Openingstoespraak Defensieverkenningen

Gelegenheid: Openingstoespraak Defensieverkenningen

Generaals, dames en heren,

(inleiding)

Vandaag en morgen spreekt u in het kader van de Defensieverkenningen met elkaar over de toekomst van de Nederlandse krijgsmacht, in het licht van een veranderende wereld en de veiligheidsrisico’s van de 21e eeuw. Ik ben blij een bijdrage te kunnen leveren aan deze relevante discussie. In de aanloop naar deze bijeenkomst heb ik verschillende keren gezegd dat ik vind dat het nodig is om méér te investeren in defensie, zowel op Europees niveau als nationaal. Ik grijp vandaag graag de gelegenheid aan u uit te leggen waarom ik vind dat deze extra investeringen noodzakelijk zijn.

Laat ik vooropstellen dat ik ongelooflijk trots ben op wat Nederlandse militairen in de wereld klaarspelen. Onze mannen en vrouwen in uniform zijn uitstekend gemotiveerd, hoog opgeleid en ze beschikken over prima materieel. Ik denk dan aan de Nederlandse mannen en vrouwen in Afghanistan – daar is onze presentie het grootst en voor de Nederlandse samenleving het meest zichtbaar – maar ook aan onze inzet op andere plaatsen, zoals in Bosnië, Tsjaad en voor de kust van Somalië. Van vredeshandhaving is veelvuldig gezegd dat het eigenlijk geen werk is voor soldaten, maar dat alleen soldaten het kunnen doen!1 Nederlandse militairen hebben inmiddels veel ervaring opgedaan met internationale vredeshandhaving en zijn uitstekend op hun taak toegerust. Onze krijgsmacht staat internationaal hoog aangeschreven – en terecht.

Ik vind het buitengewoon belangrijk dat wij ook in de toekomst een substantiële bijdrage blijven leveren aan internationale vredesoperaties: daarmee bevorderen we niet alleen vrede en veiligheid in de wereld, maar dienen we ook ons eigen belang. Vanochtend wil ik u laten zien waarom onze militaire inzet in de wereld geen luxe maar noodzaak is, en wat dat in mijn optiek zou moeten betekenen voor de toekomst van de Nederlandse krijgsmacht.

(veiligheidsrisico’s in de 21e eeuw)

Ik begin dan met het definiëren van de veiligheidsrisico’s. Die hangen samen met het tijdsgewricht waarin we leven en dat ziet er kort gezegd zo uit: op de vleugels van de globalisering beleven we de komende periode een verschuiving van economische – en ook politieke en militaire – macht, voornamelijk in Oostelijke richting. Dat betekent niet dat de Westerse rol op het wereldtoneel is uitgespeeld, maar wel dat andere machtscentra relatief aan belang zullen winnen. De voorspelling is dat tegen 2040, 2050, het aandeel van de BRICs (Brazilië, Rusland, India en China) in het globale BNP gelijk zal zijn aan dat van de G7.2 Al in 2025 zal China de tweede economie ter wereld zijn en een leidende militaire macht.3 Door de opkomst van nieuwe regionale grootmachten ontstaat er een run op energiebronnen, maar ook de schaarste van water en voedsel doen zich voelen. Het klimaat staat onder druk, evenals de op de Verenigde Naties gebaseerde internationale orde, die na de Tweede Wereldoorlog werd gevormd. Het Westen zal afstand moeten doen van een deel van zijn gevestigde belangen in de internationale organisaties (zoals de Veiligheidsraad en de internationale financiële instellingen). Een grotere rol van opkomende machten zal ook tot een grotere verantwoordelijkheid moeten leiden: maar hun optreden in de financiële crisis doet vermoeden dat dat laatste nog niet zo eenvoudig te realiseren zal zijn. We hebben dus èn uitdagingen die uitsluitend samen het hoofd kunnen worden geboden èn machtspolitieke verschuivingen die dit samen juist minder evident maken. Veel landen delen niet vanzelfsprekend onze visie op vrijheid, democratie en mensenrechten: waarden waar wij niet alleen in geloven, maar die ook aan de basis liggen van onze economische vooruitgang en huidige welvaart. Ook demografisch hebben we het tij niet mee: in ons deel van de wereld kampen we over twintig jaar met een tekort aan jongeren, terwijl in andere delen van de wereld een overschot zou kunnen ontstaan aan werkloze angry young men, als de vruchten van de globalisering ongelijk verdeeld blijven.

In deze onzekere wereld waarin wij onze relatieve machtspositie erop achteruit zien gaan, moeten we ons wapenen tegen veiligheidsrisico’s van uiteenlopende aard. Ik ben daarin realistisch. Zoals een rapport van de verzamelde Amerikaanse inlichtingendiensten vorige maand concludeerde: ‘the next twenty years of transition to a new system are fraught with risks.’4 Diezelfde boodschap kreeg ik mee toen ik in juni met één van de buitenlandadviseurs van de inmiddels verkozen Barack Obama sprak. Tony Lake had het toen zelfs over ‘het meest gevaarlijke tijdperk ooit.’ Ik geloof dat we er goed zullen uitkomen, maar er zullen hobbels op de weg zijn en het zal met horten en stoten gaan.

Aan dat gevaar liggen verschillende factoren ten grondslag. Een deel heeft betrekking op interstatelijke conflicten, zeg maar de “oude vertrouwde” oorlogvoering tussen staten. In ons deel van de wereld verwachten we deze 20e eeuwse reflexen misschien niet zo snel meer, maar we moeten er desondanks rekening mee houden dat die spanningen zich elders in de wereld wel kunnen voordoen en ons land kunnen raken. Het Russisch optreden in Georgië kan in dat licht worden beoordeeld. Niemand hoopt op een implosie van Pakistan. En Iran blijft natuurlijk ook een uiterst onzekere factor. Er gaat een reële dreiging uit van dat land zolang het halsstarrig weigert inzicht te verschaffen in zijn nucleaire activiteiten – en daarmee de collectieve wil van de internationale gemeenschap tart. Je moet er niet aan denken dat een land als Iran over een kernwapen zou beschikken: de consequenties voor de stabiliteit in de regio, en ook voor de veiligheid van de hele wereld, ons allemaal, zouden verstrekkend zijn. Daar moeten we dus bovenop blijven zitten en niet aarzelen de sancties tegen Iran verder aan te scherpen als medewerking met het IAEA achterwege blijft. Proliferatie van massavernietigingswapens, waaronder kernwapens, is sowieso een grote zorg. In dat opzicht blijf ik me hard inzetten voor de uitvoering van internationaal overeengekomen afspraken op het gebied van non-proliferatie en ontwapening. Recente initiatieven in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland tonen aan dat deze discussie weer helemaal op de agenda staat. Daar wil ik dus ook actief aan deelnemen.

U komt vanochtend uitgebreid te spreken over de interstatelijke dynamiek, het thema van uw eerste werkblok. Naast conflicten tussen staten zijn er echter andere bronnen van spanningen in de wereld, die de komende decennia een grote rol van betekenis zullen spelen. Ik doel dan op conflicten binnen staten, die gemakkelijk ook internationale trekken kunnen aannemen, maar ook op internationaal terrorisme en op mondiale veiligheidsvraagstukken als migratie, klimaatverandering, de zoektocht naar energiebronnen, water en voedsel. Collega Koenders zal hier vanmiddag op ingaan. Voor mij is duidelijk dat de grootste bedreiging van de Nederlandse veiligheid niet rechtstreeks van andere staten komt, maar juist van niet-geïntegreerde elementen. En daarmee bedoel ik te zeggen dat landen of groepen die geen deel uitmaken van de wereldeconomie, die niet de vruchten plukken van globalisering, die als het ware zijn afgewend van de wereldgemeenschap, het grootste gevaar opleveren. Zoals de Amerikaanse veiligheidsstrateeg Thomas Barnett zegt: ‘disconnectedness defines danger.’5 Vijftig jaar Europese integratie heeft ervoor gezorgd dat wij niet langer beducht hoeven te zijn voor een aanval van onze buurlanden – dat is dus nog helemaal niet zo heel lang een vanzelfsprekendheid. Het gevaar komt nu uit die plaatsen waar terrorisme een voedingsbodem vindt, in de straten van Peshawar bijvoorbeeld. Ik heb het al eerder gezegd: de Nederlandse veiligheid wordt niet langer bevochten aan de IJssel-linie maar in de Hindu Kush.

(defensie als instrument van een geïntegreerd buitenlands beleid)

Het Nederlands buitenlands beleid is er op gericht landen zoveel mogelijk in te bedden in het internationale systeem, ze erbij te trekken, als het ware. Als landen zich gebonden voelen aan de op recht en regels gebaseerde internationale orde en zich opstellen als verantwoordelijke aandeelhouders, zal de wereld een veiligere en rechtvaardigere plek zijn. Daarmee is de welvaart en stabiliteit van onze handelsnatie rechtstreeks gediend.

Dit vraagt om de internationale inzet van een breed instrumentarium: we hebben politieke, economische en militaire middelen nodig die effectief zijn en geïntegreerd worden ingezet. Zo ondersteunen we democratisering, bevorderen het respect voor mensenrechten, assisteren bij het verbeteren van het openbaar bestuur en de opbouw van de rechterlijke macht. Ontwikkelingssamenwerking en defensie zijn beiden belangrijke componenten in het geïntegreerde buitenlandse beleid. Beiden moeten - op hun eigen manier, maar heel vaak wel hand in hand, zoals we ook in Uruzgan zien - bewerkstelligen dat de kloof tussen niet-in-de-wereldeconomie-geïntegreerde elementen die een veiligheidsrisico voor ons vormen en de geïntegreerde kern waar Nederland deel van uit maakt, wordt gedicht. De belangrijkste taak van de Nederlandse krijgsmacht in de 21e eeuw is: bijdragen aan multinationale militaire operaties die de internationale rechtsorde bevorderen en in het verlengde daarvan een rechtstreeks Nederlands belang dienen – dat kan zijn hoog in het geweldsspectrum, of als stabilisatiemacht, of op kleine verspreide schaal met zeer gespecialiseerde individuele militairen.

(wat betekent dat voor de Nederlandse krijgsmacht?)

Om die taak goed te kunnen uitvoeren is het nodig de transformatie van de krijgsmacht, die na de Val van de Muur is ingezet, door te trekken. Dat betekent het vervolmaken van de overgang van een traditioneel, territoriaal georiënteerd, defensief leger naar een snel inzetbare, kwalitatief hoogwaardige, expeditionaire krijgsmacht. De minister van Defensie merkte tijdens de startconferentie van de Defensieverkenningen, afgelopen maart, op dat de eisen aan de krijgsmacht de afgelopen vijftien jaar alleen maar zijn toegenomen, terwijl de defensiebegroting sinds de Val van de Muur in een vrije val lijkt te zijn terechtgekomen. “ Onze samenleving is door de jaren heen aanzienlijk minder van haar welvaart aan Defensie gaan besteden,” zei hij. Met hem vind ik dat niet goed. In 1989 mogen we misschien verwacht hebben dat de internationale verhoudingen zouden verbeteren en er een vredesdividend zou ontstaan, maar inmiddels weten we dat de wereld sinds de Koude Oorlog juist minder stabiel is geworden. Het aantal conflicten is weliswaar gedaald, maar de roep om militaire capaciteit in de wereld, om de inzet van eenheden en militaire expertise, is gestegen. Ik verwacht dat er in de toekomst een nog groter beroep op militaire capaciteit zal worden gedaan, niet alleen voor vredesoperaties, maar ook voor andere taken, die voortkomen uit de nieuwe veiligheidsrisico’s die ik u zojuist heb geschetst, zoals het beschermen van energieaanvoerlijnen of van noodhulpoperaties ten gevolge van klimaatverandering. En aan die oproep zal Nederland een passende bijdrage moeten blijven leveren. Niet omdat we zonodig het braafste jongetje van de klas moeten zijn, maar eenvoudigweg omdat we, als we onze ambities naar beneden bijstellen, onze eigen belangen veronachtzamen. De minister van Financiën zei, tijdens dezelfde startconferentie in maart, dat in deze Verkenningen centraal zou moeten staan ‘de relatie tussen de ambities van de krijgsmacht en de middelen die nodig zijn om die ambities op een goede en professionele manier te volvoeren.’ Ook daar ben ik het van harte mee eens. Mijn punt is dat die ambities in de wereld van vandaag hoog liggen, en ook hoog moeten liggen. Nogmaals, dat is geen luxe maar noodzaak willen we onze veiligheid waarborgen. Bij serieuze veiligheidsrisico’s hoort een serieuze defensie-inspanning. Ik weet dat ik me daarmee in tijden van financiële crisis en krapte niet populair maak, maar dit is lange termijn denken! Als we Defensie het sluitstuk van de begroting maken, snijden we onszelf in de vingers of, zoals de Britse collega’s zeggen, schieten we onszelf in de voet. Daar ben ik geen voorstander van: er zullen financiële middelen bij moeten willen we onze ambities kunnen waarmaken. In de wereld van nu hebben we geen andere keuze dan op de eerste rang te willen zitten. Maar zoals u weet kan dat niet voor een dubbeltje.

Natuurlijk zullen we onszelf de vraag moeten stellen waar er nog een efficiency slag gemaakt kan worden. Deze Verkenningen bieden bij uitstek de mogelijkheid om inventief te denken. Een vraag die bij mij opkomt is of onze krijgsmacht alles zelf moet kunnen, of dat bepaalde onderdelen niet beter civiel zouden kunnen worden ingehuurd dan wel militair worden uitbesteed aan partners. Ook qua opleiding zou er best gekeken kunnen worden of er niet meer gespecialiseerd en gedifferentieerd moet worden. We dienen ook rekening te houden met de demografische ontwikkeling in ons deel van de wereld. Maar de efficiency slag die gemaakt kan worden laat onverlet dat ik er van overtuigd ben dat de huidige middelen die we voor Defensie uittrekken niet afdoende zijn om onze ambities af te dekken. We moeten investeren in topmaterieel, topmilitairen en een hoogstaande krijgsmacht.

(noodzaak van samenwerking)

Gelukkig staan we er niet alleen voor. De Nederlandse krijgsmacht opereert in een internationale omgeving, en er zijn veel voorbeelden van lonende samenwerking. In Uruzgan maken we deel uit van een multinationale macht. De manier waarop we daar werken, zij aan zij met andere partners, waaronder niet in de laatste plaats de Afghanen zelf, heeft de toekomst: ISAF heeft ons in dat opzicht veel waardevolle lessen geleerd. Er zijn nog tal van andere voorbeelden van samenwerking met naaste en verre buren: ik noem bijvoorbeeld het Nederlands-Duitse legerkorps, onze samenwerking met de Ieren, maar ook met Japanse militairen in Irak. Daar is nog veel meer mogelijk. Door samenwerking met anderen, hoef je zelf minder inzet te plegen. Daar zouden we ook naar moeten kijken.

Het recente Frans-Britse initiatief om intensief samen te werken op het gebied van opleiding en training van helikopterbemanning en modernisering van helikopters, juich ik van harte toe. Dit is nou een goed voorbeeld van hoe we inzetten op versterking van de militaire capaciteiten van Europa. Nog een laatste voorbeeld waar ik trots op ben is het feit dat het binnen de NAVO gelukt is de strategische luchtvaartcapaciteit te versterken, door samen te werken met een coalition of the willing. Voor Nederland, dat zelfstandig niet in staat zou zijn geweest een C17 aan te schaffen, is dit initiatief een uitkomst, en ook de NAVO is er bij gebaat: dit multinationale initiatief, waar Nederland fors aan bijdraagt, dicht een structureel capaciteitsgebrek op transportgebied.

Al deze vormen van samenwerking hebben de toekomst: zij hebben vooral grote voordelen voor de Nederlandse krijgsmacht – maar ze doen natuurlijk ook een beroep op de beschikbare capaciteiten en ze vereisen flexibiliteit. Daar moet de krijgsmacht, en met name ook het defensie planning proces, op ingericht zijn.

(EVDB)

Dames en heren,

Ik wil afsluiten met enkele opmerkingen van institutionele aard. Ik constateerde aan het begin van mijn inleiding dat de relatieve machtspositie van Europa in de wereld afneemt. Wil Europa een bepalende rol blijven spelen op het wereldtoneel, dan zullen de Europese lidstaten ook op buitenlandspolitiek gebied eensgezinder, sterker en doortastender voor de dag moeten komen. Dat betekent dat ze een geloofwaardig Europees Veiligheids- en Defensiebeleid van de grond moeten tillen. Dat betekent óók investeren in hard power: economische en politieke macht kan immers alleen geloofwaardig worden ingezet als deze wordt geruggensteund door militaire macht. Wat ik dus zojuist zei over de Nederlandse krijgsmacht, geldt ook voor de krijgsmachten van de overige EU-lidstaten: ook daar zijn extra investeringen nodig. Investeringen in samenwerking tussen de Europese legers, maar ook, simpelweg, meer middelen uittrekken voor de eigen defensiecapaciteiten. Dat is ook in het belang van de NAVO. Er wordt vaak een tegenstelling gezien, maar dat is niet het geval – dat hebben de plannen van de Franse EU-voorzitter Sarkozy wel laten zien. Voor de Amerikanen dreigt de NAVO immers zijn relevantie te verliezen als het er uiteindelijk op neer komt dat de VS de bulk van de veiligheid in de wereld bekostigt zonder dat de Europese bondgenoten boter bij de vis doen. Kortom een versterkt EVDB is goed voor de NAVO: het gaat immers om dezelfde mensen en middelen die ook in NAVO-verband kunnen worden ingezet. Ik hoop dat we de komende jaren aantoonbaar voortgang kunnen boeken op dit terrein: het is hard nodig.

Tegelijkertijd moeten de Europese lidstaten ook blijven investeren in hun civiele capaciteiten, want ook daarop zal de komende twintig jaar zonder enige twijfel een groter beroep worden gedaan: EU-missies drijven op de inzet van politie, rechters en andere rule of law experts. Ook op dit gebied valt nog veel winst te halen. Hier in Nederland werken we binnen onze geïntegreerde benadering al goed samen met BZK en Justitie, maar ook onze civiele inzet kan gestroomlijnd worden. Ik heb in dat verband al gepleit voor een nationale pool van experts, die snel te mobiliseren zijn, adequaat ondersteund worden en waaraan een helder financieringsmechanisme ten grondslag ligt.

Ik ben blij met de stappen die tijdens het Franse voorzitterschap zijn genomen om het EVDB te versterken. Een hernieuwd commitment aan het verbeteren van zowel de civiele als de militaire capaciteiten en het verbeteren van de strategische planning binnen de EU zijn de belangrijkste wapenfeiten. Ik hoop dat het nieuwe planningsdirectoraat dat nu is overeengekomen, de opmaat zal zijn naar een heus Europees civiel-militair hoofdkwartier – die kant moet het volgens mij wel op! Ook verwelkom ik de evaluatie die Hoge Vertegenwoordiger Solana heeft uitgevoerd van de Europese veiligheidsstrategie. Het is goed om stil te staan bij wat er is bereikt de afgelopen vijf jaar, maar ook om vooruit te kijken en te beoordelen waar we nog effectiever kunnen zijn. Ik heb meer aandacht gevraagd voor zaken als klimaatveranderingen en veiligheid, mensenrechten en een coherent optreden van de Europese Unie waarbij alle instrumenten, zoals handel, ontwikkelingssamenwerking, diplomatie en het EVDB in onderlinge samenhang worden ingezet. Dezelfde geïntegreerde benadering die we hier in Nederland volgen, moet naar het Europees niveau worden getild.

(NAVO)

Volgend jaar bestaat de NAVO zestig jaar. Het bondgenootschap is in de wereld van vandaag nog net zo relevant als het bij zijn oprichting was. Het lijkt mij een goede gelegenheid om de waarden die ten grondslag liggen aan het Verdrag nog eens te herbevestigen: het is van groot symbolisch belang te laten zien dat de NAVO blijft inzetten op democratie, vrijheid en mensenrechten, zeker in een wereld waarin die waarden onder druk staan. Dat is de morele autoriteit van de NAVO. Daarvan moet een duidelijk signaal uitgaan aan landen die dezelfde waarden omarmen: de NAVO zal graag de samenwerking zoeken met deze partners, en, als zij daarvoor in aanmerking komen, moeten zij ook kunnen toetreden tot het bondgenootschap, mits zij natuurlijk aan alle criteria voldoen. Intentieverklaringen alleen zijn niet genoeg.

Er gaan steeds meer stemmen op – ook in het Nederlands parlement - om het strategisch concept van de NAVO nog eens goed tegen het licht te houden. Ik vind dat onderhandelingen over een nieuw strategisch concept alleen zin hebben als het een verbetering van het bestaande concept oplevert. Op dit moment is dat nog niet duidelijk en daarom ben ik enigszins terughoudend. Ik richt mijn pijlen allereerst op een vooruitstrevende politieke verklaring die tijdens de verjaardagstop van de NAVO in Straatsburg zal worden aangenomen. Deze ‘Declaration on Alliance Security’ moet duidelijk maken waar de NAVO nu precies voor staat in onze complexe en constant veranderende wereld. Ik vind dat van groot belang ook voor het draagvlak onder Nederlanders – en dat draagvlak hebben we hard nodig voor een slagvaardige en daadkrachtige NAVO.

We zouden ons heel goed moeten beraden op de taken waarvoor de NAVO zich in de toekomst gesteld zal zien. In de NAVO kunnen we de komende tijd weer meer aandacht voor de verdediging van bondgenoten en het bondgenootschap verwachten. Maar naast het handhaven van deze traditionele afschrikking, zal ook de verdediging van NAVO-belangen buiten het NAVO-grondgebied (sinds 9/11 aanvaard) op de agenda staan. Daarnaast de bescherming van essentiële life support systems, zoals communicatie- en aanvoerlijnen en infrastructuur en het stabiliseren van gebieden die van essentieel belang zijn voor internationale vrede en veiligheid. Ik denk dan onder andere aan het Midden-Oosten.

Niet alleen Nederland heeft veel geleerd in Afghanistan, ook de NAVO heeft buitengewoon nuttige ervaringen opgedaan ter plaatse. De geïntegreerde benadering (comprehensive approach) heeft zijn waarde bewezen. Ik verwacht dat deze aanpak de komende periode richtinggevend zal blijven voor vredesoperaties en daar zal ik me bij alle NAVO-partners ook hard voor blijven maken – in de eerste plaats bij de nieuwe Amerikaanse regering die zoals u weet voornemens is een flink aantal extra troepen in Afghanistan in te zetten.

Dames en heren,

Ik rond af. Het is duidelijk dat we in onzekere tijden leven, en dat die onzekerheid reële veiligheidsrisico’s met zich meebrengt. Deze wereld stelt hoge eisen aan onze krijgsmacht. Als wij onze veiligheid en onze manier van leven hier in Nederland willen zeker stellen, zullen wij Defensie in staat moeten stellen aan die eisen te voldoen. Niet om met extra geld mooi materieel in de kazerne te laten staan, maar om in de wereld onze belangen veilig te stellen. Ik dank u voor uw aandacht.

1: ‘It’s not a soldier’s job, but only a soldier can do it’, vaak aangehaalde uitspraak toegeschreven aan voormalig Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties Dag Hammarskjold
2: Global Trends 2025: A Transformed World, National Intelligence Council, November 2008, p. vi
3: Ibidem, p. 29
4: Ibidem, p. vi
5: Thomas Barnett, The Pentagon’s New Map: War and Peace in the Twenty-First Century (New York, Putnam, 2004), pp. 107ff