Kamerbrief inzake verslag van de informele RAZEB (Gymnich) van 27 en 28 maart 2009

Graag bied ik u hierbij het verslag van de informele Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (‘Gymnich’) van 27 en 28 maart 2009.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Verslag van de informele Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (‘Gymnich’) van 27 en 28 maart 2009

Midden-Oosten Vredesproces (MOVP)

De ministers spraken ten aanzien van het MOVP over een uiteindelijke oplossing voor het conflict tussen de Palestijnen en Israël, alsmede over de regionale dimensie.

De noodzaak van de totstandkoming van een Palestijnse regering van nationale eenheid werd benadrukt. Er bestonden verschillende inzichten over de voorwaarden waaraan die regering zou moeten voldoen. Van Nederlandse zijde is benadrukt dat vastgehouden dient te worden aan de bekende voorwaarden waaronder afzwering van geweld en erkenning van het bestaansrecht van Israël. Minister Verhagen heeft toegevoegd dat naast een nieuwe Palestijnse regering ook de nieuwe Israëlische regering zich zal moeten committeren aan het Annapolis-proces. Deze mening werd breed gedeeld waarbij tevens door verschillende ministers werd opgemerkt dat de EU zich ook diende te blijven inspannen om de grensovergangen verder open te krijgen en zich uit blijft spreken tegen het nederzettingenbeleid. De ministers waren het eens dat het EU-beleid gericht moet blijven op een uiteindelijke twee-statenoplossing. Ook stelden de ministers vast dat het opportuun zou zijn om tijdens de EU-Top met de VS op 5 april, nader te spreken over de complementariteit van het beleid van de EU en de VS ten aanzien van het MOVP en de regionale dimensie.

Vervolgens werd gesproken over Syrie en Iran als regionale actoren.

Ten aanzien van Syrië stelden het voorzitterschap, Hoge Vertegenwoordiger Solana en de Commissie voor om over te gaan tot ondertekening van het Associatie-akkoord mede gezien het belang van een dialoog met Syrië om een constructieve rol in het MOVP te stimuleren en in het licht van het hernieuwd engagement van de VS met Syrië. Enkele ministers waren het hiermee eens, terwijl andere lidstaten, waaronder Nederland, stelden dat een zeker engagement met Syrië nodig is in het licht van het MOVP, maar dat Syrië eerst verdere concrete stappen zal moeten ondernemen alvorens het Associatie-akkoord gesloten kan worden. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan Syrische steun aan het Arabische vredesinitiatief en positieve stappen op het gebied van mensenrechten.

Over Iran werd vervolgens kort gesproken. De ministers waren het er over eens dat de uitgestoken hand van de nieuwe VS-administratie van betekenis kon zijn voor de ontwikkelingen in Iran en op de Iraanse invloed in de Midden Oosten regio mits Iran zich van zijn kant zou willen engageren. Afgesproken werd dat tijdens de Top met de VS op 5 april hierover ook nader van gedachten gewisseld moet worden, ook met het oog op de verwachte nadere beleidsherziening.

EVDB

De ministers verwelkomden bespreking op politiek niveau van de capaciteitenproblematiek van civiele EVDB-missies. Zij waren het er over eens dat de rol van civiele EVDB-missies van belang is voor de effectieve uitvoering van het GBVB en stelden vast dat de politieke wenselijkheid om dergelijke missies in conflictgebieden in te zetten onverminderd is. Evenwel dient nader gekeken te worden naar bemensing van de missies met de juiste specialisten en kan onder meer een betere afstemming tussen Brussel en de lidstaten plaatsvinden over de gevraagde respectievelijk beschikbare capaciteiten. Nederland en Denemarken deden hiertoe enkele suggesties ten aanzien van selectie en werving van personeel, over het combineren van civiele en militaire planningscapaciteiten en over nauwere samenwerking met internationale organisaties en derde landen. Minister Verhagen en meerdere andere ministers wezen daarnaast op de beperkingen voor missies vanwege het gelimiteerde GBVB-budget waaruit de EVDB-missies worden gefinancierd. Een effectiever en efficiënter gebruik van de aanwezige middelen en samenwerking met derden is ook om die reden van belang.

Voorts werd specifiek gesproken over training van politie in Afghanistan. Hoge Vertegenwoordiger Solana zei dat de EUPOL-missie welhaast op de verhoogde sterkte van 400 politiemensen was, hetgeen breed werd verwelkomd. Daarnaast werd het idee naar voren gebracht om in EU-kader te bezien of een rol voor een gendarmerie-trainingsmissie in Afghanistan nuttig zou kunnen zijn. Over nut, eventuele wenselijkheid en de relatie tot de EUPOL-missie zal in Raadskader verder worden gesproken.

Westelijke Balkan

Tijdens het Gymnich is eerst á 27 gesproken over de relaties van de EU met de landen van de Westelijke Balkan, waarna een bijeenkomst met deze landen en de kandidaat-lidstaten Turkije en Kroatië plaatsvond.

In de bespreking van de EU-lidstaten zelf kwamen met name Bosnië-Herzegovina en Montenegro aan de orde. Ook stelden enkele ministers Servië aan de orde en in het bijzonder de samenwerking van Servië met het ICTY. Gewaarschuwd werd daarbij voor radicalisering van Servië als de SAO uitbleef. Minister Verhagen heeft daarop het Nederlandse standpunt herhaald dat zolang er nog geen sprake is van volledige samenwerking met het ICTY, de SAO niet voorgelegd kan worden aan de nationale parlementen ter ratificatie en de Interim-SAO niet in werking kan treden, conform de Raadsbesluiten van april 2008.

Over Bosnië deelden de ministers de zorg dat er nog geen sprake is van een functionerende eenheidsstaat maar eerder een langs etnische breuklijnen opererend land. Daarbij heeft Minister Verhagen gesteld dat grondwetswijziging een belangrijk punt van aandacht is. Gezegd werd voorts dat aan de door de internationale gemeenschap gestelde voorwaarden moet worden voldaan voordat de Office of the High Representative gesloten kan worden, wanneer de OHR overgaat naar de EUSV, het van belang is dat de EUSV een voldoende krachtig mandaat krijgt.

Ten aanzien van Montenegro was het merendeel van de minister het eens met het voorzitterschap en EU-Commissaris Rehn dat de avisaanvraag nu door de Commissie in behandeling genomen moest worden, mede om de geloofwaardigheid van EU ten aanzien van de uitbreiding niet in twijfel te trekken. De Commissie indiceerde in ieder geval een jaar nodig te zullen hebben voor het opstellen van het avis, waarna het aan de Raad zou zijn om te bepalen of Montenegro voldoet aan de uitbreidingsvoorwaarden en of Montenegro vervolgens kandidaatlidmaatschapsstatus zou krijgen.

Daarop hebben enkele ministers en ikzelf betoogd dat de EU zich juist strikt aan de voorwaarden voor uitbreiding moet houden om de geloofwaardigheid van en het draagvlak voor de uitbreiding te behouden. Minister Verhagen heeft daaraan toegevoegd dat in ieder geval de verkiezingen in Montenegro afgewacht moeten worden alvorens de avisaanvraag in handen gesteld kan worden van de Commissie.

Tevens werd kort gesproken over visaliberalisatie voor landen van de Westelijke Balkan. Er bestond consensus dat de Commissie verdere voorstellen terzake zou kunnen uitwerken, waarbij van belang blijft dat niet tot visaliberalisatie voor de individuele landen wordt overgegaan indien zij niet aan de de voorwaarden daarvoor voldoen.

In de bijeenkomst met de landen van de Westelijke Balkan en de kandidaatlidstaten werd het Europees perspectief voor deze landen bevestigd. Tevens werd gesproken over voortgezette solidariteit voor economische stabiliteit in Europa in het licht van de huidige financieel-economische crisis. Nederland benadrukte daarbij dat de 75 miljard euro die de EU-lidaten beschikbaar hebben gesteld aan het IMF, ook van belang is voor de landen van de Westelijke Balkanregio.

Voorts werd benadrukt dat het Stabilisatie en Associatieproces het raamwerk blijft voor de toenadering van de landen uit de regio tot de Europese Unie, waarbij werd gewezen op de daarvoor geldende conditionaliteit, inclusief de volledige samenwerking met het ICTY.

Ook werd met de betreffende landen gesproken over visaliberalisatie, met name in het kader van people-to-people contacten en Europese integratie in brede zin. Dit werd door de landen in de regio zeer verwelkomd en van EU-zijde werd er op gewezen dat de landen wel aan de nodige voorwaarden zullen moeten voldoen voordat tot daadwerkelijke visaliberalisatie zal kunnen worden overgegaan.

Tot slot werd gesproken over het belang van regionale samenwerking en goed nabuurschap. Daarbij refereerden verschillende ministers aan het belang van inclusiviteit en was men het voorts eens dat in het algemeen positieve vooruitgang werd geboekt in met name de praktische projecten in het kader van regionale samenwerking.

Wit-Rusland

Op verzoek van Nederland spraken de minsters over de aanwezigheid van Wit-Rusland bij de Top over het Oostelijk Partnerschap op 7 mei. Een aantal ministers vond dat het Oostelijk Partnerschap een inclusieve betrokkenheid van Wit-Rusland behelst en dus ook op niveau van President aanwezig zou moeten kunnen zijn. Zij stelden dat daarnaast Wit-Rusland voldoende positieve stappen had genomen, ook in vergelijking met andere landen uit het Oostelijk Partnerschap, om volwaardig deel te kunnen nemen. Enkele ministers voegden hieraan toe, dat juist door Wit-Rusland ten volle te betrekken, het land gestimuleerd zou worden om verdere verbeteringen volgens de Europese waarden door te voeren.

Minister Verhagen en andere ministers stelden daarentegen dat er nog overduidelijk een en ander mankeert aan de mensenrechtensituatie en democartisering in Wit-Rusland. Het Oostelijk Partnerschap biedt mogelijkheden tot differentatie tussen de deelnemende landen, hetgeen de Europese Raad bij zijn laatste bijeenkomst heeft vastgelegd in zijn verklaring over het Oostelijk Partnerschap. In ieder geval zou bij de Top op 7 mei President Loekasjenko geen platform geboden moeten worden en Wit-Rusland door de EU en de lidstaten in heldere taal aangesproken moeten worden op de tekortkomingen op het gebied van mensenrechten en democratisering.

De voorzitter stelde vast dat een uitnodiging aan de landen van het Oostelijk Partnerschap inclusief Wit-Rusland zou uitgaan voor deelname aan de Top op 7 mei, zonder vooraf het niveau van deelname vast te stellen. In contacten met Wit-Rusland zal het voorzitterschap deelname op het niveau van president niet aanmoedigen. Voorts zal in de EU nader gesproken worden over de boodschap die tijdens de Top aan Wit-Rusland overgebracht zal worden.

Hieraan werd door Minister Verhagen en enkele andere ministers toegevoegd dat indien de situatie op het gebied van de mensenrechten zou verslechteren en indien Wit-Rusland overgaat tot erkenning van Zuid-Ossetië en Abchazië, er een mogelijkheid moet zijn om het besluit tot deelname aan de Top te heroverwegen. Het is dus mogelijk dat bij de Razeb op 27 april a.s. opnieuw over dit onderwerp gesproken moet worden.