat ter discussie staat. Ik weet niet of jullie het laatste boek van Tim Parks hebben gelezen? Dreams of Rivers and Seas, waarin hij schrijft wat het betekent om zowel in Engeland als India voortdurend heen en weer te reizen en hoe makkelijk het dan ook is om de verschillen niet te zien en vervolgens overvallen te worden door die verschillen als ze zich uiten. In het gedrag van mensen en de misverstanden die dan ontstaan. Maar ook de wijze waarop mensen kunnen groeien, en zichzelf kunnen ontwikkelen. En ook hun eigen identiteit beter kunnen ontdekken juist door de aanraking met het vreemde. Hij heeft dat op een prachtige manier in een roman vertaald. Geweldig geschreven. Ik kan het iedereen aanraden. Het drukt je weer eens op de feiten dat in deze wereld er natuurlijk geen vluchten is voor de problemen die zich voor iedereen aandienen. Dat het sluiten van de luiken en het dichttrekken van de gordijnen geen enkele soelaas biedt voor werkelijke of vermeende bedreigingen van buiten; maar dat tegelijkertijd toevlucht zoeken in het eigene en je afsluiten voor het vreemde het eigene niet naderbij brengt. Dat is de paradox van internationalisering. De paradox van kosmopolitisme is de veronderstelling dat kosmopolitisme uitgaat van het negeren van het eigene, het relativeren van het eigene. Terwijl kosmopolitisme alleen kan bestaan als het uitgaat vanuit het eigene, en de openstelling tegenover het andere, juist een bevestiging kan zijn van het eigene. Ik hoop niet dat ik nu teveel op hol sla met deze vergelijking. Het is wel denk ik wezenlijk in deze tijd om daar wat langer bij stil te staan. Het feit is dat je dat allemaal kunt vatten in analyses van het sociaal cultureel planbureau, in politieke discussiestukken of analyses, maar nergens is het beter verwoord dan in kunst en cultuur.

Ik heb in de afgelopen twee jaar nooit zozeer de confrontatie met diversiteit, met verschil, met het algemeen menselijke, het verbindende tussen rassen, gezien als in het werk van Marlene Dumas. Dat is daarin zo verbeeld, zoals je het in woorden bijna niet kunt vatten. Terwijl één blik al laat zien wat ze bedoelt. De vele gezichten die zijn verbeeld; zwart wit, kleurling, alles door elkaar en op een manier gerangschikt dat je wel gedwongen wordt om door de ogen van de geportretteerde figuren te kijken. De wijze waarop zij bijvoorbeeld vrouwelijkheid in verschillende culturele contexten weet te plaatsen waardoor je eigenlijk als man weer de kracht van vrouwen zo ervaart dat je daar heel klein van wordt. Dat kan je dus niet in analyses of woorden vatten. Maar kunst drukt dat uit. Ik denk dat Tirza van Grunberg zich veel meer over deze tijd en over Nederland buigt, dan analyses van het sociaal cultureel planbureau, hoe precies en onderzocht ze misschien ook zijn. Ik denk dat het boek van Tim Parks meer zegt over globalisering dan wij in een paar analyses kunnen vatten. Dat geldt voor zoveel zaken. Daarom denk ik dat kunst en cultuur in dit tijdsgewricht zo’n grote mede-verantwoordelijkheid dragen voor het vinden van een plek voor iedereen in de wereld waarvoor die plek niet gegarandeerd is en het vinden van die plek niet meer van zelfsprekend is.

Daarom moet cultuurbeleid ook een integraal onderdeel zijn van ons internationaal beleid. Dus niet meer, zoals we in het verleden vaker hebben gezien, als een soort extraatje, de slagroom op de taart, de begeleiding voor iets anders. Elco Brinkman had een hele rare benaming; ik zal het maar smeermiddel noemen, dat is waarschijnlijk ook wat hij bedoelde. Dat is het dus al lang niet meer. Het is veel meer een wezenlijke kwestie geworden en daarom zal het ook als wezenlijke kwestie moeten worden benaderd. Voor Nederlanders is dat altijd lastig geweest. Ik denk dat daar met name twee oorzaken voor zijn aan te geven.

De eerste oorzaak zal ongetwijfeld weer met die vermaledijde verzuiling te maken hebben gehad; je kon dus niet, ook niet met behulp van de sectoren, de Nederlandse cultuur codificeren, want dat was ondergebracht in de verschillende zuilen. De poging tot codificatie werd al snel gezien als een poging van de ene zuil de overhand te krijgen over de andere zuil. Een veilige uitweg was dan altijd: Laat het maar binnen de zuil, bemoei je er niet mee en dan komt het wel goed. Het positieve effect daarvan is dat we nu een culturele sector hebben die zelf internationalisering vorm geeft. En dat de overheid daar dus niet in hoeft te sturen, of hoeft aan te geven wat er moet gebeuren, maar juist kan ondersteunen en het aan de sector kan overlaten. Het nadeel daarvan is dat er in Nederland geen consensus bestaat over wat dan nu precies die Nederlandse cultuur zou zijn. In welke vorm we die dan ook gemeenschappelijk zouden moeten dragen. Misschien is het ook gewoon te veel gevraagd om daar een Nederlands etiketje op te willen plakken. Maar daar kom ik straks op terug.

De tweede factor is denk ik gelegen in de wijze waarop wij altijd internationaal hebben willen opereren. Er is natuurlijk een hele korte periode geweest in de geschiedenis dat we echt een wereldmacht waren. Maar die wereldmacht wilden wij nooit vertalen in machtspolitieke factoren. Dat is dus een integrale component van hoe Nederland is geworden wat het is. Ook omdat de demografie ons dat niet gunde. Daar waren we met te weinigen voor in Nederland, een paar miljoen maar, in die tijd. Je had dus voor alles wat je deed internationaal voortdurend mensen van buiten nodig om het allemaal vorm te geven, om die handel te drijven. En bovendien had je bij het drijven van die handel, bij het zoeken van die economische rol, bij het opbouwen van die welvaart, geen dwangmiddelen; tenzij op de plek waar je was de mensen zo zwak waren dat je die dwangmiddelen wel had zoals een aantal van de koloniën. Maar meestal waren er dus geen dwangmiddelen om mensen te dwingen tot handel. Dus het werd vaak verleiden tot handel en dat doe je vooral door je aan te passen aan de mensen met wie je handel wilt drijven. Dat is ook een essentieel onderdeel van hoe wij onze buitenlandse betrekkingen eeuwenlang hebben vormgegeven. Aanpassen betekent een beetje de rol van kameleon, daar waar je handel wil drijven, zodat het voor die mensen niet bedreigend is wat je komt doen. En in die context ligt het natuurlijk niet voor de hand dat je daar veel reclame gaat maken voor je eigen cultuur, je eigen kunst. Dat was op z’n best een bijproduct en niet een essentieel onderdeel van dat beleid.

Internationaal cultuurbeleid, culturele diplomatie, is in andere landen wel veel sneller gemaakt tot instrument van buitenlandse politiek. De Fransen zijn daarmee begonnen in de jaren ‘20 van de vorige eeuw. André Malraux heeft daar ook een enorme impetus aan gegeven na de oorlog. In de Verenigde Staten heeft het veel te maken met de ideologische oorlog tegen het communisme. De culturele uitstraling van Amerikanen moest gebruikt worden om ook de politieke strijd te winnen (dat zou Nederland overigens nooit zo doen). Dit analyserende - culturele diplomatie naast traditioneel buitenlands beleid, naast economische betrekkingen, naast andere zaken die te maken hebben met internationale contacten of migratie - dat hele amalgaam samen maakt uit wat je internationale positie is als land. Dat is niet meer te ontwarren of te rangschikken. Het is niet zo dat wat een overheid doet bij een internationaal beleid meer impact heeft dan wat gewone actoren, of het nou het Nederlandse elftal is, of kunstenaars of theatergezelschappen, doen in hun internationale contacten. Het maakt ook het internationaal opereren veel minder diffuus. Voor buitenlandse zaken is dat heel lang wennen geweest. Het is niet meer het exclusieve werkterrein van diplomaten die konden zeggen: ‘Daar heeft de rest van de wereld geen verstand van, want die weten alleen maar wat er in het binnenland speelt.’ Er is niemand in de Nederlandse culturele wereld die niet internationaal georiënteerd is of opereert. Daar kunnen wij bij buitenlandse zaken vaak nog een puntje aan zuigen. Dus het is niet zo dat wij daar een exclusieve leveringsrelatie mee hebben. Het is wél zo dat we vaak genoeg kunnen bijdragen aan het beter presteren van de culturele uitwisseling. Het is toch in de perceptie van andere landen vaak zo dat iets meer cachet, meer invloed heeft als het door de overheid gesteund wordt. Dat zien we misschien in Nederland niet zo, maar in het opereren elders is dat zeker zo.

Een land wat ik redelijk goed ken, is Rusland waar Nederland om twee redenen bij bijna iedere Rus bekend is. De eerste reden heeft te maken met onze geschiedenis. Iedereen heeft in het onderwijs in Rusland iets meegekregen over de rol van Nederland in de geschiedenis. En de tweede reden is de maatschappij, de cultuur in de meest brede zin van het woord. Dat is ook nog steeds iets wat een snaar raakt in Rusland. Alleen je ziet dat het effectiever is in de context van waaruit je opereert, op het moment dat het ondersteund wordt vanuit de overheid. Die effectiviteit wil ik dan ook graag leveren. Dat is dan ook de toegevoegde waarde die wij kunnen leveren. Maar het is niet de wens om dan ook inhoudelijk mee te willen bepalen. We zijn allemaal mensen en dat risico ligt wel altijd op de loer. We moeten elkaar daar ook steeds scherp op houden dat we ook leven volgens het adagium dat we onszelf stellen, namelijk artistieke vrijheid, de intrinsieke waarde van de kunst, en laat het af en toe maar schuren, ook als het politieke discussie of problemen oplevert.

In het begin van de samenwerking en met name het afgelopen decennium van internationaal cultuurbeleid heeft de focus toch heel sterk gelegen op de moderne kunst. Op alles wat modern is en minder op de erfenis die Nederland te bieden heeft. Het heeft ook te maken met het feit dat, als je wat klassieker kijkt - naar het Rijksmuseum of het Concertgebouworkest – de highlights zichzelf wel verkopen. Ook de contacten lopen vanzelf en de vraag is internationaal ontzettend groot. Daar hoeven we vanuit de overheid niet veel aan te doen. Maar dat miskent de enorme impact die uitwisselingen hebben, ook op het beeld dat internationaal over Nederland bestaat. Het Concertgebouworkest heeft in Japan heeft echt een enorme positieve bijdrage geleverd aan het beeld dat er over Nederland heerst in Japan. Dat geldt ook voor het Rijksmuseum bijvoorbeeld. Ik was met premier Balkenende in Polen waar de Poolse premier ons zelf zei: “Wat ik nou zo fantastisch zou vinden, als ik een keer een aantal Hollandse meesters uit het Rijksmuseum in Polen zou kunnen laten zien.” Dat zijn zaken die bijna onbetaalbaar zijn, om het in economische termen te stellen, maar die betekenen wel ontzettend veel voor het beeld dat over en weer van Nederland bestaat.

Voor mij persoonlijk zit er nog iets heel belangrijks bij. En dat heeft te maken met dat slechte geheugen van Ingrid Bergman. Er zijn natuurlijk een heleboel landen, ook in Europa, waarvan je zou kunnen zeggen dat ze tevéél geschiedenis hebben. Alles is geschiedenis, niets kan buiten de context van de geschiedenis worden gezien. De geschiedenis is vaak een loden last bij het bepalen van de koers van het land, bij het maken van keuzes. Ik wil de stelling wel aan dat er sommige Europese landen zijn, waar ik Nederland dan maar toe reken, waar te weinig besef is van onze geschiedenis. Er is ook te weinig een algemeen gedragen gevoel van wat die geschiedenis nu heeft betekend. Dat hindert ons ook in onze huidige zoektocht naar wat dan is gaan heten, de nationale identiteit, of welk woord je daar dan ook weer bij wil passen. Dat hindert ons ook weer bij de plaatsbepaling van onszelf in de samenleving, en van deze samenleving in de bredere Europese en mondiale context. Er is een Duitse professor in München die heeft gezegd dat mensen zonder geschiedenis of zonder geheugen, net kinderen zijn. Ik denk dat dat voor een groot deel waar is. Het weer laten zien van ons collectieve geheugen, van onze collectieve geschiedenis, is een belangrijk onderdeel in de plaatsbepaling die zo nodig is. Dan bedoel ik niet alleen zaken als het Nationaal Historisch Museum. Eén van mijn medewerkers zei laatst het ‘Nationalistisch Hysterisch Museum’. Dat moet het natuurlijk bepaald niet gaan worden. Maar het heeft niet alleen daarmee te maken. Het heeft ook te maken met bijvoorbeeld veel duidelijker laten zien welke vingerafdrukken Nederland in de loop der eeuwen over de wereld heeft achtergelaten. Wat de betekenis is van die vingerafdrukken. In dat kader moet u ook onze inspanningen zien rond de viering New York 400 dit jaar. Dat heeft ook te maken met de bijdrage die Nederland heeft geleverd aan het DNA van de Verenigde Staten. Dat is niet pretentieus. Ik ken ook heus wel de relativiteit ervan. Maar er zijn bepaalde fundamentele waarden die we - ondanks acht jaar Bush - echt delen met de Amerikanen. Die we niet delen met andere delen van de wereld, en die alles te maken hebben met een gemeenschappelijke oorsprongsgeschiedenis. De Acte van Verlatinghe en de Declaration of Independance vertonen veel overeenkomsten, die wij niet zien. Wij zien dat als Nederlanders te weinig. Ik zie het als mijn taak om ook op dat punt het internationaal cultuurbeleid meer reliëf en inhoud te geven.

Ik was nog niet zo lang geleden in Brazilië. U hebt geen idee als je in Recife bent wat de impact is van Johan Maurits van Nassau-Siegen, tot op de dag van vandaag. Dat is een Nederlandse bijdrage. Hollanders hebben zich daar ook verschrikkelijk misdragen in die tijd en zijn er ook door de Portugezen weer uitgeknikkerd. Tegelijkertijd zijn er een aantal elementen gebleven, zoals de tolerantie die hij preekte, overigens vaak tegen de zin van zijn Amsterdamse autoriteiten. De wijze waarop hij probeerde aan stadsplanning, sociaal beleid en pacificatie tussen verschillende bevolkingsgroepen probeerde te doen. De ruimte die hij ook bood aan bijvoorbeeld Joden. Dat zijn dingen die men nog weet in Brazilië. Ik was bij een particulier museum van dr. Ricardo Brennand, waarin een fantastische collectie van Frans Post schilderijen hangt. Die collectie is nog nooit in het Mauritshuis geweest, terwijl hij het Mauritshuis in Den Haag liet bouwen - waar hij overigens failliet aan ging, daarom moest hij naar Brazilië -. Maar ik zou het prachtig vinden als we die tentoonstelling naar het Mauritshuis konden halen.

Als je ook in verschillende landen over de hele wereld ziet wat er precies 400 jaar geleden op verschillende plekken in de wereld door die republiek werd gedaan. Je houdt het niet voor mogelijk. Het is Brazilië, het is Manhattan, het Verre Oosten, het is Ceylon, de Goudkust. Op allerlei plekken waren er in datzelfde jaar activiteiten van Nederlanders. Overigens ook, en dat is minstens zo belangrijk als benadrukken wat de positieve invloed is, vaak om perfide redenen. De aanleiding was heel simpel. Portugal verliest van Spanje. Nederlandse reders, die rijk werden van het verhandelen van suiker vanuit Lissabon in de rest van Europa, konden niet meer aan die suiker komen, omdat de vijand Spanje nu die suiker bezat. Er waren twee opties: of de handel verlaten of zelf suiker gaan produceren. In Amsterdam besloot men dan ook om zelf suiker te produceren. Waar moet je dat dan doen? In Brazilië. En wie gaat dat dan doen? Slaven. Is dat wel ethisch, slaven? Ja, dat is de enige manier om suiker te gaan produceren. Dus we gaan ook in de slavenhandel, zo prozaïsch is het. Ook dat moeten we van onze geschiedenis onder ogen durven zien. Dat het de Nederlanders waren die de eerste 300 zwarte slaven op Noord-Amerikaanse bodem hebben gezet. Ik denk niet dat er veel mensen zijn die dit weten. Het is wel een integraal onderdeel van onze geschiedenis dat aandacht behoeft.

Wat ik wil benadrukken en wat de kern is van mijn betoog; internationaal cultuurbeleid en culturele diplomatie gaat over zien en gezien worden. Zien wat er elders gebeurt omdat dat een verrijking kan zijn van je eigen culturele leven en omdat je er van leert. Zien hoe de ander is omdat het je leert wie je zelf bent. Zien waar andere mensen mee worstelen omdat dat ook je eigen worsteling inzichtelijk maakt. Maar ook gezien worden elders, omdat andere landen vaak een heel positief beeld van Nederland hebben en nieuwsgierig zijn naar de dingen die in Nederland gebeuren. Gezien worden, omdat het laat zien wat voor een samenleving Nederland is, en ook wat voor een samenleving de kunstenaars willen vormen en willen zijn. Gezien worden ook daar waar we meestal niet vaak gezien worden en waar het wel in ons belang is om iets te laten zien. Dat is de kern van de inzet die wij willen kiezen. Ik denk dat daarbij ook de internationale componenten, wat we internationaal doen, niet belangrijker zijn dan de effecten die dat nationaal sorteert. Dat is van gelijke waarde, van gelijk belang.

Het zou heel goed zijn als meer Nederlanders in de gaten krijgen hoe cool we eigenlijk zijn in de perceptie van anderen. Ik denk dat we onszelf tekort doen door een beetje te somberen en al helemaal door af en toe die flagellantische houding aan te nemen, van ‘ik sla mezelf nog eens, want daar deugt allemaal niks van’. Die houding moeten we echt snel afleren. Er is niemand anders die dat beter kan dan de culturele sector, dan de kunsten. En ik zeg dat ook omdat ik Jan Smeets (directeur Pinkpop) daarachter in de zaal zie zitten. Voor mij is dat een heel brede perceptie. Voor mij is Pinkpop niet minder belangrijk dan het festival Winternachten. Voor mij is de jazzmuziek, de popmuziek, niet minder belangrijk dan het Concertgebouworkest. Voor mij is ook - om het nog breder te trekken - sport niet minder belangrijk dan, wat ‘hoge cultuur’ wordt genoemd. En dat is niet omdat het één financiële ondersteuning van de overheid behoeft, en het andere niet. Dat is niet mijn criterium. Eén van de grootste ergernissen die ik heb in mijn werk en in de contacten met de culturele sector, is dat we snel in dezelfde groef terecht komen. De cultuursector vraagt geld. En ik moet zeggen dat het er niet is, of dat het te weinig is. En ik wil me er niet vanaf maken, ik weet ook dat als we deze lijn doorzetten, dat er een moment komt dat we er nog eens goed naar moeten kijken. Maar ik wil wel betogen dat het jammer zou zijn als de relatie tussen overheid en de culturele sector, alleen daardoor zou worden bepaald. Want het gaat niet altijd om die extra financiële impuls.

Tot slot. Het waardevolle werk van SICA. Ik wil dat nog een keer benadrukken, dat het fantastisch is dat hij vier Oscars heeft gekregen voor zijn mooie films…. Nee; nogmaals. Wij gaan die samenwerking verder uitwerken. We gaan er ook voor zorgen dat wij die dialoog op een open manier aangaan. Ik feliciteer SICA nogmaals met dit prachtige jubileum. Ik denk dat het grootste compliment voor SICA is: de aanwezigheid van u hier allen. En ik verheug me op een voortgezette discussie met u, over deze en vele andere onderwerpen, de komende jaren.

Dank u wel.