Kamerbrief inzake beantwoording vragen van het lid Van der Staaij over het voorkomen van aids door een gezonde seksuele levensstijl

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van der Staaij over het voorkomen van aids door een gezonde seksuele levensstijl. Deze vragen werden ingezonden op 14 januari 2009 met kenmerk 2009Z00403/2080909570.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders

Antwoorden van de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over het voorkomen van aids door een gezonde seksuele levensstijl.

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel van dr. L. Bonneux, ‘Bij gezonde seksuele levensstijl minder aids’1? Hoe beoordeelt u dit artikel? Hoe waardeert u in het bijzonder zijn centrale stelling, dat de internationale hulpverlening, de grote multinationale organisaties, ook UNAIDS, ernstig hebben gefaald door te weinig en te laat aandacht te besteden aan de noodzaak van een gezonde seksuele levensstijl?

Antwoord
Ik ken het betreffende artikel en ben van mening dat de auteur, dr. Bonneux, op heldere wijze de epidemiologie van de hiv/aids epidemie beschrijft. Dr. Bonneux wijst nadrukkelijk op de rol van gelijktijdige seksuele relaties en van seksuele relaties tussen generaties voor de snelle verspreiding van hiv. Ik deel die opvatting waar het gaat om de situatie in zuidelijk en oostelijk Afrika, waar beide factoren inderdaad belangrijke aanjagers van de epidemie zijn. Dit is echter geen nieuw inzicht. Ik ben het dan ook pertinent met de auteur oneens wanneer hij zegt dat “de internationale hulpverlening, de grote multilaterale organisaties, UNAIDS vooraan, ernstig gefaald hebben door te weinig en veel te laat aandacht te besteden aan het belang van een gezonde seksuele levensstijl”. Vermindering van het aantal seksuele partners is altijd één van de kernboodschappen geweest in hiv-preventie strategieën van UNAIDS en andere internationale organisaties; naast het vertragen van de leeftijd waarop jongeren seksueel actief worden (abstinentie) en het consistent gebruik van condooms voor mannen of vrouwen. UNAIDS heeft deze gebalanceerde boodschap door de jaren heen stelselmatig uitgedragen. Overigens is gedurende de afgelopen jaren steeds duidelijker geworden dat het risico op hiv en andere soa’s niet alleen samenhangt met individuele keuzes maar dat kwetsbaarheid mede bepaald wordt door de culturele, juridische en sociale context waarin mensen leven en keuzes maken. Een gezonde seksuele levensstijl is dan ook voor velen geen simpele individuele keuze maar vereist dat de betreffende persoon voldoende informatie heeft, beschikt over de gelegenheid en middelen om gezonde keuzes te kunnen maken en daarbij bovendien een leefomgeving heeft die dit mogelijk maakt en ondersteunt. Deze brede en multisectorale benadering vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse ‘Beleidsnotitie hiv/aids en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in het buitenlands beleid’ van november 2008 (Kamerstuk 31250, nr. 45). Nederland zal de komende jaren prioriteit geven aan preventie en rechten, door enerzijds in te zetten op vergroting van de politieke betrokkenheid en anderzijds de multisectorale aanpak te versterken.

Vraag 2
Deelt u de medische stelling dat partnerwissel de HIV/Aidsepidemie drijft en dat derhalve naarmate het aantal sekspartners daalt, ook de kans op SOA met grote sprongen daalt? Welke beleidsconclusies zouden daaraan in uw ogen verbonden moeten worden?

Antwoord
Onbeschermde seksuele contacten met meerdere partners binnen korte tijd is inderdaad een belangrijke factor in de snelle verspreiding van hiv/aids in zuidelijk en oostelijk Afrika. Voor de beleidsconclusies verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.

Vraag 3
Is het wetenschappelijk gezien inderdaad evident dat zelfs een matige daling van het aantal gelijktijdige (seks)partners een relatief grote afname van de HIV-epidemie tot gevolg heeft, terwijl condoomcampagnes gericht op het grote publiek naar alle waarschijnlijkheid weinig tot geen effect hebben in bevolkingen? Is de zeer sterke inzet vanuit het Nederlandse beleid op het wereldwijd toegang bieden tot voorbehoedsmiddelen in dit licht niet te eenzijdig?

Antwoord
In regio’s waar het hebben van een groot aantal gelijktijdige sekspartners een belangrijke aanjager van de epidemie vormt, zal afname van dit aantal inderdaad tot een relatief grote afname van hiv overdracht leiden. Ik ben het echter niet eens met uw stelling dat condoomcampagnes die gericht zijn op het grote publiek weinig tot geen effecten zullen hebben. Ik wil nadrukkelijk pleiten voor combinatiepreventie, door mensen toegang te geven tot verschillende mogelijkheden om veilige keuzes te maken. Condoomgebruik is evenzeer onderdeel van een gezonde seksuele levensstijl, evenals het terugbrengen van het aantal seksuele partners en adequate seksuele voorlichting aan jongeren. Ook in ons beleid is combinatiepreventie het uitgangspunt. Ik ben het dan ook niet met u eens dat het Nederlands beleid zich eenzijdig richt op het wereldwijd toegang bieden tot voorbehoedsmiddelen.

Vraag 4
Groeit er inmiddels binnen de wetenschap consensus dat gelijktijdige partnerschappen en generatiedoorkruisende seksuele contacten de grote aanjagers zijn voor de HIV-epidemie? Hoe wordt daarop ingespeeld in uw beleid ter zake?

Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2, 3 en 5.

Vraag 5
Is het feitelijk juist, dat het ABC-principe, zoals onder meer gepraktiseerd in de Ugandese aidscampagne, de aanpak is die het meest recht doet aan de wetenschappelijke principes van SOA-bestrijding? Zo ja, welke beleidsconclusies moeten daaraan volgens u worden verbonden?

Antwoord
De succesvolle Oegandese aidscampagne in de jaren tachtig en negentig omvatte meer dan alleen ABC. De “zero grazing” campagne wees op de risico’s van het hebben van gelijktijdige seksuele partners, echter zonder opgeheven vingertje, in een taal die de lokale bevolking aansprak en met verwijzingen naar condoomgebruik mocht “zero grazing” niet haalbaar zijn. Politiek leiderschap was sterk met een duidelijke rol van president Museveni en met betrokkenheid van mensen in alle sectoren en alle bestuurslagen. Zo werden districtsbestuurders afgerekend op hun inzet in de strijd tegen hiv/aids. Juist deze samenhang van factoren heeft ten grondslag gelegen aan het succes van de campagne. In mijn beleid zet ik hard in op preventie, met oog voor de sociale en culturele context waarin mensen keuzes maken en met nadruk op het vergroten van politiek leiderschap. Deze inzet is mede bepaald door ervaringen zoals in Oeganda.

Vraag 6
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het op 11 februari 2009 geplande overleg met de Kamer over de beleidsnotitie HIV/Aids?

Antwoord
Ja.

1: ) Dr. L. Bonneux, ‘Bij gezonde seksuele levensstijl minder aids’, in Demos (uitgave van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut), jaargang 24, nummer 10.