Koenders bij de boekpresentatie van 'Knowledge on the move'

(gesproken woord geldt)

Gelegenheid: Follow-up conferentie ‘Knowledge on the move’

Louk, Henk, dames en heren,

Hartelijk dank voor dit prachtige boek. Ik ben blij dat we elkaar na een jaar weer ontmoeten, hier op het departement. Het is geen toeval dat u dit keer bij mij op bezoek bent. Want vandaag wil ik graag met u kijken hoe ontwikkelingssamenwerking concreet invulling kan gaan geven aan wat we vorig jaar hebben besproken en verkend.

Begon ik een jaar geleden met een uiteenzetting van mijn beleid om vervolgens iets te zeggen over kennis, dit keer wil het omdraaien. Vandaag staat kennis voorop. Dit is geen toeval. De urgentie is hoog. Kennis is echt essentieel voor ontwikkelingssamenwerking: voor ontwikkelingslanden, voor het departement, voor kennisinstellingen in Nederland en voor de wereldwijde kennisnetwerken. Daarbij is goede kennisoverdracht eigenlijk de kern van ontwikkelingssamenwerking.

Zoals wij vorig jaar al concludeerden is er nog een slag te slaan. Nice to know volstaat immers niet meer. Ik ben er van overtuigd dat het vandaag over niets minder gaat dan need to know, zo niet the right to know. Zonder kennis worden de onze ontwikkelingsdoelstellingen niet gerealiseerd. En dat komt niet – om maar meteen met de deur in huis te vallen - door een gebrek aan kennis per se, maar door een gebrek aan innovatiekracht: het gebrek aan vermogen om kennis te absorberen en toe te passen. Dat begint met toegang tot kennis, the right to know, én het benutten van kennis. Op beide zaken kom ik zo nog terug.

Voor u, als NGO’s en kennisinstellingen, en voor ons als ministerie gaat het vooral om kennis als plicht. Wij kunnen ons geen onwetendheid veroorloven. Klimaat, voedsel, conflict, duurzame groei en werkgelegenheid: het zijn stuk voor stuk hele complexe problemen die we alleen te lijf kunnen gaan met state-of-the-art kennis. Het breed delen van kennis en al lerend steeds weer tot nieuwe inzichten komen is daarbij essentieel. We schieten daarbij gezamenlijk nog te kort.

Ik heb uw debatten rond Knowledge on the Move dan ook aandachtig gevolgd. Ik herken er veel in, want zij haken direct aan bij ons onderzoeksbeleid. Zoals de discussie over manieren van kennisproductie en kennisverwerving, prachtig becommentarieerd door Louk Box in de inleiding van dit boek. Ik herken ook de verschuiving van onderzoek naar innovatie. Luc Soete weet dat treffend te verwoorden: “Innovation capability is now seen less in terms of the ability to discover new…. principles, but more in terms of the ability to exploit the effects produced by new combinations”. En natuurlijk speelt dat alles zich af in de welbekende ‘veranderende wereld’. Een wereld waarin ontwikkelingsuitdagingen steeds meer mondiaal worden gedefinieerd en de oorsprong van kennis er steeds minder toe doet. Maar ook een wereld waarin uiteindelijk nog altijd op lokaal niveau oplossingen moeten worden gevonden.

Onderzoeksbeleid voor ontwikkeling

Mijn conclusie was – en is – dat we de bakens fors moeten verzetten. We moeten af van oude, ideologisch geladen benaderingen waarin kennis ondergeschikt wordt gemaakt aan specifieke agenda’s. Zoals eenzijdig op technologie- en kennisoverdracht, of juist uitsluitend op lokale kennis gerichte discoursen. Ik kies voor een andere benadering. Mijn uitgangspunt voor kennis is niet instrumenteel, maar voorwaardenscheppend: Landen, mensen moeten in staat worden gesteld om alle beschikbare kennis te absorberen en in te zetten voor hun publieke – en private - doelen. Dat is het uitgangspunt.

Mijn onderzoeksbeleid maakt dit operationeel door middel van versterking van lerend vermogen in ontwikkelingslanden. Met drie centrale strategieën:

  • Ten eerste: het inzetten op relevantie en toegankelijkheid van kennis.
    Samen met partners uit het Zuiden beïnvloeden we internationale onderzoeksagenda’s en dringen we aan op het wegnemen van barrières voor de doorstroom van kennis. Waar nodig investeren we in verspreiding van kennis, bijvoorbeeld via een internet site als SciDev.Net, en in betere toegang tot kennis, zoals recent via een Schoklandfonds bijdrage aan het Platform MDG Profs die zal worden gebruikt om Nederlandse toptechnologie te delen met ontwikkelingslanden. Tegelijkertijd ondersteunen we de beleidsontwikkeling op dit punt, in het Zuiden en internationaal, bijvoorbeeld via het Africa Technology Policy Studies Network dat met een aantal Afrikaanse landen werkt aan een eigen invulling van intellectueel eigendomsbeleid. We zijn er nog lang niet, maar deze agenda vindt wel steeds meer weerklank, zowel in Nederland als daarbuiten. We zullen erover moeten praten hoe we dit kunnen versterken.
  • Tweede strategie: het ondersteunen van kennisketens en -netwerken voor pro-poor innovatie en beleid.
    Onze langjarige investeringen in Zuidelijke onderzoekscapaciteit begint z’n vruchten af te werpen. We hebben geleerd dat onderzoek op zichzelf niet het verschil maakt. Kennis ‘werkt’ pas effectief voor ontwikkeling als het aansluit op agenda’s van ondernemers, boeren, NGO’s en beleidsmakers. Successen zien we in het landbouwkundig onderzoek, waar bijvoorbeeld het transdisciplinaire Forum for Agricultural Research in Africa er in slaagt om effectief bij te dragen aan rurale innovatie. Ook disciplinaire netwerken, zoals bijvoorbeeld het African Economic Research Consortium, weten steeds beter door te dringen tot beleidsmakers. Doorzetten is hier het devies, want het is vaak niet concreet genoeg.
  • Derde strategie: het versterken van instituties voor kennis.
    Dit is misschien wel de meest lastige strategie. In veel ontwikkelingslanden staan kennisinfrastructuur en kennisbeleid niet hoog op de politieke agenda. Om hierin verandering te brengen is het dan ook zaak om de nadruk te leggen op kennis en lerend vermogen voor zaken die wél hoog op de agenda staan. Bijvoorbeeld biotechnologie voor voedselzekerheid, of kennis voor klimaatbeleid. Daar zijn we al mee bezig. Zo investeren we in initiatieven die bijdragen aan gunstige randvoorwaarden, maatschappelijk en bestuurlijk, voor kennis en innovatie gericht op concrete ontwikkelingsuitdagingen. Bijvoorbeeld in het Afrikaanse Regional Agriculture and Environment Initiative Network, dat in Zuidelijk Afrika capaciteit ontwikkelt voor biosafety beleid en daarmee de noodzakelijke voorwaarden schept voor ontwikkeling en toepassing van moderne biotechnologie.

We werken dus aan open, relevante kennis- en innovatiesystemen. De zeer lezenswaardige synthese van Knowledge on the Move, van Henk Molenaar, wijst eenzelfde kant op. Ook daarin wordt, terecht, gepleit voor een nieuwe invulling van wat vroeger ‘onderzoekscapaciteit’ heette.

Kennis en moderne ontwikkelingsamenwerking

Waar staan we met dit verhaal binnen de bredere agenda van ontwikkelingssamenwerking? Dat wil ik u schetsen aan de hand van de vijf punten van de forse moderniseringsagenda, die ik eind vorig jaar heb geformuleerd. Deze punten waren:

  • Hoe we ontwikkelingssamenwerking operationeel en zinnig verbinden aan de mondiale uitdagingen van deze tijd: klimaat, vrede en veiligheid en armoede;
  • Het stimuleren van economische groei en werkgelegenheid;
  • Het bestrijden van corruptie;
  • Het openbreken van de hulpindustrie;
  • En het verhogen van de effectiviteit.

Ik zal per punt de betekenis van deze agenda voor het onderzoeksbeleid schetsen. Daarna zal ik nader ingaan op de relatie tussen mijn departement en u als kennisinstellingen.

Oppakken van mondiale uitdagingen

Allereerst het oppakken van de uitdagingen waarvoor de wereld zich gesteld ziet.

De energie- voedsel-, klimaat- en economisch-financiële crises hebben verregaande gevolgen voor grote groepen mensen. Om de oorzaken van deze crisis effectief te kunnen bestrijden zal, naast politieke wel en inspanningen, wereldwijd kennis bij elkaar moeten worden gebracht. Hiervoor zijn internationale onderzoeksruimtes essentieel, want zij zijn in feite de wetenschappelijke voorportalen voor internationale besluitvorming en beleid.

De Zuidelijke participatie en inbreng in die ruimtes neemt én exponentieel toe, denk aan de opkomende kenniseconomieën, én is vaak nog ver onder de maat, met name wat Afrika betreft. We zetten daarom in op strategische positionering van ontwikkelingslanden in internationale kennisstromen. We investeren bijvoorbeeld in de Consultative Group on International Agricultural Research, maar dan bij voorkeur in activiteiten die ook werkelijk bijdragen aan versterking van Zuidelijke zeggenschap en innovatiecapaciteit. De bureaucratie voorbij. Ook dringen we aan op meer Zuidelijke participatie binnen de European Research Area, via verdere opening van het Europees Kaderprogramma Onderzoek.

Belangrijk aspect daarbij is het management van intellectueel eigendom. De mondiale uitdagingen van vandaag vereisen brede verwerving en snelle spreiding van kennis. In dat licht moeten voorzieningen voor vrije toegang en gebruik van kennis mijns inziens meer voorrang gaan krijgen op verlening van exclusieve eigendomsrechten. We ijveren daarvoor in internationale fora als de WTO en de WIPO, waar nog steeds onvoldoende rekening wordt gehouden met de belangen van ontwikkelingslanden. Hier kan ontwikkelingssamenwerking als hefboom een groot verschil maken als het erin slaagt om de deuren naar kennis wijder open te zetten. Mede daarom heb ik, samen met OCW en EZ, het initiatief genomen om de Adviesraad voor Wetenschap en Technologiebeleid, AWT, een advies te laten uitbrengen over kennis en innovatie in mondiaal perspectief. Op basis van dat advies zal ik met mijn collega’s bezien hoe we de toegang tot kennis voor ontwikkeling verder kunnen vergroten.

Groei en Verdeling

Het tweede punt van mijn moderniseringsagenda betreft het vraagstuk van groei en verdeling. Zoals u weet staan het creëren van economische groei en werkgelegenheid centraal in mijn beleid. Ontwikkelingslanden moeten veel meer beleidsruimte krijgen om hun eigen comparatieve voordelen te ontwikkelen in deze uiterst concurrerende wereld. Azië heeft ons getoond wat publieke investeringen in kennis kunnen opleveren. En ook Afrikaanse overheden beginnen te bewegen in de richting van intensievere inzet op wetenschap en technologie. Innovatie, de kenniseconomie: het is voor Afrika net zo actueel als voor Europa. Waar dat in de private sector wordt gestimuleerd door de markt (innovate or perish), ontbreken in de publieke sector vaak de prikkels om leercurves steiler te maken.

Met mijn onderwijs- en onderzoeksbeleid versterk ik de benodigde kenniscapaciteit in ontwikkelingslanden: kennisinfrastructuur, kennisdoorstroom en kennis- en innovatiebeleid. Ik noemde u eerder al een aantal voorbeelden. Vaak lange termijn werk, maar wel werk dat de voorwaarden schept voor evenwichtige groei en verdeling.

Maar er kan ook sneller geoogst worden, gebruik makend van kennis en capaciteit die al voor handen is. Met dat doel heb ik een aantal pilots, onder andere in Bolivia en Zambia, opgestart om de samenwerking rond beleid voor groei en verdeling een extra impuls te geven. Kennis is daarbij cruciaal: niet puur academische, maar practice-based evidence die leidt tot evidence-based policies.

Strijd tegen corruptie

Dat brengt mij tot mijn derde punt: goed bestuur en de strijd tegen corruptie. We moeten de transitieprocessen waarvan corruptie deel uitmaakt beter begrijpen. Dat is toch steeds weer de lynchpin van ontwikkelingssamenwerking. zijn complexe zaken. We moeten niet vervallen in symptoombestrijding, maar evidence-based de echte oorzaken aanpakken Dergelijk onderzoek vindt in het buitenland al uitgebreid plaats. Maar juist ook in ontwikkelingslanden zelf moet capaciteit worden ontwikkeld om de maatschappelijke, economische en bestuurlijke dynamiek te doorgronden waarin corruptie al dan niet de ruimte krijgt om zich te manifesteren.

Ons mensenrechtenbeleid richt zich onder andere op vrije pers en media. Ik wil daar aan toevoegen het investeren in kritische onderzoekscapaciteit, het type onderzoek dat achter de façades kijkt. Op het departement heb ik dit proces al in gang gezet. Om een beter inzicht te krijgen in de bestuurssituaties van onze partnerlanden voeren wij sinds enige tijd zogenoemde ‘Strategisch Goed Bestuur en Corruptie Analyses’ uit. Hiervoor hebben we een speciaal analyse-raamwerk ontwikkeld. Maar ook in onze samenwerking met onderzoekers en hun netwerken moet explicieter aandacht worden besteed aan countervailing knowledge. Ook lokale NGO’s hebben hier -samen met onze MFS partners- een belangrijke rol te spelen. En natuurlijk onze posten, als spin in het lokale web.

Openbreken van de hulpindustrie

Mijn vierde punt: de traditionele hulpwereld moet open. Ik constateer dat het ontwikkelingsbeleid momenteel onvoldoende bediend wordt door de volle breedte van de Nederlandse wetenschap. Dat verbaast me, want we hebben het hier over publiek gefinancierd onderzoek dat per definitie de publieke zaak moet dienen, inclusief de zaak van ontwikkelingssamenwerking. Maar het verbaast me te meer omdat er zulke goede redenen zijn om onderzoek meer te richten op armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden. U kent die redenen, maar toch wil ik er hier een paar noemen:

Allereerst maatschappelijke redenen. Voor de grote, grensoverschrijdende problemen is het maatschappelijke nut van onderzoek in het Zuiden vaak het grootst. Klimaattechnologie levert in opkomende economieën meer CO2-reductie op dan hier, landbouwkundig onderzoek in Afrika meer voedselzekerheid, biodiversiteitsonderzoek in de tropen meer natuurwinst, enzovoorts. Bovendien is bijdragen met kennis aan de MDG’s ook een kwestie van solidariteit, een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Maar er zijn ook goede wetenschappelijke redenen. De grootste academische uitdagingen voor onderzoek liggen in het Zuiden. Relevant zijn in de onvoorspelbare, complexe omstandigheden in ontwikkelingslanden stelt de hoogste eisen aan wetenschappelijke excellentie. Daarnaast zijn ontwikkelingslanden natuurlijk een bron van belangrijk onderzoeksmateriaal, denk aan genetische diversiteit, tropische ecosystemen, emerging diseases, enzovoorts.

En - last but not least - zijn er economische redenen. Studies wijzen al jaren uit dat het economisch rendement van onderzoek in ontwikkelingslanden hoog is. We zien de markt voor innovaties niet voor niets steeds meer verschuiven naar de base of the pyramid. Het opbouwen van relaties en netwerken in het Zuiden is van groot strategisch belang, want dit zijn de kennis-groeimarkten van nu (de BRICS), en wellicht morgen (denk aan Afrika).

Go South, zou ik dus zeggen. En maak zichtbaar wat u doet. Zeker op die terreinen waar Nederland excelleert, zoals de sleutelgebieden van het Innovatieplatform. Maar in elk geval vanuit een ontwikkelingsperspectief. Vermijd aanbodsturing en concurrentie met prille lokale capaciteit. En werk op basis van gelijkwaardigheid (partnerships) en alignment met lokale agenda's en vraag. Ook op dit punt verwacht ik trouwens interessante aanbevelingen van het eerder genoemde AWT advies over kennis en innovatie in mondiaal perspectief.

Verhogen van de effectiviteit

Tegelijkertijd wil ik ook meer wetenschappelijke ondersteuning zien van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid en van mijn departement en dat brengt mij bij het laatste punt op de moderniseringsagenda, het verhogen van de effectiviteit. Het is evident dat effectieve implementatie van al het voorgaande hoge eisen stelt aan de kennisinfrastructuur binnen en rond mijn departement. Daarvan maakt u onderdeel uit en ik zal zo meteen dan ook specifiek ingaan op hoe we onze relaties kunnen verbeteren.

Intussen neem ik de verbetering van de ontvangststructuur voor kennis binnen mijn departement zeer serieus. Deskundigheid moet weer hoogtij vieren. Onlangs heb ik met dat doel een ambassadeur aangesteld op het niveau van de DGIS-leiding: Maarten Brouwer. Maarten zal, aansluitend aan mijn betoog, uiteenzetten hoe we het kennismanagement binnen het departement nieuw leven en nieuw elan gaan inblazen.

Een nieuwe alliantie

Dames en heren,

Tot zover een schets van wat kennis in de complexe wereld van internationale samenwerking anno nu betekent en hoe we daar op inspelen binnen mijn vijf beleidsprioriteiten. Er staat ons dus wat te doen. Hoe gaan we dat samen oppakken? Laat ik met die vraag in het achterhoofd mijn agenda nog eens kort doorlopen, maar nu in omgekeerde volgorde:

Allereerst, de versterking van de OS-kennisinfrastructuur voor verhoogde effectiviteit:

We moeten het Nederlands kennisvermogen veel beter en slimmer gaan inzetten voor internationale samenwerking, met name op mijn vier prioritaire thema’s. Ik nodig u dan ook uit om met dat doel een alliantie met mij aan te gaan. Vrijwillig -natuurlijk, ik kom niet aan uw academische vrijheid - maar niet vrijblijvend. Ik denk aan een soort van kennisconsortia, of kenniskringen, rond elk van mijn prioriteiten: groei en verdeling; gender en reproductieve gezondheidszorg; klimaat en energie; veiligheid en goed bestuur. In deze consortia moet de beste expertise bij elkaar worden gebracht om de beleidsontwikkeling en -strategie te ondersteunen. Jos van Gennip heeft in dit verband onlangs een interessante voorzet gegeven. Mijn AMAD-OS zal daar zo meteen namens mij zeer specifiek verder op ingaan. Ik hoop dat dit ook een belangrijk element van het debat vanmiddag zal zijn.

Ik wil hier alvast met u afspreken dat we nog dit kalenderjaar operationele en goed functionerende kennisconsortia tot stand hebben gebracht rond mijn vier prioriteiten. Daar kunt u mij aan houden. Ik zal dat ook bij u doen, alleen al omdat u veel geld van de Nederlandse belastingbetaler ontvangt.

Die consortia gaan natuurlijk vooral werken als ze kennis genereren die breed, relevant en to the point is. Dat brengt me bij mijn volgende punt:

Openbreken en verbreden van het speelveld:

We willen alle relevante expertise aan tafel hebben. Ook praktijkkennis is belangrijk. Het worden dus gemengde gezelschappen: onderzoekers, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, beleidsmakers. Allemaal op basis van de meerwaarde van hun kennis en ervaring; en niet vanwege hun gevestigde naam of institutionele gewicht. Kwaliteit staat voorop.

Al die kennis is natuurlijk nog geen garantie voor succes. Want ontwikkelingssamenwerking is niet altijd een kwestie van meer olie in de machine gooien. Ontwikkelingssamenwerking betekent vaak de machine zelf ter discussie stellen. Daar is ook weer kennis voor nodig, en brengt me bij punt drie van mijn agenda:

Countervailing kennis tegen slecht beleid en bestuur, corruptie en machtsmisbruik:

Want kennis ís macht. En machtsmísbruik is dus vaak ook misbruik van kennis. In die gevallen kom je er niet met meer of betere kennis, maar is ándere, countervailing kennis vereist. Hier ligt mijns inziens een belangrijke agenda voor sociaal wetenschappelijk onderzoek.

Op langere termijn moet natuurlijk vooral de lokale kenniscapaciteit in ontwikkelingslanden zélf enig gewicht in de strijd kunnen gooien. Vandaar mijn vierde punt:

Kennis- en innovatiecapaciteit voor eerlijke groei en verdeling:

Nederlandse kennis kan nóg zo excellent zijn (ik noemde al de sleutelgebieden van het Innovatieplatform), uiteindelijk zijn de kracht van de vraag naar kennis in ontwikkelingslanden en het vermogen om kennis ter plekke te absorberen, aan te passen en te gebruiken bepalend voor de mate van werking voor armoedebestrijding. Versterking van kenniscapaciteit in het Zuiden moet onze gezamenlijke doelstelling zijn.

Tegelijkertijd moeten we ons ook blijven oriënteren op de internationale kennisomgeving, wat mij bij mijn laatste punt brengt:

Internationaal onderzoek gericht op mondiale uitdagingen:

Het is van groot belang dat én Nederlandse kennis internationaal een partijtje meeblaast (daar ga ik van uit) én dat Zuidelijke kennis ook op dat niveau volwaardig meedoet en meetelt (dat is een uitdaging). Hier ligt voor de toekomstige kennisconsortia een belangrijke makelaarsrol: als onderdeel van internationale netwerken ruimte geven aan Zuidelijke partners en vanuit die dubbele betrokkenheid het ontwikkelingsbeleid ondersteunen.

Om – uiteindelijk - toe te werken naar zoiets als een evenwichtige, mondiale onderzoeksruimte voor ontwikkeling. Daar ligt denk ik onze gezamenlijke ambitie.

Dames en heren, ik rond af,

Vorig jaar heb ik mijn moderniseringsagenda ‘Internationale Samenwerking 2.0’ gedoopt. Als ik die agenda zo mag noemen, dan is kennis volgens mij niets minder dan de broncode van dat nieuwe programma. Een broncode die uiteraard geen intellectueel eigendom duldt, maar volledig open source is. Ik nodig u dan ook van harte uit om uw gedachten met mij te delen.

Ik heb u met mijn verhaal alvast drie dingen willen meegeven voor de verdere gedachtewisseling:

  1. Voorop staat de versterking van kenniscapaciteit in ontwikkelingslanden en van het Zuidelijk aandeel in mondiale kennisstructuren. Ik investeer daar in en de Nederlandse wetenschap kan daar ook nog meer aan bijdragen.
  2. Wat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking betreft heb ik voorgesteld om brede maar zeer concrete, operationele allianties met u aan te gaan rond mijn vier beleidsintensiveringen. Ik hoop en reken er op dat u die uitnodiging aanneemt.
  3. Wat mijn departement betreft werk ik aan de nodige veranderingen om kennisbeleid en kennisontwikkeling ook echt te laten landen. Hierover zal Maarten zo meteen verder uitweiden en ik hoop dat deze tot zeer concrete, bindende afspraken kunnen leiden die Nederlandse ontwikkelingssamenwerking aan de wereldwijde top blijft houden. Nog steeds worden wij gezien als de meest effectieve hulpgever ter wereld. Dat moet zo blijven.

Ik dank u nogmaals hartelijk voor uw komst naar het departement. En geef het woord graag aan Maarten Brouwer.