Kamerbrief inzake de ontwikkelingsrelatie van Nederland met West-Afrika

Graag bieden wij u hierbij onze reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 4 juni 2009 met kenmerk 2009Z10493 om een schriftelijke reactie op de door de commissie gestelde vragen over de ontwikkelingsrelatie met West-Afrika ten behoeve van het Algemeen Overleg op

9 december 2009.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Drs. A.G. Koenders

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Inleiding

West-Afrika, met een bevolking van meer dan 275 miljoen mensen - waarvan ongeveer 140 miljoen in Nigeria - is een enorm dynamisch en divers gebied, dat grote kansen biedt, maar ook serieuze bedreigingen kent. Hoewel op het gebied van de MDG’s in meer of mindere mate vooruitgang wordt geboekt, blijft de relatieve afstand tussen West-Afrika en andere delen van de wereld groot. De bevolking behoort tot de armste van de wereld 1 . West-Afrika is daardoor bijvoorbeeld extra kwetsbaar voor de gevolgen van de economische crisis. Het op peil houden van de ontwikkelingsrelatie van deze landen met donoren is om die reden op dit moment van extra groot belang.

West-Afrika is door zijn nabijheid al eeuwenlang van geopolitiek strategisch belang voor West-Europa, inclusief Nederland. West-Europa en West-Afrika zijn de laatste decennia onlosmakelijk met elkaar verbonden geraakt door ontwikkelingssamenwerking, handelsbelangen, groeiende migratie, energievoorziening, visserijrechten en toename van mensen- en drugssmokkel en terrorisme via of vanuit West-Afrika. Nederlandse bedrijven zijn vooral actief in Nigeria en Ghana. Er bevinden zich bovendien aanzienlijke groepen mensen uit deze twee landen in Nederland. Nederland investeert vanwege de combinatie van de ontwikkelingsachterstand en het strategisch belang van West-Afrika grote bedragen in de regio. 2 Hierbij is de focus vooral gericht op de zes partnerlanden waarmee een structurele ontwikkelingsrelatie wordt onderhouden 3 en op Nigeria dat voor Nederland van belang is, ondermeer vanuit het perspectief van energievoorziening. Dat betekent niet dat Nederland blind is voor wat er gebeurt in de landen die grenzen aan onze partnerlanden, bijvoorbeeld de fragiele staten in het Mano River gebied. 4 Negatieve ontwikkelingen in die landen kunnen immers direct van invloed zijn op de situatie in onze partnerlanden.

Nederland kan echter niet in zijn eentje alle problemen van West-Afrika oplossen, integendeel. Wel is het van belang om goed zicht te houden op de problemen die op regionaal niveau spelen en te bezien op welke wijze zij het beste door donoren of internationale organisaties geadresseerd worden. Vanuit die invalshoek is ook nauwkeurig gekeken naar landen als Liberia en Sierra Leone. Mijn conclusie is dat andere donoren (waaronder grote donoren zoals Frankrijk in Ivoorkust, Portugal in Guinee-Bissau, het Verenigd Koninkrijk in Sierra Leone en de Verenigde Staten in Liberia) daar samen met de Europese Commissie, diverse internationale organisaties en nationale en internationale NGO’s een grote inspanning leveren ten aanzien van de verdere ontwikkeling van deze fragiele staten. In het kader van een goede werkverdeling tussen donoren en vanuit de wens om gebrek aan focus en versnippering van beschikbare financiële middelen tegen te gaan, heeft Nederland besloten op het gebied van fragiele staten zijn prioriteiten elders te leggen. Hierover heb ik op 19 februari 2009 met de Kamer gesproken tijdens de behandeling van de beleidsnota ‘Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten’, die ik samen met minister Verhagen en minister Van Middelkoop in november 2008 naar de Kamer stuurde en waar ik volledigheidshalve naar verwijs (Kamerstuk 2008-2009, 31787, nr. 1).

De huidige beleidsprioriteiten - Veiligheid en ontwikkeling, Gelijke rechten en kansen voor vrouwen, Groei en verdeling, Duurzaamheid, Klimaat en energie - zoals verwoord in mijn beleidsnota ‘Een zaak van iedereen’, hebben allemaal een plek gekregen in de bilaterale programma’s met de partnerlanden in West-Afrika. Hetzij door financiering uit financiële middelen die aan de ambassades zijn gedelegeerd, hetzij door financiering uit niet-gedelegeerde financiële middelen die vanuit Den Haag worden besteed. De ambassades geven, als een partnerland aan de daaraan verbonden voorwaarden voldoet, een deel van de gedelegeerde middelen uit aan algemene of sectorale begrotingssteun. Conform internationale afspraken daarover streeft Nederland er naar om – in overleg met de autoriteiten van het betreffende partnerland en met andere aanwezige donoren - in een beperkt aantal sectoren actief te zijn. Middels mijn moderniseringsagenda streef ik ook in West-Afrika het moderniseren en effectiever maken van ontwikkelingssamenwerking na. Mijn moderniseringsagenda bestaat daarbij uit vijf punten: mondiale problemen coherent aanpakken, inzetten op groei en verdeling, corruptie bestrijden, het openbreken van de hulpindustrie en het vergroten van de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking.

Naast bilaterale ontwikkelingssamenwerking voldoet Nederland door middel van schuldverlichting aan bindende afspraken in het kader van de Club van Parijs. Nederland draagt voorts via de begroting van de EU en als donor van internationale organisaties, waaronder de diverse organisaties van de VN, bij aan de multilaterale inspanningen van deze organisaties in West-Afrika. Tevens komt via het Medefinancieringsstelsel geld van de begroting van ontwikkelingssamenwerking in West-Afrika terecht.

Het is echter niet in alle gevallen mogelijk om aan te geven in welk partnerland elke euro van Nederlandse oorsprong wordt uitgegeven, omdat een aantal Nederlandse bijdragen een regionaal karakter hebben en omdat een substantieel deel van de Nederlandse fondsen voor ontwikkelingssamenwerking zijn gekanaliseerd via de hierboven genoemde kanalen. Een overzicht van al deze inspanningen vindt u in de bijlage.

Wat betreft de doelen van de inzet van de Nederlandse financiële middelen heb ik in de bijlage per partnerland aangegeven in welke sectoren Nederland actief is. Voor het overige verwijs ik naar de al genoemde beleidsnota´s en de Memories van Toelichting op de begrotingen van ontwikkelingssamenwerking van de afgelopen jaren. Daarnaast zijn er nog andere departementen die activiteiten ondernemen of ondersteunen in West-Afrika en is het bedrijfsleveninstrumentarium (waaronder ORIO en PSI) een belangrijk kanaal om onze partnerlanden in West-Afrika te ondersteunen. Al met al is Nederland zo op een breed terrein van onderwerpen een belangrijke partner van de landen in West-Afrika.

Leeswijzer

In het verzoek van 4 juni 2009 heeft de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken een groot aantal vragen gesteld over een zeer uiteenlopend aantal onderwerpen. Dat heeft geleid tot een uitgebreid antwoord in de vorm van deze brief. Ten behoeve van de leesbaarheid van mijn antwoord, heb ik getracht de vragen zoveel mogelijk te clusteren en daar vervolgens antwoord op te geven. De vragen staan aan het begin van iedere alinea vermeld.

Een aantal vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken betreft feitelijke informatie die vrij toegankelijk is via internet, waarnaar ik bij deze verwijs. Het gaat hier om de vragen naar de positie van de betreffende landen op de Transparency Index (zie www.transparency.org) en een overzicht van de begrotingstekorten, de inflatie, de bevolkingsgroei en de reële per capita groei van de landen in de regio, waarvoor mijn departement onder meer gebruik maakt van de gegevens van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) (www.imf.org), de Wereldbank (www.worldbank.org), UNDP (www.undp.org), de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (www.afdb.org) en de OESO (www.oecd.org). De vraag naar een overzicht van alle donoren per West-Afrikaans land, inclusief de activiteiten van deze donoren en hun budget kan ik niet volledig beantwoorden, omdat alle donoren met verschillende financieringsmechanismen werken en niet alle donoren (voornamelijk de niet-traditionele donoren) bereid zijn om deze gegevens te delen. Voor zover de gegevens echter wel bekend zijn, worden deze vermeld op de eerder genoemde websites, of op die van de desbetreffende donoren zelf.

Hoewel ik de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken bij het opstellen van deze notitie als leidraad heb genomen, ben ik soms iets dieper ingegaan op ontwikkelingen in West-Afrika, of op bepaalde aspecten van het Nederlands beleid ten aanzien van West-Afrika, die mijns inziens voor het debat relevant zijn.

1. Politieke ontwikkelingen & regionale stabiliteit

  • Informatie over de politieke situatie en ontwikkelingen in de verschillende landen en in welke mate en op welke wijze er onderling tussen betreffende landen wordt samengewerkt of juist conflicten bestaan.

  • Een overzicht van de regionale stabiliteit en de activiteiten die op dit gebied door de internationale gemeenschap ontplooid worden (Ivoorkust, Sierra Leone etc).

Na grote achteruitgang in de jaren zeventig en tachtig laten de partnerlanden in West-Afrika de laatste jaren relatief stabiele groeicijfers zien en de voortgang op het gebied van een aantal MDG’s vertonen een positieve trend. In een aantal landen is het verloop van verkiezingen positief beoordeeld, met als hoogtepunt vanzelfsprekend de presidents- en parlementsverkiezingen in Ghana en de ordentelijke overdracht van de macht door president Kufuor aan de kandidaat van de oppositie in december 2008. Het was dan ook niet voor niets dat de Amerikaanse president Obama Ghana als eerste land in Sub-Sahara Afrika bezocht.

Hoewel de regio een aantal fragiele staten kent, zijn er de laatste jaren geen nieuwe conflicten uitgebroken. Na de burgeroorlogen in Sierra Leone (tot 2003), Liberia (tot 2006) en later Ivoorkust (tot 2007), is de veiligheidssituatie in West-Afrika verbeterd. De VN zijn gematigd positief over de ontwikkelingen in West-Afrika in 2009 5 , maar tekenen daarbij aan dat de bestuurlijke problemen verre van opgelost zijn. Recente negatieve ontwikkelingen zijn de staatsgreep in Guinee, de politieke moorden in Guinee-Bissau en de situatie in Niger, waar de democratie steeds meer onder druk komt te staan.

De veiligheidssituatie in West-Afrika is mede dankzij de interventies van de internationale gemeenschap verbeterd. Zo waren er diverse missies van de VN en de Economic Community of West African States (ECOWAS) in de jaren negentig: UNMIL in Liberia, UNOMSIL in Sierra Leone en ECOMOG in beide landen. Vandaag de dag hebben de VN en de EU nog steeds missies in West-Afrika: UNMIL in Liberia, UNOCI in Ivoorkust en de EU SSR-missie in Guinee-Bissau. Als gevolg van het zwakke bestuur en de structurele problemen blijft de veiligheidssituatie in West-Afrika kwetsbaar en blijven deze missies nodig om de stabiliteit in de regio te bewaken.

Onderlinge conflicten tussen West-Afrikaanse landen zijn overigens al enige tijd niet meer voorgekomen. Wel zijn er binnen de diverse West-Afrikaanse landen gebieden waar interne spanningen heersen. In de Sahel-landen Mali en Niger vanwege de Toeareg-problematiek en in Senegal vanwege een lang slepend conflict tussen de regering een afscheidingsbeweging in de Casamance, welke af en toe weer oplaait. In Nigeria leiden de problemen in de Nigerdelta frequent tot interne spanningen en internationale aandacht. In Ivoorkust gaat het politieke proces na beëindiging van de burgeroorlog langzaam en ook met gespannen binnenlandspolitieke situaties gepaard.

Daarnaast maakt Nederland zich zorgen over het toenemende belang van West-Afrika als doorvoergebied voor drugs vanuit Zuid-Amerika. Deze drugshandel (en vooral de grote geldbedragen die daarmee gepaard gaan) vormt een ernstige bedreiging voor de stabiliteit en ontwikkeling van West-Afrika. Hoewel de grote inspanningen van de donoren op het gebied van goed bestuur vruchten hebben afgeworpen, is het niet te verwachten dat alle overheidsambtenaren van de betrokken landen volledig bestand zijn tegen de aantrekkingskracht van de bedragen waarmee in het drugscircuit wordt gewerkt. De grote werkeloosheid onder jongeren maakt deze extra kwetsbaar en een extra doelwit voor het internationale criminele circuit.

Voorts hebben de West-Afrikaanse landen onvoldoende capaciteit voor het bestrijden van de toenemende drugshandel, terroristische dreiging en andere vormen van criminaliteit die daarmee gepaard gaan. Gezien het grensoverschrijdende en complexe karakter van deze problemen vereisen deze een intensieve regionale en een multilaterale aanpak. Vooral in het kader van de EU en de VN, in nauwe samenwerking met andere belangrijke spelers als de Verenigde Staten. Het accent moet hierbij enerzijds liggen op het blijven versterken van goed bestuur en de rechtsstaat, terwijl aan de andere kant zwaar moet worden ingezet op het belemmeren van doorvoer van drugs via West-Afrika. Nederland maakt zich hier onder meer binnen de EU sterk voor en snijdt deze kwestie aan in het kader van de politieke dialoog met deze landen, waarin ook de mensenrechten een prominente plaats innemen.

De economische en politieke integratie in West-Afrika krijgt vorm via ECOWAS. 6 Nauwere regionale economische integratie is van groot belang voor de economische ontwikkeling van West-Afrika. Het politieke draagvlak voor regionale economische integratie is echter in de meeste partnerlanden onvoldoende, waardoor de besluitvorming door en aansturing van regionale organisaties zwak zijn en er weinig voortgang wordt gemaakt. Daarnaast heeft Nigeria sterke aarzelingen om op dit moment zijn binnenlandse markt voor de andere ECOWAS-lidstaten verder te openen.

2. Mensenrechten

  • Een vrouwparagraaf, zoals afgesproken in de motie Diks c.s. (ingediend tijdens de begrotingsbehandeling 2009).

  • De situatie van mensenrechtenverdedigers en hoe Nederland resp. Europa deze mensen, waar nodig, steunt.

Een algemeen oordeel geven over de mensenrechtensituatie in West-Afrika is lastig, omdat deze van land tot land verschilt. Volgens Amnesty International vinden in Gambia en Guinee-Bissau, Guinee, Ivoorkust, Nigeria en Sierra Leone nog grove mensenrechtenschendingen plaats. Ook Burkina Faso, Liberia, Niger en Togo scoren nog slecht volgens deze index. De partnerlanden Benin, Ghana en Mali scoren echter relatief goed.

Nederland voert in alle partnerlanden van West-Afrika een actief mensenrechtenbeleid. Zowel via het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld en overheidsorganisaties, als in het kader van de reguliere politieke dialoog met de overheid. In Nigeria ondersteunt Nederland een aantal mensenrechtenorganisaties die actief zijn op het gebied van vrouwenemancipatie, milieurechten en gelijke rechten voor homosexuelen. Nederland is voorts met een bijdrage van € 27 miljoen aan het Special Court voor Sierra Leone een van de grootste donoren van dit Hof. Nederland heeft bovendien aan Senegal ondersteuning aangeboden voor de berechting van ex-president Hissène Habré van Tsjaad, die daar in ballingschap verblijft. Dit proces is van belang, aangezien het de eerste keer zou zijn dat een Afrikaans ex-staatshoofd in een Afrikaans land onder nationale wetgeving zal worden berecht voor zijn misdaden.

Bijzondere aandacht besteedt Nederland aan vrouwenrechten in West-Afrika, omdat die op veel manieren onder druk staan. Illustratie daarvan zijn de voortdurende praktijk van vrouwenbesnijdenis en schending van de sexuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) van vrouwen en meisjes, zoals uithuwelijken op jonge leeftijd, gebrek aan toegang tot gezinsplanning en goede zorg tijdens zwangerschap en bevalling.

Ter verbetering van SRGR worden door Nederland in Burkina Faso, Mali en Ghana activiteiten ondersteund in de gezondheidssector. Zo financiert Nederland in Burkina Faso de uitvoering van het nationale gezondheidsbeleid met speciale aandacht voor SRGR. In Mali worden twee gezondheidsprogramma’s op het gebied van reproductieve gezondheid ondersteund. In Ghana geeft Nederland steun aan een samenwerkingsverband van NGO’s die zich expliciet richten op SRGR en wordt het Ministerie van Vrouwen en Kinderen ondersteund in de uitvoering van de wet tegen huiselijk geweld. Tot slot ondersteunt Nederland een aantal mondiaal opererende NGO’s die ook in West-Afrika actief zijn voor de verbetering van SRGR, waaronder seksuele voorlichting aan jongeren en Aidspreventie. Dit vereist, naast een adequaat wetgevend kader in die landen, langdurige samenwerking teneinde veranderingen in de culturele gewoontes van binnenuit te bewerkstelligen.

Nederland zet zich in het kader van het mensenrechtenbeleid ook specifiek in voor mensenrechtenverdedigers. Zo intervenieerde Nederland in 2008 en 2009, zowel in EU-kader, als bilateraal bij de autoriteiten van de betreffende landen ten gunste van activisten voor gelijke rechten van homoseksuelen die bedreigd werden in Gambia, Senegal en Nigeria. Ook intervenieerde de EU onlangs, op aandringen van Nederland, ten gunste van gearresteerde journalisten in Gambia. Jaarlijks worden op 10 december zowel in Den Haag als op de ambassades activiteiten georganiseerd, waarbij aandacht wordt gevraagd voor het werk van de mensenrechtenverdedigers.

In veel gevallen is politieke of diplomatieke steun alleen echter niet genoeg. Door middel van het Mensenrechtenfonds wordt de capaciteitsopbouw van mensenrechtenorganisaties in niet-partnerlanden ondersteund en activiteiten bevorderd. Vanuit dit fonds wordt in Nigeria de NGO Stakeholders Democracy Network ondersteund. Doelstelling van deze NGO is de kennis over mensenrechten in de Nigerdelta te vergroten, met inbegrip van sociale en economische mensenrechten. Middelen uit het Mensenrechtenfonds zijn ook beschikbaar voor de bescherming van het werk van mensenrechtenverdedigers. In VN-verband zet Nederland zich ook in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Zo heeft Nederland bijgedragen aan de verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur betreffende de situatie van mensenrechtenverdedigers.

3. Ontwikkelingssamenwerking en MDG-bereiking

  • 70% van de bevolking is analfabeet, het merendeel is meisjes; hoe staat het met de scholing in de betreffende landen en het Nederlandse OS-beleid op dit terrein?

  • Of betreffende landen tekenen van hulpverslaafdheid vertonen?

  • Een overzicht van de landen die algemene begrotingssteun ontvangen van Nederland en waarom; ook welke landen sectorale steun ontvangen en waarom.

Vanwege de nog altijd grote armoede is de Nederlandse ontwikkelingsrelatie met West-Afrika gericht op MDG-bereiking. Voor de onderbouwing van deze keuze verwijs ik u graag naar mijn beleidsbrief ‘Een zaak van iedereen’. In het kader van MDG-bereiking kent Nederland in West-Afrika de partnerlanden Benin, Burkina Faso, Ghana, Mali en Senegal, waarmee een structurele ontwikkelingsrelatie wordt onderhouden. Ten aanzien van Kaapverdië, dat op schema ligt om de meeste MDG’s te halen, wordt de ontwikkelingsrelatie afgebouwd en na 2011 volledig stopgezet. Hierbij wordt ingezet op het verbreden van de politieke, economische en culturele samenwerking op basis van “wederzijds belang”. Voornamelijk wordt ingezet op het ondersteunen van Kaapverdiaanse initiatieven met betrekking tot de vermindering van de economische kwetsbaarheid en het bevorderen van Nederlandse investeringen in Kaapverdië. Om die reden staat het Nederlandse bedrijfsleveninstrumentarium tot en met 2011 voor Kaapverdië open.

In de bijlage treft u een overzicht van de Nederlandse ontwikkelingsactiviteiten in West-Afrika en van de sectoren waarin Nederland actief is. Ten aanzien van de inzet van Nederlandse begrotingssteun in Senegal, Mali, Burkina Faso, Ghana en Benin verwijs ik u naar de Kamerbrief die ik naar aanleiding van de motie Ferrier op 3 juli 2009 naar uw Kamer heb gestuurd. Hierin heb ik uiteengezet wat de doelstellingen zijn van Nederland met betrekking tot de inzet van begrotingssteun in de partnerlanden en op basis van welke criteria dit wordt beoordeeld.

Wat betreft de vraag of de partnerlanden in West-Afrika hulpverslaafdheid vertonen, is het van belang in te gaan op de definitie van hulpverslaafdheid. Hieronder versta ik dat betrokken landen niet zonder ontwikkelingssamenwerking kunnen en dat die ontwikkelingssamenwerking de prikkels wegneemt om de eigen ontwikkeling ter hand te nemen.

Uitgaand van die definitie, is het van belang te kijken naar de huidige stand van zaken en naar de trends van de afgelopen jaren. De stand van zaken is dat de partnerlanden in West-Afrika nog in verschillende mate afhankelijk zijn van ontwikkelingssamenwerking. Kijkend naar de trend, dan moet worden vastgesteld dat het instrumentarium verandert en dat de financiële bijdragen van donoren aan de begrotingen van de partnerlanden procentueel kleiner is geworden.

Er van uitgaand dat deze trend zich doorzet, zal de aandacht de komende jaren nog meer verschuiven naar investeringen in de economie en het creëren van werkgelegenheid in deze landen. Hiermee kan evenwichtige economische groei worden bereikt, kunnen de ontwikkelingslanden vervolgens in toenemende mate op eigen benen staan en zal de afhankelijkheid van donoren verder afnemen.

De eerlijkheid gebiedt daarbij te zeggen dat dit voor sommige landen in meerdere mate geldt dan voor anderen. Van de partnerlanden in West-Afrika is de Burkinese overheid bijvoorbeeld voor de financiering van haar begroting nog voor een belangrijk deel afhankelijk van donoren. Door de relatief hoge groei van de laatste jaren zijn de pogingen om deze afhankelijkheid te verminderen redelijk succesvol, maar lopen de belastinginkomsten (als percentage van de totale overheidsbegroting) relatief gezien achter bij de omliggende landen.

Ghana is een goed voorbeeld van een land dat steeds minder afhankelijk is van ontwikkelingssamenwerking. Dit is dan ook een partnerland waar het bedrijfsleveninstrumentarium succesvol kan worden ingezet. Het is mijn verwachting dat op termijn Ghana het pad van Kaapverdië kan volgen. Nederland heeft in 2006 besloten de ontwikkelingssamenwerking met Kaapverdië te beëindigen en de Nederlandse betrokkenheid bij Kaapverdië vorm te geven door een brede bilaterale relatie. Een aantal partnerlanden van Nederland heeft uitzicht op een dergelijk traject, waarover ik eind september met de Kamer nader van gedachten zal wisselen.

Ik wil nog kort stilstaan bij de inzet en mogelijkheden van het bedrijfsleveninstrumentarium in West-Afrika. Dit instrumentarium ondersteunt bedrijven in het opzetten van activiteiten in de partnerlanden. De Nederlandse bedrijven dragen daarmee bij aan de economische ontwikkeling van de betrokken landen, terwijl de internationalisatie van het Nederlandse bedrijfsleven wordt bevorderd. Onder het bedrijfsleveninstrumentarium vallen o.a. het Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkelingsprogramma (ORIO, opvolger van ORET) en het Private Sector Investeringsprogramma (PSI, opvolger van PSOM).

Onder het oude Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET)-programma lopen er momenteel nog 28 projecten in West-Afrika, met een totale contractwaarde van € 479 miljoen, waarvan € 220 miljoen aan schenkingen. Deze projecten vinden plaats in de watersector (10), de transportsector (10), de gezondheidssector (4), de milieusector (2), de energiesector (1) en op het gebied van voedselvoorziening (1). Met 17 lopende ORET-projecten is Ghana veruit de grootste ontvanger van ORET-fondsen.

In 2009 is ORET opgevolgd door het ORIO-programma. ORIO richt zich in vergelijking met ORET op minder landen en op een beperkter aantal sectoren. De sectorkeuze sluit aan op die gebieden waar Nederlandse bedrijven onderscheidende expertise hebben, richt zich op voor het ontvangende land prioritaire sectoren en is meer vraag gestuurd. In West-Afrika staat ORIO open voor Benin, Burkina Faso, Gambia, Ghana, Kaapverdië, Mali, Niger en Senegal. Hoewel per land verschillend, hebben deze landen voornamelijk water, transport, milieu en energie als prioritaire sectoren geïdentificeerd.

Momenteel lopen in West-Afrika 35 PSOM/PSI-projecten, met een totale schenkingswaarde van € 20 miljoen, o.a. in de sectoren landbouw, energie en visserij. Voor een overzicht van een aantal andere bedrijfsleveninstrumenten in West-Afrika verwijs ik u graag naar de bijlage.

4. Samenwerking met lokale NGO’s

  • De inzet vanuit de ambassades voor lokale maatschappelijke organisaties.

De Nederlandse ambassades in West-Afrika werken nauw samen met lokale NGO’s omdat deze organisaties een goede kennis van de situatie in het land hebben en hun informatie van belang is voor het goed uitvoeren van Nederlandse activiteiten in de partnerlanden van West-Afrika. In alle partnerlanden worden actief lokale NGO’s ondersteund omdat een kritisch maatschappelijk middenveld een noodzakelijke voorwaarde is voor het goed functioneren van een democratie. Ambassades krijgen de komende jaren een grotere rol bij het financieren van deze organisaties. Graag verwijs in dit kader naar de ‘Beleidsnotitie Maatschappelijke Organisaties: Samenwerken, Maatwerk, Meerwaarde’ van 14 april 2009. Ter illustratie zal ik iets dieper ingaan op de activiteiten van de Nederlandse ambassades in Benin en Burkina Faso, die beiden een strategisch kader voor samenwerking met NGO’s hebben.

In Benin is de samenwerking van de Nederlandse ambassade met lokale NGO’s de laatste jaren geïntensiveerd. Deze NGO’s richten zich op het verbeteren van het bestuur en verantwoording daarover op lokaal niveau. De Nederlandse ondersteuning heeft bijgedragen aan een meer georganiseerde betrokkenheid van burgers bij de uitvoering van beleid op lokaal niveau. Tevens ondersteunt Nederland een lokaal samenwerkingsverband van NGO’s die bijdragen aan de implementatie van het nieuwe kiezersregistratiesysteem. De verwachting is dat dit registratiesysteem zal bijdragen aan transparantere verkiezingen. Verder wordt een organisatie ondersteund die trainingen en workshops organiseert die gericht zijn op versterking van het functioneren van politieke partijen en het parlement. Tot slot wordt een lokale NGO die campagne voert tegen sexuele intimidatie op scholen door Nederland ondersteund. Dit laatste zal een belangrijke bijdrage leveren aan de deelname van meisjes aan secondair onderwijs.

In Burkina Faso ondersteunt de ambassade het democratiseringsproces via een denktank op het gebied van goed bestuur. Door de steun aan een lokale NGO die zich inzet voor de strijd tegen de corruptie wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het hoog op de overheidsagenda houden van de corruptieproblematiek. Verder wordt een organisatie ondersteund die zich inspant om de persvrijheid te bevorderen en de media te professionaliseren. Via het ‘Fonds Commun Genre’ worden indirect lokale organisaties ondersteund die zich inzetten voor de verbetering van de positie van vrouwen. Deze organisaties voeren actief campagne tegen bijvoorbeeld huiselijk geweld tegen vrouwen, meisjesbesnijdenis en ongelijke grondrechten. Tenslotte laat de ambassade een haalbaarheidsstudie uitvoeren naar de mogelijkheden om via lokale NGO´s een bijdrage te leveren aan de verbetering van de lokale verantwoording van dienstverlening op het gebied van onderwijs en gezondheid.

5. Economische ontwikkelingen

  • Welke niches betreffende landen zouden kunnen vinden in de wereldeconomie.

  • Een antwoord op de vraag of de betreffende landen bezig zijn belastingen te introduceren.

Veel West-Afrikaanse landen zijn afhankelijk van de weinig productieve landbouwsector en de export van slechts enkele primaire producten (cacao, katoen, koffie, koper, olie). Gemiddeld is tweederde van de bevolking voor haar inkomen van de landbouwsector afhankelijk, die gevoelig is voor de schommelende marktprijzen. Hoewel in sommige landen het relatieve aandeel van de industrie en dienstverlening de laatste jaren is toegenomen, lukt het de meeste West-Afrikaanse landen niet om hun economie te diversifiëren.

Er zijn meerdere factoren die een rol hebben gespeeld bij de geringe mate van diversificatie van Afrikaanse economieën, zoals de zwakke infrastructuur, het relatief lage niveau van menselijk kapitaal (door gebrekkige scholing en slechte gezondheid), de aanwezigheid van grondstoffen (heeft de noodzaak tot diversificatie doen verminderen), kleine binnenlandse en regionale afzetmarkten, macro-economische onevenwichtigheden (zoals inflatie), ontoereikend bestuur en het slechte investeringsklimaat.

Hoewel ontwikkelingslanden hard worden getroffen door de huidige mondiale economische crisis, is het effect hiervan in West-Afrika vooralsnog relatief beperkt. Terwijl de groei van het reële Bruto Binnenlands Product (BBP) voor heel Sub-Sahara Afrika volgens het IMF gemiddeld afneemt van 5,4 procent in 2008 naar 1,5 procent in 2009, daalt in West-Afrika 7 de economische groei van gemiddeld 4,9 procent naar 3,5 procent.

Er zijn wel verschillen in de mate waarin landen het effect van de crisis ondervinden. Zo lijken vooral Nigeria, Ghana en Kaapverdië zwaar getroffen te worden. Nigeria wordt voornamelijk hard getroffen door de recente daling van de olieprijzen. De groei daalt daardoor van 5,3 procent in 2008 naar een verwachte 2,9 procent in 2009 en 2,6 procent in 2010. De economische groei van Ghana zal waarschijnlijk afnemen van 7,2 procent in 2008 naar 4,5 procent in 2009. Ook al is de daling tamelijk groot, het effect blijft nog enigszins beperkt vanwege de goed presterende cacaosector. Kaapverdië wordt waarschijnlijk hard geraakt door een afname van de overmakingen uit de diaspora en een teruggang in het toerisme. De groei was in 2008 5,9 procent, voorspelling voor 2009 is 2,5 procent. In Benin was de economische groei 5,0 procent in 2008 en is de verwachte economisch groei voor 2009 3,8 procent. Burkina Faso en Mali profiteren van goede oogsten en Mali van de hoge goudprijs, wat de negatieve effecten van de crisis enigszins compenseert. De economische groei in Mali lag in 2008 op 5 procent en voor 2009 is deze bijgesteld naar 3,9 procent. In Burkina Faso is hierdoor de groeiverwachting voor 2009 3,5 procent, tegenover 5 procent in 2008. De verwachte economische groei van Senegal is 3,1 procent tegenover een groei van 2,5 in 2008.

Ondanks deze relatief beperkte achteruitgang in groeicijfers in de meeste landen, moeten de gevolgen van de economische crisis niet onderschat worden. In een aantal landen, voornamelijk Ghana en Nigeria, is de waarde van de munt sterk gedaald vanwege vlucht van buitenlands kapitaal. Hierdoor is de inflatie sterk toegenomen en kunnen buitenlandse schulden moeilijker afbetaald worden.

De economische groeicijfers per hoofd van de bevolking vallen als gevolg van de relatief hoge bevolkingsgroei in West-Afrika veel lager uit en zijn ze in het geval van Benin, Nigeria, Guinée-Bissau en Guinée-Conakry zelfs negatief. Hoge economische groei is cruciaal voor het behalen van de MDG’s die in de meeste partnerlanden van West-Afrika al onder druk stonden. Ontwikkelingslanden ondervinden zo de gevolgen van de crisis, terwijl ze geen verantwoordelijkheid dragen voor het ontstaan ervan. Dit sterkt mij in de overtuiging dat ontwikkelde landen als Nederland oog moeten hebben voor de consequenties van de economische crisis voor deze landen, ondermeer omdat dit de stabiliteit in die landen ondermijnt. Dit kan ook voor Europa negatieve gevolgen hebben.

Hoewel diversificatie van de economieën van de partnerlanden nog weinig succesvol is, zijn er zeker sectoren waar de West-Afrikaanse partnerlanden een comparatief voordeel hebben, of kunnen ontwikkelen. Zoals het World Development Report 2008 stelt kan de landbouw fungeren als motor voor economische ontwikkeling. Omdat deze sector de laatste jaren onterecht te weinig aandacht heeft gehad, heb ik in mei 2008 samen met mijn collega minister Verburg de notie ‘Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid’ opgesteld.

Ook in West-Afrika biedt de landbouw juist groeipotentieel en mogelijkheden voor armoedevermindering. Welke gewassen of sectoren eventuele niches vormen in deze landen is hieronder per land aangegeven. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het succesvol benutten van deze niches afhankelijk is van verschillende factoren (o.a. uitvoering overheidsplannen op het gebied van infrastructuur, ontwikkeling van de regionale- en wereldmarkt).

Burkina Faso en Benin zijn momenteel grote katoenproducenten, maar er liggen mogelijkheden voor andere agrarische productie, nu de vraag naar voedselgewassen sterk toeneemt. De niches van Ghana in de wereldeconomie zijn vooralsnog cacao en goud, de voornaamste exportproducten. Uitdaging voor Ghana is verbreding van deze beperkte basis van de economie, waarbij de olie- en gasvoorraden mogelijkheden kunnen bieden om de inkomsten te vergroten.

Mali is net als Burkina Faso door land ingesloten, de klimatologische omstandigheden zijn in grote delen van het land slecht en het land bevindt zich daardoor in een slechte economische uitgangspositie. Mali zet in op het verhogen van de agrarische productie en ambieert de regionale voedselschuur te worden. Op middellange termijn lijkt de landbouw de meest aangewezen basis voor economische groei. Als voorbeeld wil ik hier graag het met Nederlandse steun gerealiseerde koelcentrum voor de export van fruit in Bamako noemen. Dit koelcentrum biedt Malinese producenten de mogelijkheid om conform internationale kwaliteitsstandaarden fruit te exporteren. Dankzij deze faciliteit is de Malinese export van mango’s de afgelopen drie jaar vervijfvoudigd.

De strategische geografische ligging van Senegal geeft het land bepaalde voordelen. Met verdere investeringen in de infrastructuur kan Senegal zich sterker positioneren als regionale dienstverlener en logistiek knooppunt. Daarnaast kan de landbouwsector (groente en fruit) zich verder ontwikkelen. Kaapverdië is op het gebied van logistieke dienstverlening een concurrent voor Senegal. Sterk punt van Kaapverdië is de relatief goede bestuurssituatie, zwak punt is de kleine interne markt. Verder is toerisme een sector die Kaapverdië succesvol ontwikkelt.

In alle partnerlanden in West-Afrika wordt belasting geheven en wordt gezocht naar mogelijkheden om deze inkomsten te vergroten. Zo wordt in Benin in het kader van bestuurlijke decentralisatie gezocht naar mogelijkheden voor lokale belastingen. De Burkinese overheid werkt hard aan voorstellen voor hervorming en vereenvoudiging van het belastingstelsel. Mali probeert de belastingsinkomsten te verhogen door hervormingen binnen o.a. de douanedienst. Ghana kent een breed scala aan belastingen, waaronder inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, BTW en importbelasting. Op decentraal niveau worden eveneens belastingen geïnd. De huidige Ghanese regering heeft ingezet op efficiëntere belastinginning. Ook Senegal en Kaapverdië hebben een relatief goed ontwikkeld systeem voor belastinginning en zijn mede daardoor in staat de overheidsbegroting voor een belangrijk deel te dekken uit belastinginkomsten.

6. China en West-Afrika

  • Inzicht in activiteiten van China in betreffende landen; hebben deze activiteiten effect op en/of sluiten deze aan op de Nederlandse inspanningen?

  • Vindt er afstemming met China plaats over inzet in landen West-Afrika?

West-Afrika is voor China een belangrijke leverancier van grondstoffen en landbouwproducten. Zo is China voor de katoenproducenten Benin, Burkina Faso en Mali zelfs de belangrijkste exportbestemming. Omgekeerd ziet China de regio als belangrijke afzetmarkt. Voor Nigeria en Benin is China het belangrijkste importland. China is ook een belangrijke investeerder in West-Afrika, voornamelijk op het gebied van infrastructuur. Daarnaast verstrekt China zachte leningen. Deze zachte leningen bieden Afrikaanse landen een welkome kapitaalstroom. Binnen West-Afrika is Nigeria veruit de grootste ontvanger van Chinese investeringen. Ook Guinee (bauxiet) kent aanzienlijke Chinese investeringen. Ondanks de sterke toename van de handel en investeringen vanuit China blijven de EU en de Verenigde Staten nog steeds de belangrijkste handelspartners en investeerders in de meeste West-Afrikaanse landen.

In Benin worden met Chinese leningen en door Chinese bedrijven enkele infrastructuurprojecten uitgevoerd. Omdat Burkina Faso geen officiële relatie met China onderhoudt, maar met Taiwan, investeert China nauwelijks in Burkina Faso. Wel gaat het grootste deel van de Burkinese katoenexport naar China. De Ghanese economische betrekkingen met China liggen vooral op het gebied van handel (al is Nederland de belangrijkste handelspartner) en infrastructuur. Projecten op het gebied van infrastructuur worden soms uitgevoerd met concessionele leningen. China neemt in Ghana niet deel aan de fora waarin afstemming plaatsvindt tussen ontwikkelingspartners en China.

In Mali wordt door de donoren getracht China te betrekken bij het reguliere donoroverleg. De Chinese ambassade in Bamako is bereid tot nauwere samenwerking, het ontbreekt hen echter aan het vereiste mandaat. De Nederlandse ambassade tracht op concrete onderdelen, voornamelijk de werkzaamheden in het gebied van de Office du Niger, beter met China af te stemmen. In Senegal is de aanwezigheid van China de laatste jaren gestaag gegroeid. Er zijn sinds 2006 meerdere samenwerkingsakkoorden getekend. Dankzij deze akkoorden worden door Chinese bedrijven o.a. infrastructurele projecten uitgevoerd. Kaapverdië heeft geen minerale rijkdommen. Dit verklaart mogelijk waarom Chinese staatsbedrijven lange tijd geen interesse hebben getoond in Kaapverdië. Wel vestigen zich steeds meer Chinese ondernemers in Kaapverdië. Ook financiert China in Kaapverdië infrastructuur. Bovendien is de havenstad Mindelo kandidaat om een van vijf strategische goederenoverslagstations te worden die China in Afrika wil ontwikkelen. In Kaapverdië neemt China deel aan bijeenkomsten van de internationale gemeenschap, zonder dat hier sprake is van coördinatie.

In de West-Afrikaanse partnerlanden proberen Nederland en de EU in toenemende mate met China samen te werken. Het blijkt echter lastig om de activiteiten van de donorgemeenschap en China op elkaar af te stemmen omdat de Chinese invalshoek vaak een andere is. Toch valt de laatste jaren langzaam een toenemende belangstelling van China waar te nemen voor nauwere samenwerking met andere donoren, o.a. door uitwisseling van informatie over concrete projecten.

In EU-verband wordt regelmatig met China gesproken over de relaties met Afrika en wordt getracht te komen tot een trilaterale dialoog tussen de EU, Afrika en China. Nederland en de EU sporen China aan de invloed die het door zijn economische activiteiten en politieke gewicht heeft, ook te gebruiken om goed bestuur en corruptiebestrijding, mensenrechten en milieubescherming te bevorderen.

7. Landbouw

  • Een reactie op het regeringsbeleid van de betreffende landen op het terrein van landbouw en veeteelt en op het Nederlandse OS-beleid op dit punt in het kader van de actiepunten/voornemens uit de notitie “rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid”.

  • Een overzicht van regionale landbouwinitiatieven in West-Afrika en de laatste stand van zaken rondom de EPA’s.

  • In welke mate betreffende landen last hebben van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU.

De partnerlanden in West-Afrika zijn voor de eigen voedselzekerheid, inkomsten op het platteland en exportinkomsten sterk afhankelijk van de landbouwsector. Alle West-Afrikaaanse partnerlanden onderschrijven dan ook het belang van de landbouw voor economische ontwikkeling. Zo hebben deze landen zich aangesloten bij het Comprehensive Africa Agriculture Development Programme (CAADP). Het CAADP is een concrete uitwerking van het door de AU-lidstaten geïnitieerde ‘New Partnership for Africa's Development’ (NEPAD), een economische ontwikkelingsvisie die zich richt op het bevorderen van economische integratie en samenwerking tussen de lidstaten. Door middel van dit programma willen de AU-lidstaten in de landbouwsector een groei van 6 procent per jaar bereiken. Ook hebben de lidstaten in 2003 toegezegd minstens 10 procent van de nationale budgetten voor de landbouw te reserveren. Nederland ondersteunt het CAADP-proces financieel (€ 4,8 miljoen over de periode 2009-2013). Dit maakt deel uit van de voornemens in de notitie ‘Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid’.

Ook ondersteunt Nederland een programma van het International Center for Soil Fertility and Agricultural Development (IFDC) voor ontwikkeling van een regionale markt voor landbouwinputs in West-Afrika. Dit programma wordt in alle partnerlandenlanden in de regio uitgevoerd (Nederlandse bijdrage over periode 2009-2013, totaal € 10 miljoen). Een ander door Nederland ondersteund programma van IFDC en Agriterra richt zich op de ontwikkeling van landbouwketens en afzet op lokale en regionale markten. Dit programma wordt in Benin, Burkina Faso, Ghana, Mali, Niger, Nigeria en Togo uitgevoerd (Nederlandse bijdrage over periode 2006-2010, totaal € 16 miljoen via IFDC en € 7 miljoen via Agriterra). Een derde regionaal programma dat door de Wereld Douane Unie wordt uitgevoerd, beoogt handel over de grenzen in West Afrika te faciliteren.

Naast de ondersteuning van regionale landbouwprogramma’s is Nederland in Mali en Benin actief betrokken bij de landbouwsector. In beide landen wordt gestreefd naar verhoging van de productiviteit en diversificatie van de landbouwproductie om de afhankelijkheid van de katoensector te verminderen. Daarnaast zijn privatiseringen in de katoensector gaande. De prioriteiten in beide landen zijn in lijn met de beleidsbrief ‘Een zaak van iedereen’ en de hierboven genoemde landbouwnotitie. De beleidsbrief en de landbouwnotitie leggen de nadruk op productiviteitsverhoging, diversificatie en innovatie alsook het bevorderen van duurzame en evenwichtige economische ontwikkeling via de landbouwsector.

In het Malinese beleid wordt modernisering, professionalisering en versterking van competitieve landbouwketens benadrukt. Nederland zet in op drie niveaus: 1) implementeren/operationaliseren van het Malinese beleid, met aandacht voor de ketenbenadering; 2) het verhogen van duurzame productie en 3) integratie van duurzaam waterbeheer in beleidsplannen en regionale beheersplannen. Daarbij heeft Nederland bijzondere aandacht aan het bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

In de visie van de Beninese regering moet economische ontwikkeling door het ontwikkelen van landbouwketens tot stand worden gebracht. In 2009 heeft de Beninese overheid een plan voor de ontwikkeling van de landbouwsector opgesteld. Het door Nederland gesteunde programma voor economische ontwikkeling in de landbouwsector zal worden uitgebreid, waarbij conform het nationale beleid de ketenbenadering wordt gevolgd. Deze benadering sluit aan bij de voornemens in de landbouwnotitie, vooral voor wat betreft versterking van instituties en capaciteiten alsook vergroting van de toegang tot markten.

Ontwikkeling van de landbouwsector in West-Afrika wordt ook ondersteund door inzet van het bedrijfsleveninstrumentarium. Binnen het PSI/PSOM-programma zijn momenteel 16 landbouwgerelateerde projecten in uitvoering in 8 landen in West-Afrika.

Ik ben mij terdege bewust van de invloed die het landbouwbeleid van de EU op West-Afrika heeft. Drie aspecten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU zijn van invloed op West-Afrika: interne steun, importtarieven en exportrestituties. De meeste interne steun aan Europese boeren is ontkoppeld en daarmee volgens de definities van de WTO niet langer handelsverstorend. Een belangrijke uitzondering is de steun aan katoenboeren. De circa € 800 miljoen die in de eerste helft van dit decennium als jaarlijkse steun aan de Europese katoenboeren (Griekenland, Spanje) werd gegeven is vanaf 2006 voor 65 procent ontkoppeld van de katoenproductie. Voor de resterende gekoppelde areaalsteun staat dit jaar € 241 miljoen op de begroting van de EU. Naast dit bedrag ontvangen katoenboeren in de EU ook nog ontkoppelde inkomenssteun. De West-Afrikaanse katoenproducerende landen (Mali, Benin, Burkina Faso en Tsjaad) maken zich in het kader van de WTO-onderhandelingen hard voor het afschaffen van alle handelsverstorende steun op katoen. Om dit te bereiken zouden de Verenigde Staten én de EU verdere hervormingen moeten doorvoeren.

Naast steun voor katoenboeren is de Europese verwerkingsteun voor tomaten lange tijd een steen des aanstoots geweest voor West-Afrikaanse landen. De gesubsidieerde tomatenpuree uit de EU concurreerde op de West-Afrikaanse markt met lokaal geproduceerde, niet-gesubsidieerde tomatenpuree. In 2007 is de EU-marktverordening voor groente en fruit echter hervormd. De verwerkingsteun zal binnen een periode van maximaal 5 jaar worden afgeschaft. Importtarieven van de EU zijn voor West-Afrikaanse landen geen probleem. Het merendeel profiteert als Minst Ontwikkeld Land (MOL) van het Everything But Arms (EBA) initiatief, waarmee deze landen ‘duty-free, quota free’ kunnen exporteren naar de EU. Voor de West-Afrikaanse niet-MOL’s Ghana en Ivoorkust gelden de interim-Economic Partnership Agreements (EPA), die hun ook recht geven op ‘duty-free, quota free’ markttoegang tot de EU. Alleen Nigeria heeft er voor gekozen geen interim-EPA af te sluiten en is daardoor teruggevallen op de invoertarieven die gelden volgens het Algemeen Preferentieel Stelsel van de EU.

Exportrestituties van de EU blijven een potentieel probleem voor ontwikkelingslanden zolang deze restituties niet worden afgeschaft. Exportrestituties worden ondermeer verleend op varkensvlees. Er komt echter maar een zeer klein deel van het varkensvlees waarvoor exportrestitutie wordt aangevraagd in West-Afrika terecht (zie Kamervragen juni 2008). Bij de export van kippenvlees naar West-Afrika is geen sprake van exportrestituties (zie Kamervragen september 2007). Tenslotte worden er ook exportrestituties verleend bij de export van melkpoeder. Het is niet bekend in hoeverre dit melkpoeder in West-Afrika terecht komt.

De onderhandelingen over een regionale EPA met West-Afrika lopen door. In juli j.l. vond de laatste onderhandelingsronde tussen de regio en de EU plaats. Hier hebben beide partijen de wens uitgesproken in oktober van dit jaar tot een regionaal akkoord te komen met betrekking tot de handel in goederen. Onderhandelingen over diensten, investeringen en overige onderwerpen staan voorlopig op een laag pitje. In de onderhandelingsronde is vooruitgang geboekt maar tegelijkertijd is er een aantal geschilpunten waardoor het twijfelachtig is of er in oktober ook daadwerkelijk tot een regionaal goederenakkoord kan worden gekomen. De geschilpunten betreffen voornamelijk het liberaliseringaanbod van West-Afrika (dat de Europese Commissie te laag vindt) en een aantal clausules met betrekking tot de reikwijdte van het akkoord.

U kent mijn standpunt met betrekking tot de EPA’s: om de regionale economische integratie in de regio te versterken zou het goed zijn als er een regiobrede EPA met betrekking tot de handel in goederen tot stand zou komen met ECOWAS als geheel. Ik moedig de Europese Commissie dan ook stelselmatig aan zo veel mogelijk flexibiliteit in de onderhandelingen te betrachten. Maar de ACS-landen (Afrika, Caraïbisch gebied, Stille Zuidzee) moeten uiteindelijk zelf de keus maken of ze voordeel zien in het afsluiten van een EPA of niet.

8. Klimaat

  • Informatie over de problemen en behoeftes ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie in de betreffende landen en informatie over de mitigatie- en adaptatieprojecten die met Nederlands OS-geld worden gefinancierd.

Hoewel de uitstoot van CO­2 in de Westerse landen - en sinds enige jaren ook de opkomende economieën zoals China en India - de voornaamste oorzaak is voor het klimaatprobleem, zijn juist ontwikkelingslanden, ook in West-Afrika, kwetsbaar voor de negatieve gevolgen ervan. Nu al worden deze landen geconfronteerd met problemen ten gevolge van de veranderende klimatologische omstandigheden, zoals toenemende waterschaarste en overstromingen. Door overstromingen kan er erosie plaatsvinden waardoor landbouwopbrengsten afnemen. Indirecte gevolgen, zoals conflicten over schaarser wordende vruchtbare grond en andere natuurlijke hulpbronnen (versterkt door aanhoudend hoge bevolkingsgroei), of ten gevolge van migratie kunnen zich op termijn ook voordoen. Europa kan hier vervolgens direct de gevolgen van ondervinden.

Aangezien de armste landen nauwelijks bijdragen aan klimaatverandering, maar wel veel last hebben van de gevolgen, zet Nederland in de internationale onderhandelingen in op een eerlijke behandeling van de armste landen in een nieuw klimaatakkoord. Nederland hoopt dat in Kopenhagen eind dit jaar wordt afgesproken dat ontwikkelingslanden uitzicht hebben op financiële steun voor adaptatie en als zij dat willen ook voor mitigatie. De minst ontwikkelde landen mogen volgens Nederland nog niet worden verplicht om zelf emissiereducties te realiseren, in tegenstelling tot de grotere ontwikkelingslanden die al wèl bijdragen aan het broeikaseffect. Nederland vindt dat de financiële steun zoveel mogelijk gefaciliteerd moet worden volgens het principe van ‘de vervuiler betaalt’ en draagkracht. Dat wil onder meer zeggen dat klimaatsteun aan ontwikkelings-landen niet ten koste mag gaan van de middelen om de MDG’s te realiseren.

De mogelijkheden en behoeften op het gebied van klimaat zijn nog maar in beperkte mate in kaart gebracht. De land- en bosbouwsector in West-Afrika heeft een groot mitigatie­potentieel dat nog nauwelijks wordt ontsloten, o.a. vanwege allerlei barrières zoals gebrek aan kennis, infrastructuur en institutionele handelsbarrières. Ook ten aanzien van adaptatie zijn de specifieke behoeften per land nog niet overal bekend. De gevolgen van klimaatverandering kunnen zich immers voordoen in een groot aantal sectoren en vragen om sectorspecifiek beleid en sectorspecifieke kwetsbaarheidanalyses.

Om die reden nemen de partnerlanden in West-Afrika allen deel aan het financieel mechanisme van het klimaatverdrag, dat wordt uitgevoerd door de Global Environment Facility (GEF). Zo ontvingen de West-Afrikaanse partnerlanden uit diverse GEF-fondsen steun bij het maken van kwetsbaarheidstudies en vervolgens Nationale Adaptatieplannen (NAPA’s). Daarnaast putten ze uit dit fonds voor activiteiten op het gebied van landgebruik, duurzame energie en duurzaam bouwen. Nederland is een belangrijke donor van de GEF.

Daarnaast voert Nederland een aantal bilaterale activiteiten uit in West-Afrika, gericht op uitbreiding van de kennis over de gevolgen van klimaatverandering en het opbouwen van capaciteit voor adaptatie en mitigatie. De extra middelen voor de invoering van duurzame energie komen deels ten goede aan West-Afrika en de grote mondiale studie van de Wereldbank naar de kosten van adaptatie, die Nederland samen met Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk financiert, richt zich in een van de casestudies specifiek op Ghana. Nederland ondersteunt het klimaatbeleid in Ghana door middel van sectorale begrotingssteun aan de milieusector.

Omdat de bijdrage van Burkina Faso aan CO2 uitstoot vrijwel nihil is, zal er vooral aandacht besteed moeten worden aan adaptatie. De behoefte zal voornamelijk liggen bij het introduceren van andere variëteiten van de voornaamste voedingsgewassen met een kortere ‘productie’ cyclus en het vergroten van de capaciteit om water tijdens het regenseizoen op te vangen. In Burkina Faso werd door Nederland met het Rode Kruis samengewerkt bij het schatten van klimaatrisico’s en het aanpassen van de hulpverlening aan een veranderend klimaat.

Mali kent altijd zeer onregelmatige regenval, de vraag is of deze als gevolg van klimaatverandering verergert. Meer extreme weersomstandigheden (langere en onregelmatige droogten, afgewisseld met hevige en langdurige regen) kan de bodemerosie verder versterken en ook de agrarische sector ondermijnen. De ambassade in Bamako besteedt aandacht aan klimaatmitigatie en –adaptatie in het kader van de bijdrage aan het Malinese nationale debat over een nieuw landbouwbeleid. Dat beleid zal oog moeten hebben voor de impact van klimaatveranderingen. Hoe hierop vervolgens geanticipeerd moet worden – en welke rol Nederland daarbij kan spelen – zal in de discussie nader aan de orde komen. Overigens wordt via PSOM/PSI en andere private Nederlandse initiatieven wordt gewerkt aan activiteiten met een mogelijk positieve impact op het klimaat, zoals het ontwikkelen alternatieve energiebronnen. Tevens wordt blijvende aandacht gevraagd voor bebossing en anti-erosie maatregelen. In Niger en Burkina Faso zijn hiermee positieve resultaten geboekt.

Tot slot namen Ghana, Mali en Senegal deel aan het Nederlandse Klimaatstudie Programma dat vorig jaar werd afgerond en wordt in Mali en Senegal met Nederlandse ondersteuning onderzoek gedaan naar duurzaam bosbeheer door lokale gemeenschappen.

1 Zie ook de UNDP Human Development Index (www.hdr.undp.org/en/statistics).

2 Zie de bijlage voor een volledig overzicht.

3 Benin, Burkina Faso, Ghana, Mali, Senegal en Kaapverdië (waarmee de ontwikkelingsrelatie beëindigd wordt).

4 Guinée-Bissau, Guinée-Conakry, Ivoorkust, Liberia, Sierra Leone.

5 Report of the Secretary General on the United Nations Office for West Africa, 30 June 2009.

6 Lid van ECOWAS zijn: Benin, Burkina Faso, Kaapverdië, Ivoorkust, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Liberia, Mali, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone en Togo.

7 De cijfers voor West-Afrika zijn gebaseerd op de volgende landen: Benin, Burkina Faso, Ghana, Guinée-Bissau, Guinée-Conakry, Ivoorkust, Kaapverdië, Liberia, Mali, Nigeria, Senegal, Sierra Leone.