De Afrika tapes

Speech door Bert Koenders,
Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Afrikadag 2007 Evert Vermeerstichting,
14 april 2007, Den Haag.

De Afrika tapes

[“Home sweet home”]

Dames en heren, beste vrienden, partijgenoten, fans van de Evert Vermeer Stichting!

Voor mij is het echt fantastisch om vanmorgen hier te zijn, en dat zeg ik niet zomaar, want dit is “home sweet home”. Dit is mijn thuisbasis, mijn plek. Een plek met echte nestgeur. Hier bij de EVS heb ik van velen van u, vandaag in groten getale aanwezig, geleerd over, inderdaad, het werd al gezegd door de directeur, internationale solidariteit en samenwerking. En ik ben dus ook ongelofelijk trots dat ik namens u, nu straks, als minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan het werk kan gaan. En ik ben al begonnen, daar zal ik straks ook nog iets over zeggen.

Ik was aan het tellen samen met de voorzitter Jo Ritzen, volgens hem is het bijna onmogelijk, maar volgens mij is het ongeveer de 18e keer dat ik op een EVS-conferentie ben. Want dat is echt de enige club die jaar in jaar uit een jamboree over Afrika weet te organiseren waar iedereen bij wil zijn: jong en oud; professional en amateur; rijke bankier en armlastige student; geïnteresseerde leek en kenners van Afrika. Iedereen die weet dat de grens niet bij Lobith ophoudt. Iedereen die hart heeft voor en verstand van het gevecht tegen armoede, ongelijke ontwikkeling en uitbuiting wereldwijd. Iedereen die wil dat Nederland weer zijn traditie hoog houdt en kiest voor samenwerking met Afrika, maar ook met het Midden-Oosten, en die zich verzet tegen het beeld van “the West against the Rest”. Iedereen die weet dat de wereld verdomde ingewikkeld in elkaar zit maar ook meent dat complexiteit nooit mag leiden tot passiviteit. En iedereen die zich verzet tegen een wereld van perverse globalisering, waar enorm veel kansen liggen voor mensen om zich uit de armoede te trekken, maar waar we helaas ook zien dat die wereld steeds meer gekenmerkt wordt door politieke, economische en helaas ook steeds meer culturele scheidslijnen.

En dat was en is voor mij de EVS, die club die dat allemaal in zich bergt. Begin jaren negentig was ik nog jullie bestuurslid. Ik zag net een aantal van de bestuursleden: gelukkig is die club ook heel erg vernieuwd en verjongd. Nu hoop ik eigenlijk uw stem te zijn in het Nederlandse bestuur.

[Project 2015]

Maar natuurlijk is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, dat is in ieder geval mijn taakopdracht, eerst en vooral de stem van de armen in de Trêveszaal. Daar ben ik nu eenmaal voor ingehuurd. En dat is ook wel een baan die tot een beetje bescheidenheid oproept en tot bescheidenheid stemt. Want het is een baan die niet makkelijk waar te maken is. Een baan waar ik u echt bij nodig heb. Meer dan ooit is het nodig om als minister voor Ontwikkelingssamenwerking leiding te geven aan een alliantie van mensen die de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen echt in 2015 willen halen – en dat zit er nog helemaal niet in. Niemand kan dat meer alleen, er zijn echt enorme inspanningen nodig. En we hebben bedrijven en maatschappelijke organisaties nodig, professionals en vrijwilligers, allemaal voor het halveren van de armoede; het bereiken van gelijkheid tussen man en vrouw; het vechten tegen de AIDS-epidemie en de andere ziekten; de gezondheidszorg; de enorme moedersterfte in de wereld; maar ook vooral het stimuleren van vrede en veiligheid in al die Afrikaanse en Aziatische ontwikkelingsgebieden, vooral conflictgebieden. En dat is een enorme opdracht voor ons allemaal.

Want de achterstanden bij het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen zijn echt veel en veel te groot, vooral bij die ontwikkelingsdoelen die te maken hebben met gezondheid, met kinderen en met vrouwen. Nog steeds sterven er iedere minuut 21 kinderen aan behandelbare ziekten als de mazelen en diarree. Nog steeds bezwijkt er iedere minuut een vrouw aan onnodige complicaties bij zwangerschap of bevalling. En nog steeds raken er iedere minuut vijf jongeren geïnfecteerd met HIV.

“Make poverty history” – dat was en is een oproep om de handen ineen te slaan. Niet alleen in het jaar van Bono en Gleneagles, maar vooral nu er werk aan de winkel is. En die oproep is bij ons nieuwe kabinet niet aan dovemansoren gericht, daar kunt u op rekenen. Ontwikkelingssamenwerking, maar ook Milieu, Volksgezondheid, Onderwijs, Defensie en Handel - we hebben hier de minister van Handel, de staatssecretaris voor Economische Zaken Frank Heemskerk, daar ga ik straks nog veel meer over zeggen, met hem gaan we ook werken aan de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen en hij werkt met ons. Het gehele nieuwe Nederlandse kabinet heeft als eerste beleidsdoelstelling, als eerste prioriteit, gekozen om hiervoor tijdens de eerste honderd dagen plannen en afspraken te maken. Ontwikkelingssamenwerking mag nooit alleen staan, nooit in hokjes ondergebracht worden. Het moet gaan tussen departementen, met de Nederlandse samenleving, maar vooral natuurlijk internationaal, met de ontwikkelingslanden. Heel concreet, heel specifiek ook.

Al in de eerste week van het kabinet zijn we begonnen met de ministers een scan te maken – waar staan we nu eigenlijk met die ontwikkelingsdoelstellingen? Is dat nou alleen maar een technocratisch verhaal met prachtige doelstellingen en gaat het niet meer om de politiek of de middelen om ze te gaan halen? Over die scan heb ik gehoord dat hij vanmorgen klaar is. Bram van Ojik is onze projectleider – misschien moet je even je hand opsteken – iedereen moet hem leren kennen. U zult straks ook zien dat wij ook allerlei stands hier hebben op de EVS-dag, vanuit het ministerie van Buitenlandse zaken. Mijn medewerkers zullen u laten zien waar wij mee bezig zijn, we willen het samen met u doen. Het is een scan om allereerst heel secuur te kijken, gemeten naar doelstellingen in elk van onze partnerlanden, waar we nu eigenlijk staan. En die gaan we dus ook met de samenleving bespreken. En dat is niet een vage term, we hebben het voor het eerst gedaan woensdag, met het onderwijsveld. En gisteren met gezondheidszorg, en mensen en professionals uit die wereld. En dat zijn vooral ook onverwachte mensen, mensen die ook niet naar een Afrikadag komen. Die zijn er natuurlijk ook, en ook de maatschappelijke organisaties, en de hele ontwikkelingsindustrie, die is er wel. Maar het gaat ook om de artsen, en de professionals, en de mensen die net terugkomen uit ontwikkelingslanden, en die ook ter plekke kunnen zien waarom die Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen misschien niet gehaald worden en waarom misschien wij een heleboel fouten maken.

En ik beloof u hier dat over twee maanden ik wat mij betreft ook in dit forum terug zal komen om met u spreken over mijn conclusies en over het beleid dat we als kabinet gaan voeren om die wereldwijde armoede te helpen bestrijden. En dan zullen we ook onze beleidslijnen voorleggen, aan u als eerste. Niet eerder, want dan hoef je natuurlijk niet te consulteren; maar ook niet later, want we moeten wel aan het werk.

[“Do no harm”]

Misschien mag ik wel vast iets zeggen over een aantal punten, want daar had de heer Heintze natuurlijk toch al op gerekend. In ieder geval over mijn benadering en ook over een aantal dingen die we de eerste vijftig dagen zijn tegengekomen, en waar we in ieder geval mee verder moeten. Laat ik iets zeggen over mijn benadering: ontwikkelingssamenwerking, armoedebestrijding, gaat wat mij betreft echt over risico’s nemen, forse risico’s nemen; over conflict gaat het; over verandering; over echt kiezen voor de armsten; over democratie; over hervorming van de internationale financiële instellingen in Washington, waar ik vanmiddag heen ga en waar ik me grote zorgen over maak. Iedereen volgt de kranten op het ogenblik, over de positie van de president van de Wereldbank, ik kom daar straks nog even op terug. Maar het gaat ook om kijken naar onszelf, een beetje zelfkritisch, kijken naar de technocratie in de ontwikkelingssamenwerking, want die groeit wel erg, daar ben ik wel erg van geschrokken, de eerste maand. De afrekencultuur. De eindeloze vergaderingen – natuurlijk, vergaderen is nodig, maar soms doen we het wel erg veel in de sector van de ontwikkelingssamenwerking. En ik heb ook wel eens de indruk dat heel veel mensen dan denken: “Ja, daar willen we ook eigenlijk niet bij horen.”. En daar moeten we dus ook wat aan doen. En natuurlijk gaat ontwikkelingssamenwerking over de grote internationale vragen: schuldverlichting, eerlijke handel, effectievere vredesoperaties volgens het internationaal recht.

U hoort het al: ik noem nogal wat onderwerpen en dat klinkt nogal onbescheiden. Maar tegelijkertijd gaat ontwikkelingssamenwerking juist over bescheidenheid, laten we eens beginnen met “do no harm”. Maak het niet erger dan het al is. En dat betekent dat we de hulp niet moeten inzetten, en dat doen we gelukkig al jaren niet meer, maar er zijn grensgevallen, voor steun aan dictaturen; dat we alleen maar denken aan het planten van onze eigen vlag; of dat we alleen maar denken aan pure exportpromotie. En om dat laatste tegen te gaan ben ik ook in gesprek nu met staatssecretaris Heemskerk, over hoe we dat hele exportpromotiepotje veel beter in kunnen zetten op een manier die armoedebestrijding vooropzet. Waar het niet gaat om gedwongen winkelnering voor grote Nederlandse bedrijven, maar onze kennis en kunde in te zetten, en ook het Midden- en Kleinbedrijf, maar vooral al die mensen, al die sociale “entrepreneurs”, die maatschappelijke ondernemers, die corporaties, de mensen die met microkrediet bezig zijn, en die echt willen dat het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden zelf tot bloei komt. Want daar ligt de motor van werkgelegenheid, van verandering en van stimulans. En dat gaan we dus fors veranderen.

[Een politiekere ontwikkelingssamenwerking]

Dames en heren,

Ontwikkelingssamenwerking gaat dus wat mij betreft niet meer over al onze eigen ideeën en concepten voor Afrika en Azië. Onze eigen blauwdrukken. Maar we moeten veel meer, en dat is geen slogan, dat heb ik hier echt geleerd, maar we doen het steeds weer fout: het gaat ook om het luisteren naar de democratische stem in de armste landen zelf. Feedback van de armen centraal stellen betekent automatisch dat armoedebestrijding veel en veel politieker moet. Veel en veel politieker. Mensen in ontwikkelingslanden kunnen nog steeds in de meeste gevallen hun stem namelijk alleen laten horen als hun rechten gerespecteerd worden en als hun vertegenwoordigers hen ook echt vertegenwoordigen. Mensenrechten en democratie moeten dus een veel prominentere plaats krijgen binnen de ontwikkelingssamenwerking.

En we moeten natuurlijk ook voortdurend kritisch om ons heen kijken, kijken naar onze internationale omgeving. Dat is immers de omgeving waarin die arme landen vooruit moeten zien te komen. En dat is een wereld, het is een cliché, een wereld in hele forse beweging. De wereld van Pronk, van Herfkens en zelfs van Van Ardenne, die bestaat al lang niet meer. Razendsnel verschijnen er nieuwe kansen voor ontwikkelingslanden maar ook bedreigingen voor de armen. De snelle maar ongelijke groei van China en India toont aan dat de wereld niet plat is, zoals Thomas Friedman ons wil doen geloven, in de bestseller die je op elke globaliserende luchthaven kunt krijgen. Want we staan niet allemaal op gelijke hoogte, nog lang niet. Miljoenen hebben zich in China en India, en in mindere mate ook in Afrika, aan die armoede ontworsteld. Dat is ook de positieve boodschap. Maar dat is reden tot optimisme dat beperkt is, want evenzovelen blijven steken in armoede en uitsluiting en daar toont zich dus de perversiteit van de globalisering.

In een wereld van groeiende, ik noemde het al, omdat het een erg grote zorg van mij is, van echt grote politieke, culturele en economische scheidslijnen is ontwikkelingssamenwerking dus echt heel veel meer dan hulp. Het is internationale politiek, die evenveel politieke energie richt op Afrika als op Irak, maar dan wel op een andere manier. Het is internationale politiek die wil luisteren en niet wil voorschrijven. Niet de modes van de ontwikkelingssamenwerking blind volgt, maar luistert naar wat armen zelf te zeggen hebben. En hen dus ook meer te zeggen geeft.

[De helletocht van Achak]

En laten we dan ook eens een keer luisteren, ook al zeggen we dat elke keer, maar we doen het niet, ik overigens ook niet. En sommige mensen in mijn omgeving niet. En ook u vaak niet. Ik zet een heel klein stapje terug en geef het podium aan Achak. Ik weet niet of u die roman aan het lezen bent, ik ben hem nu aan het lezen. Het is ook een bestseller, maar ik vind het wel een hele goede, van de jonge Amerikaanse schrijver Dave Eggers. Het verhaal van Achak, die in de jaren tachtig één van de “lost boys” was van Zuid-Soedan. Een verhaal dat een grote gelijkenis vertoont met het enorme drama van Darfur.

Hier komt hij: “Ik rende weg. Maar ik maakte te veel lawaai. Als ik door het gras rende, was het of ik de wereld smeekte me op te merken, me te verslinden. Ik probeerde mijn voeten lichter te maken, maar ik kon niet zien waar ik ze neerzette. Het was pikdonker, er was geen maan die nacht, en ik moest met mijn armen voor me uitgestrekt rennen.”

Een vlucht voor zijn leven. Ternauwernood ontsnapte Achak aan de Arabische militie die te paard gereden zijn geboortedorp Marial Bai geselde. Toen de tweede burgeroorlog tussen het Arabische Noorden en het Afrikaanse Zuiden van Soedan uitbrak, was Achak slechts zes jaar oud – een kind. Moederziel alleen was hij op de vlucht en zag hij hoe, evenals veel andere meisjes en vrouwen uit zijn dorp, de tweelingzusjes Ahok en Awach ieder aan een ander paard vastgebonden werden. Toch hielden zij elkaars hand nog vast – totdat die paarden te ver uit elkaar liepen en elk hun weg gingen, aangespoord door de moordende ruiters uit het Noorden. Van God en vaderland verlaten begon Achak aan zijn reis naar het einde van die nacht. Een odyssee, of beter gezegd een helletocht, die hem eerst naar een vluchtelingenkamp in Ethiopië en uiteindelijk naar de Verenigde Staten zou brengen. Een vluchteling, een kind dat rechten hoort te hebben in onze vreemdelingonvriendelijke wereld.

[Globalisering met een menselijk gezicht]

Het is goed dat de wereld deze verhalen uit Afrika hoort – het is echter veel beter als Afrikanen ze ook zelf vertellen. En in zijn film Bamako – onlangs nog te zien, ik weet niet of sommigen van u het gezien hebben, op het Internationaal Filmfestival in Rotterdam – laat een Mauritaanse regisseur, Sissako, gewone Afrikanen aan het woord. Tijdens een rechtszaak tegen de Wereldbank en het IMF treden zij als getuigen op en vertellen zij welke impact het beleid uit Washington op hun bestaan had. Wanneer één van de getuigen zijn verhaal wil herhalen omdat de tape per ongeluk is overgenomen, zegt een medewerker van de rechtbank: “Doet u maar geen moeite, want niemand zal het horen.”.

Kijk, als wij serieus bezig willen zijn met ontwikkeling, met ontwikkelingssamenwerking, dan moeten we dat dus wèl horen. Dan moeten we luisteren naar “de Afrika tapes”. Met hen begint het – gewone Afrikanen die precies weten wat ze nodig hebben om vooruit te komen. Beter dan een ambtenaar in de hoofdstad. Beter dan een internationale ambtenaar in Washington. Beter dan een minister die de Afrikadag van de Evert Vermeerstichting toespreekt. Een halve eeuw lang hebben we aan de lopende band het ene ontwikkelingsmodel ingeruild voor het andere, van de moderniseringstheorie van Rostow tot de dependencia-theorie, we zijn er allemaal in opgeleid, en van de planeconomie tot de Washington Consensus. En ik geloof eigenlijk heel weinig in die blauwdrukken en kant-en-klaar-oplossingen. Het gaat er, interessant genoeg, bij ontwikkelingssamenwerking om de positieve krachten van globalisering met een menselijk gezicht te zoeken en deze te steunen met geld, met middelen, met expertise, met ideeën en met politieke macht.

En die positieve krachten, die krijgen lang niet altijd een kans. Zo zijn de armen zelf maar al te vaak roependen in de woestijn en worden de “voices of the poor” niet gehoord – en waarom zouden hun wensen dan ook worden verhoord? Dan kunnen we hier nog jaren bij elkaar gaan zitten. Ik denk in de eerste plaats dat dat komt doordat op nationaal niveau hun eigen regeringen niet thuis geven. En in de tweede plaats doordat op internationaal niveau arme landen te weinig te zeggen hebben, zoals bij het IMF, bij de Wereldbank, bij de WTO. Het antwoord op deze ontwikkeling is in mijn ogen altijd toch ook een politiekere ontwikkelingssamenwerking. Het versterken van “voice” door steun aan politieke partijen, aan vakbonden, aan bedrijven en aan coöperaties en anderen. Ik vind eigenlijk dat alle beleid van het IMF en de Wereldbank door het parlement van een partnerland zou moeten worden goedgekeurd. En daar zal ik me dit weekend in Washington dus ook voor inzetten. En ook de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zou eigenlijk moeten worden onderworpen aan parlementaire goedkeuring in de partnerlanden. Dat zou gewoon normaal moeten zijn.

In essentie gaat het dus om de politieke keuze voor een andere wereld. Een andere globalisering. Niet de “platte wereld”, want die bestaat niet en daar kunnen we dus ook ons beleid niet op baseren. Dat beleid moet de globalisering een menselijker gezicht geven, het is nogal wat. En dan is het echt te simpel om te komen met platweg liberalisering van de economie en de politiek. Vrije markten zijn ongelofelijk belangrijk voor investeringen in ontwikkelingslanden: prima, maar dan moeten we altijd kijken ook naar het speciale oog voor de armen in ontwikkelingslanden. Vrij kapitaal: ook prima, dat kan mensen uit de armoede trekken, maar dan pas als een land zelf heeft kunnen kiezen voor macro-economisch beleid en zich veilig voelt voor het gevaar van korte termijn speculatiekapitaal. Democratie: wederom prima, maar dan ook daadwerkelijk steun durven geven aan politieke partijen, aan parlementen, aan het maatschappelijk middenveld, aan media, aan de echte “checks and balances” – en de steun aan een rechtstaat niet aan anderen overlaten.

Het tegengaan van perverse globalisering is een continue taak en die zal ik dus verder in deze speech ook niet uitwerken, want dan zitten we hier nog wel een paar uur. Daar kom ik dus graag bij u op terug, want het gaat dan om veel specifiekere vragen: wat betekent dat voor gezondheidszorg? Voor onderwijs? Voor de rol van het bedrijfsleven? Voor maatschappelijk verantwoord ondernemen? En ik beloof u nogmaals dat wij daar ook met u over gaan praten, maar er zijn ook een paar dingen die helemaal niet zo anders moeten. We hoeven niet altijd het wiel ook weer opnieuw uit te vinden. We weten zo langzamerhand heel goed wanneer het werkt en wanneer niet. Niet volgens ideologieën, maar volgens de praktijk die in jarenlange ontwikkelingssamenwerking is opgebouwd. In veel Afrikaanse landen gaat het veel beter dankzij die goede ontwikkelingssamenwerking, wat de critici er ook van zeggen. Mozambique, Ghana, Mali, er zijn andere gevallen. Maar het gaat wel veel meer om consequentere uitvoering, eerlijke en voorspelbare financiering, prioriteitstelling. En soms zijn er wel echt nieuwe plannen nodig, zoals op het terrein van maatschappelijke verantwoord ondernemen, het stimuleren van de private sector als motor voor ontwikkeling, plannen voor het veel scherper sanctioneren van corruptie en misbruik van hulpgelden, voor het daadwerkelijk democratiseren en milieuvriendelijk maken van de internationale financiële instellingen en ook voor het vernieuwen van onze niet-gouvernementele organisaties. Maar het betekent ook soevereiniteit durven opgeven als Nederland. Plannen voor radicale samenwerking met gelijkgezinde landen, om het planten van vlaggen, waar iedereen gek van wordt in ontwikkelingssamenwerking, om daar wat aan te doen.

[De eerste vijftig dagen]

Dames en heren,

Genoeg te doen dus. Ik geef u, voor ik straks tot een aantal conclusies kom, nog een paar voorbeelden van waar ik dan wat verantwoording over moet afleggen, de eerste vijftig dagen, Peter Heintze had het er al over. Het is wel even wennen zo’n ministerschap, er komen allemaal mensen om je heen, je krijgt ik geloof 160 mapjes per dag, die moet je dan aftekenen en dat blijkt dan allemaal of een heel belangrijk besluit te zijn of niet, wij leren ook elke dag weer bij. Laat ik een paar dingen zeggen, over waar ik wat verantwoording over mag afleggen en wat ik tot nu toe gedaan heb. Wat een beetje een indicatie geeft van welke richting we ook op zullen gaan.

De eerste grote uitdaging, en ik kijk nu ook Frank Heemskerk aan, onze staatssecretaris voor Internationale Handel, ik mocht iets eigenlijk voor hem doen, zal ik maar zeggen, in Bonn, daar hadden wij de eerste vergadering van de ministers van Ontwikkelingssamenwerking van de Europese landen. Dat vind ik heel belangrijk, want Europa is de grootste donor, daar hoort de progressieve stem in de wereld ook te klinken, vanuit de donorgemeenschap. En daar moet je dus ook snel je vrienden vinden, en je vriendinnen. De eerste vergadering ging over iets heel belangrijks. Iets heel belangrijks, namelijk de EPA’s, weer zo’n afkorting – onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden die de Europese Commissie nu voert met regio’s in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan. En onze boodschap was daar helder en dat bleek helemaal geen heldere boodschap te zijn voor andere landen, voor andere Europese collega’s: eigen gewin mag bij deze akkoorden niet de boventoon voeren, het gaat hier om nieuwe akkoorden op het terrein van handel met echt de armste landen, of de bijna armste landen. En ik vind dus echt dat Afrikaanse landen genoeg ruimte moeten krijgen om invoer uit de Europese Unie te weren, als die invoer de lokale productie en ontwikkeling van de economie ondermijnt. Dit betekent niet dat die ontwikkelingslanden zich niet moeten dynamiseren, maar het kan niet zo zijn dat op korte termijn één partij de markt opengooit en wij nog steeds op onze landbouwsubsidies blijven zitten. Dat wordt een hard gevecht, ook binnen ons eigen kabinet en binnen Europa, maar ik vind het ongelofelijk belangrijk, eerlijke handel voorop. Die landen mogen niet achteruitgaan, per 1 januari 2008.

Tweede internationale punt is denk ik ook iets waar ik echt nu aandacht voor wil vragen omdat het ook in de Nederlandse samenleving een grote zorg is. Er is een groot initiatief genomen, dat was geloof ik op dag 22 van mijn arbeidzaam leven als minister voor Ontwikkelingssamenwerking, namelijk een Europees-Afrikaans initiatief op het terrein van corruptiebestrijding. Kijk, corruptie is wat mij betreft gewoon stelen van de armen en de strijd ertegen moet dus ook voor alle ontwikkelingspartners topprioriteit zijn. Corruptie is overigens ook stelen van onze belastingbetalers, de mensen die geld fourneren voor de belangrijke veranderingen in de wereld. En het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, vergist u zich niet, is heel groot in Nederland, maar de mensen zijn wel kritisch. En dus als het bijvoorbeeld aankomt op het verkeerd besteden van ontwikkelingsgelden, is het wat mij betreft gewoon “zero tolerance”. Dan is het gelijk wat dat betreft afgelopen. Maar er is natuurlijk wel meer over te zeggen. Want Nederland wil geen gepolitiseerde anticorruptiestrategie die we zien bij Paul Wolfowitz, bij de Wereldbank. Daar gaan we dus dit weekend ook over spreken. Wij moeten ook begrijpen dat corruptie iets te maken heeft met ontwikkeling, met armoede, met structuren waarin leiders ook geld geven aan hun eigen groeperingen. Ingewikkelde ontwikkelingen achter de façade in veel Afrikaanse staten, die we moeten begrijpen, maar waar we ook kritisch over moeten zijn. Dat betekent dus investeren in instituties en “checks and balances”, in accountancy, in de rol van parlementen om te controleren. Maar ik zeg er nog één heel belangrijk ding bij, want dat wordt meestal vergeten: “It takes two to tango”. Waar corruptie bestaat, bestaat dus ook een donor die zich schuldig maakt aan corruptie, of een bedrijf dat toch mensen omkoopt. En we zullen dus ook met voorstellen komen in de komende maanden om aan de bizarre situatie een einde te maken dat Nederland het OESO-verdrag met betrekking tot omkoping heeft getekend en er nog steeds geen één Nederlandse veroordeling is. Mij maak je toch echt niet wijs dat Nederlandse bedrijven slechter of beter zijn dan bedrijven in andere landen. “It takes two to tango,” dus de verantwoordelijkheid is aan beide kanten. Denk maar aan, het zijn hopelijk geen Nederlandse bedrijven, de rooftochten die we zien in Centraal-Afrika waar niet-maatschappelijke ondernemers proberen via rooftochten oorlogen te continueren.

Mijn één na laatste voorbeeld is twee weken geleden, waar we de vergadering hadden van de OESO en de DAC. Daar zitten de rijke landen bij elkaar, de donoren. Dat is een club die belangrijk is, want die gaat over de definitie van wat ontwikkelingssamenwerking is, en wat niet. Het klinkt allemaal een beetje technisch, maar het is niet zo technisch. Ik heb mij in ieder geval verzet tegen het beleid van het vorige kabinet, dat ervan overtuigd was dat we veel meer geld ook, dat normaal onder de defensiebegroting valt, nu onder ontwikkelingssamenwerking moeten brengen. En dat zeg ik niet omdat ik denk dat veiligheid en ontwikkeling niet samenhangen, die hangen heel erg samen. Maar in een wereld waarin 1000 miljard euro per jaar wordt uitgegeven aan defensie en 100 miljard aan ontwikkelingssamenwerking, we hebben net gezien dat het zelfs iets gedaald is, dan mag je met zo’n beleid niet akkoord gaan en dat punt is dus ook van de agenda af.

Laatste punt is vanmiddag. Ik vertrek naar Washington waar ik Nederland mag vertegenwoordigen tijdens de Voorjaarsvergadering van de Wereldbank en het IMF. Ik zal daar de beide instellingen echt oproepen veel meer aandacht te besteden aan het effect dat hun beleid op armoede en armoedebestrijding heeft. Het IMF is een belangrijke instelling, maar moet zich wel bij zijn leest houden en niet eindeloos nieuwe voorwaarden opleggen. Het moet zich de kritiek van de critici aantrekken, helpen goede hulp te mobiliseren en landen in staat stellen verantwoorde alternatieve scenario’s voor groei en verdeling te formuleren. En de Wereldbank, de Wereldbank is in verwarring. Die moet zich veel opener opstellen en in de partnerlanden investeren ten behoeve van die Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, op basis van lokaal opgestelde armoedeprogramma’s. Plannen tot stand gekomen met inspraak van de gewone Afrikanen zoals die in de film Bamako aan het woord kwamen. En ik vind dat arme landen zelf ook meer te zeggen moeten krijgen bij de internationale financiële instellingen, maar die discussie pikken we in het najaar op, dan gaat het over de “voice”, de stem, de verdubbeling van basisstemmen, ook ten gunste van de armste landen. En “last but not least”: wat mij betreft moet de volgende Wereldbank-president niet meer automatisch een Amerikaan zijn, maar wordt de beste vrouw of man gekozen, waar hij of zij ook vandaan komt.

[In de landen]

Nu ja, voor u de verkeerde indruk krijgt – ik ga zo naar een afronding toe – het leven van een minister voor Ontwikkelingssamenwerking speelt zich niet alleen af in die mooie zaaltjes van de OESO, de Wereldbank of het IMF. Een politiekere ontwikkelingssamenwerking speelt zich af in Azië en Afrika, beide continenten waar nog zoveel te doen is. En dan gaat het om politieke dialoog, over mensenrechten, over democratie, over politiek commitment. Maar ook over de gebieden waar we nu als ministerie ook over twee weken heengaan, ik zal er ook heengaan, ook proberen er iets aan te doen, hoe moeilijk het ook is: de schande van de crisis van Centraal-Afrika en in Darfur. En dat gaan we met gelijkgezinde landen proberen, want ik heb de indruk dat er op het ogenblik geen strategie is. En dat betekent ook dat we gaan praten met landen in de omgeving, waar vaak het macro-economisch beleid wel beter is, maar ook zorgen zijn over hun positie ten aanzien van conflicten en mensenrechten. En dat betekent niet het opgeheven vingertje, daar zijn we dacht ik hopelijk ver vandaan. Maar ik vind wel dat je een land als Zuid-Afrika best mag aanspreken op het buurlandenbeleid, op wat het betekent om in een buurland een dictator te hebben die zijn oppositie in elkaar ramt, want daar komt het toch in feite wel op neer. En dat is niet een kwestie van het opgeheven vingertje, maar een kwestie van internationale standaarden.

Nog iets over beleid en dan ga ik afronden. Er is zoveel te doen op ontwikkelingssamenwerking en ik weet het, die ontwikkelingssamenwerkingmensen die kunnen ook altijd heel lang praten, ik maak me er nu ook al beetje schuldig aan. Iets over het landenbeleid, laat ik het wat korter zeggen, het is een hele lange tekst die ik heb. Ik vind eigenlijk dat we naar drie soorten landen toe moeten. Niet om alles weer moeilijk te categoriseren, maar om het ietsje simpeler te maken over hoe we denken over ontwikkelingssamenwerking in de toekomst. Ik heb het dan even over de overheidshulp en niet over alle hulp die ook elders via het IMF, via de maatschappelijke organisaties, via de vrijwilligers, via de kleine projecten wordt gedaan. Als overheid zien we gewoon in een heleboel landen dat we gaan in de richting van goed bestuur. Laat ik dat debat ook nou maar gelijk oplossen, landen hebben nooit goed bestuur in ontwikkelingslanden, want dan hoef je geen helemaal geen hulp te geven, maar het gaat om een richting. De richting van democratie, goed bestuur als politiek fenomeen. Als dat echt de goede kant uitgaat, dan moeten we als Nederland gewoon doorgaan met de benadering die we hebben. We hebben goed sectorbeleid, op het terrein van gezondheidszorg, onderwijs, op het terrein van de ontwikkeling van een verantwoorde private sector. En dan moeten we ook durven soevereiniteit op te geven. Dan moeten we ook durven dat in de handen van dat land zelf te leggen. Niet alleen de regeringen, ook de parlementen. Daar hoeven we dus niet alle wielen opnieuw uit te vinden. Wel zeg ik er twee dingen bij, ik vind dat we dat nauwer moeten checken op twee dingen: de echte armoedefocus, want daar is wel discussie over of dat echt lukt, en politieke thema’s als democratie en mensenrechten. Het tweede is, en dan kom ik op staatssecretaris Heemskerk, die ik nu nog een keer ga aanspreken, omdat we het echt samen gaan doen, dat moeten we wel even duidelijk maken. Hij zit daar maar, dus hij kan niets terugzeggen, maar hij komt straks wel ergens aan de orde. Er zijn een aantal landen waar het hartstikke goed gaat, langzaam maar zeker. Er is nog een heleboel op aan te merken, er zijn nog veel te weinig investeringen in gezondheidszorg en nog teveel armoede, maar je ziet langzaam maar zeker dat die landen geen ontwikkelingssamenwerking in de oude zin van het woord nodig hebben. Het zijn landen als Vietnam bijvoorbeeld, Kaapverdië, er zijn nog wel een aantal andere voorbeelden. Die moet je niet eindeloos aan die donorafhankelijkheid houden. En daar moet het estafettestokje dus worden overgegeven. En dat moet in een paar jaar gebeuren. En het mooie is, als we dat nou samen met Economische Zaken kunnen doen, om te praten over maatschappelijk verantwoord ondernemen, over wat dat betekent bijvoorbeeld bij de graduatie van zo’n land. Over vakbondsrechten, dat zijn dingen die heel belangrijk zijn juist in de agenda van die landen.

Maar het moeilijkste blijft voor mij die enorme categorie van landen, waar het niet goed gaat: de donorwezen. Waar we niet goed weten hoe hulp werkt. Waar we weten dat noodhulp niet meer noodzakelijk is, of soms wel noodzakelijk, maar waar we nog niet die enorme sprong naar betere samenwerking kunnen maken. Dat zijn in Afrika maar liefst 23 landen, waaronder enkele van onze partnerlanden. En daar komt het toch echt op aan, dat we het echt gaan leren met elkaar om van ontwikkelingssamenwerking een politiek project te maken. Dan gaat het om vrede en veiligheid, dan gaat het om wat we tegenwoordig de 3D-benadering noemen. “Defence”, “diplomacy” en “development”. Het zijn allemaal mooie termen, maar ik ga hier wel iets zeggen wat van belang is volgens mij, namelijk dat dat succes kan hebben. Als je kijkt naar het rapport van het Britse Human Security Centre dan zie je dus dat, in tegenstelling tot wat denk ik iedereen denkt, tussen 2002 en 2005 het aantal oorlogen in Afrika is afgenomen van 13 tot 5 en het aantal binnenlandse conflicten van 24 tot 14. Nou weet ik heel goed dat die conflicten zo weer terug kunnen komen. Dat we daar praten over oorlogseconomieën, fragiele staten. Het conflict is opgelost en kan morgen weer beginnen, als er niet nagedacht wordt over demobilisatie, aan investeren in een vredeseconomie, aan de juiste partners vinden. Maar er is dus ook voortgang mogelijk. Maar laten we ook niet de ogen sluiten voor de gruwelen die we zien in dat continent: vier miljoen conflictgerelateerde slachtoffers in Kongo. 40.000 vrouwen verkracht in Oost-Kongo. Ik heb de kampen gezien, het is een moderne Holocaust in het centrum van Afrika. Dus het optimisme wordt gelijk ook weer gerelativeerd.

Ik geloof dat we daar niet aan de kant kunnen staan, wij doen dat op allerlei terreinen ook niet. In Zuid-Soedan niet, in de Kongo niet, we doen dat ook met gelijkgezinden, omdat we dat alleen niet kunnen. Maar daar zal een ongelofelijk belangrijke agenda zijn. En een kleine vooruitgang is gisteren al geboekt. Ook dit nieuwe kabinet, met partijen die hier vroeger veel sceptischer tegenover stonden, is akkoord gegaan met die missie in Zuid-Soedan. Hartstikke belangrijk dat we Europese troepen hebben uitgezonden naar Kongo. Militaire middelen alleen als het nodig is, want meestal zijn ze niet nodig en meestal werken ze contraproductief. Het is enorm risicovol. Maar daar waar ze nodig zijn, dan zeggen we allemaal: daar zijn er meer van nodig. En ik kijk maar even naar de tragedie die we nu op het ogenblik zien in Somalië. Ik wil er niet teveel over kwijt, maar ik heb mij dood geërgerd aan de simpele visie die daar opnieuw naar voren is gekomen: “Je kunt via een interventie in een buurland de terreur bestrijden”. Vervolgens is de resultante dat het conflict alleen maar groter wordt. We hebben dus grote aantallen doden op het ogenblik te betreuren.

[Klimaat]

Ik wil twee dingen nog zeggen, en dan sluit ik echt af, voorzitter. Eén is het klimaat: We hebben het grote voorrecht om dinsdag aanstaande de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties toe te spreken. Waarom? Omdat we gezien hebben dat het klimaatprobleem inherent is aan het ontwikkelingsprobleem. Nog sterker, wat we zien is dat de landen die nauwelijks bijgedragen hebben aan de vervuiling van de wereld, nu het kind van de rekening zijn geworden. En het gaat over miljarden hoeveelheden geld die nodig zijn om die landen te beschermen tegen klimaatproblemen. Bijvoorbeeld in het Afrika waar dit soort conflicten zijn, denk maar aan Darfur, dat ging in feite ook om een schaarsteprobleem. Daar zullen we als kabinet als vierde prioriteit, dus de drie soorten landen plus het klimaatprobleem, veel aandacht aan besteden.

[Conclusie]

Afsluitend zou ik dit willen zeggen. Als we dit willen doen allemaal, met elkaar en goed luisteren naar de mensen waar het om gaat, dan is het misschien toch het belangrijkste om te eindigen met wat bescheidenheid. Ondanks al die grote plannen, want die leiden ook vaak tot teleurstellingen. Alleen het is ook niet terecht om ontwikkelingssamenwerking te klein, als een klein onderdeel van pleisters plakken te zien. Ik denk dan even nog terug aan die meneer Achak, die kwam uit Soedan en ging naar Amerika. Ik denkt dat Achak ons eraan blijft herinneren dat met al die plannen een zekere bescheidenheid ook op z’n plaats is. Als we kijken naar die ruiters die vrij baan kregen in het grootste land van Afrika. Als we kijken naar Afrikanen als Achak, en daar zijn er dus echt nog steeds veel meer van, die laten zich niet monddood maken. Dat is misschien de kracht, als onze plannen te groot zijn en de teleurstellingen misschien gaan komen, zijn zij degenen die zich niet monddood laten maken en ze zullen ons ook niet naar de mond praten. Hij zegt: “Ik zal verhalen vertellen aan wie wil luisteren en aan wie niet wil luisteren, aan mensen die me opzoeken en aan wie van me wegloopt.”.

Dames en heren,

Ik ren niet weg. U rent niet weg. Wij mogen niet wegrennen.

Dank u wel.