Toespraak Koenders uitreiking Journalist van het Jaar

Gelegenheid: uitreiking Journalist van het Jaar

Dames en heren,

Na de woorden van Ben Rogmans valt mij de eer te beurt om de prijs uit te reiken aan de journalist van het jaar 2008. Ik moet u eerlijk bekennen dat ik mij daardoor een beetje de voorzitter van de kiesraad voel die vorig jaar bekend moest maken dat Mugabe de tweede ronde van de Zimbabwaanse presidentsverkiezingen gewonnen had. Ook toen stond immers allang vast wie de winnaar was. Voor alle zekerheid heb ik wel even laten nagaan of in dit geval toch geen sprake geweest is van vals spel, intimidatie of corruptie. Ik kan u in dat opzicht gerust stellen: de redactie van De Journalist heeft mij verzekerd dat alles eerlijk is gegaan. Gelet op de winnaar had ik niet anders verwacht. Bram Vermeulen verdient het om Journalist van het Jaar te zijn. Hij verdient het omdat hij jarenlang keihard heeft gewerkt om Nederland een ander beeld van Afrika te tonen. Omdat hij naar Zimbabwe ging, toen iedereen anders het land verliet. En omdat hij te midden van chaos en ellende belangrijke en onderscheidende verhalen bleef maken. Niet alleen over de slachtoffers, maar ook over de mensen die in Afrika de macht uitmaken, en hoe dat werkt.

“Hoewel de bekroning echt voor Vermeulen bedoeld is”, citeer ik het juryrapport, “mag de prijs ook best uitgelegd worden als steun in de rug voor buitenland correspondenten”. Ik ben het hier zeer mee eens. Zelfs onder normale omstandigheden is het vak van buitenland correspondent geen gemakkelijke. In Bram’s eigen woorden: “je moet bij wijze van spreken in een helikopter gaan zitten, naar het land kijken, en op een gegeven moment zeggen: ‘wacht even, dít moet je lezen, dít is belangrijk, en wel hier en hier om’”. … En dan blijkt vaker dan je lief is dat er in Nederland eigenlijk geen enkele krant of televisiestation zit te wachten op jouw verhaal. Dat frustreert, maakt moedeloos … maar is part of the job. Waar het om gaat is in de haarvaten van een samenleving te gaan zitten, écht te doorgronden wat er gebeurt, en dat dan te communiceren naar de Nederlandse samenleving. Die samenleving die sinds je vertrek in razendsnel tempo verandert is.

Een hele andere tak van sport is de verslaggeving vanuit crisisgebieden. Om dat te kunnen doen moet je uit een bijzonder soort hout gesneden zijn. De uitdagingen zijn groot:

Allereerst moet je zien te komen waar ‘het’ gebeurt. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Regeringen zitten doorgaans niet te wachten op pottenkijkers. Dat hebben we de afgelopen dagen gezien in Gaza. Soms zijn dan kunstgrepen nodig. Zo kon Michel Maas als een van de eersten verslag doen van de overstromingsramp in Birma doordat wij hem meenamen naar de donorconferentie in Rangoon. Zo hoorde het eigenlijk niet, maar ik voelde het wel als mijn plicht.

Ben je eenmaal op de plaats van bestemming, dan is het zaak niet gecoöpteerd te worden door deze of gene. Ook dit is weer makkelijker gezegd dan gedaan. Steeds vaker doen journalisten een beroep op medewerking van hulporganisaties. Terecht wordt in dit verband de vraag gesteld in hoeverre de berichtgeving hierdoor beïnvloed wordt. Ik heb gelezen dat Bram hier het zijne over denkt. Hij signaleert een journalistieke neiging om beweringen van hulporganisaties kritiekloos over te nemen. Ik citeer: “Ten bate van het goede doel worden journalistieke principes zomaar aan de kant geschoven”. De toekomst ziet hij somber in: “Zonder buitenland correspondenten is de beeldvorming van landen ver van ons vandaan uitsluitend nog in handen van hulporganisaties, regeringen en persbureaus.” Persoonlijk weet ik niet welke van de drie ik het ergste vind.

Ben je aangekomen op de plaats van bestemming en kun je relatief onafhankelijk je werk doen, dan is de belangrijkste uitdaging veilig thuiskomen. Ik maak mij oprecht zorgen over de veiligheid van journalisten in crisisgebieden. Vorig jaar alleen al werden meer dan 60 journalisten vermoord. Mensen die de ultieme prijs betaalden terwijl zij ons de waarheid probeerden te tonen. Mensen die wel wisten dat het noodlot ooit zou kunnen toeslaan, maar die desondanks hun koffers pakten, partners en kinderen gedag kusten en in het vliegtuig stapten. In de overtuiging dat het ook deze keer wel goed zou komen. Een dag voor zijn dood schreef Stan Storimans in zijn hotel in de Georgische hoofdstad Tblisis: “Van beschietingen zoals gisteren op het nieuws is niets te zien. Alles ziet er vredig uit.”

Dames en heren,

De prijs die Bram Vermeulen vandaag krijgt mag volgens de jury niet alleen worden uitgelegd als een steun in de rug van de buitenland correspondent. Hij is ook bedoeld als pluim voor hoofdredacties die geld blijven vrijmaken voor kwaliteitsjournalistiek uit het buitenland. Die kunnen dat zeker gebruiken: kwaliteitsjournalistiek staat al langere tijd onder druk. De toegenomen concurrentie van de nieuwe media dwingt veel kranten tot bezuinigen op hun correspondentennetwerk en het inperken van budgetten voor buitenlandredacties. En dat is doodzonde. De verschraling van het nieuwsaanbod die dat tot gevolg heeft leidt uiteindelijk tot minder interesse voor de rest van de wereld. Door deze vreemde paradox dreigt buitenlandse nieuws ‘elitair’ te worden. Iets voor experts, niet voor het gewone volk. Dit is funest in een tijd waarin provincialisme toch al de overhand heeft in de strijd om de hearts and minds van de Nederlander.

In die mind hebben overigens altijd al twee uitersten gestreden om suprematie.
Enerzijds hebben mensen in een globaliserende wereld behoefte aan duiding van hetgeen zich om hen heen afspeelt. Anderzijds hebben zij de neiging zich af te sluiten en zich terug te trekken in hun eigen, vertrouwde wereldje. Dit interessante fenomeen deed de Duitse filosoof Rudiger Safranski een boek schrijven met de veelzeggende titel: Wie viel wahrheit braucht ein mensch? Het antwoord: maar mondjesmaat. En dat vertaalt zich direct naar de krantenpagina’s. Zo is het geen geheim dat de nieuwswaarde van conflicten maar van beperkte duur is. As we speak zijn Congo, Birma en Darfoer alweer uit het nieuws verdwenen. Zelfs het conflict in Zimbabwe heeft plaats moeten maken voor de gebeurtenissen in Gaza. Over dit fenomeen merkte Ko Colijn onlangs in Vrij Nederland op: “In het nieuws is er ruimte voor één oorlog tegelijk. (…) We hollen van het ene naar het andere conflict en de journalistiek houdbaarheidsdatum van de meeste crises is een maand. Dat zet ook de politiek onder druk. De publieke opinie schreeuwt om ijldiplomatie: helikopters voor Darfoer, een humanitaire interventie in Birma een vredesmacht voor Congo of zelfs regime change in het geval van Zimbabwe. Daarna verflauwt de aandacht en moet het conflict wachten tot het een nieuwe kans krijgt”. Ik deel deze analyse, zij baart mij ernstige zorgen. Ik heb aan den lijve meegemaakt tot wat voor bizarre situaties dit kan leiden. Tijdens mijn werkbezoek aan Mozambique vorig jaar werd mij nauwelijks een vraag gesteld over de resultaten die er in dat land worden geboekt in de strijd tegen armoede. Wel werd mij gevraagd om naar een aftandse tv-studio in een buitenwijk van Mauputo te komen om door NOVA geïnterviewd te worden over de situatie in Birma. Begrijp me niet verkeerd, Birma stond toen in het middelpunt van de belangstelling … Maar die dag werd volgens mij een kans gemist om het ‘andere’ Afrika te laten zien. Om vooroordelen af te breken. Zoals de misvatting dat Afrikanen zielig, ziek zwak en misselijk zijn, niet in staat om democratieën en rechtsstaten op te bouwen en in stand te houden, en op een niet-gewelddadige manier met elkaar om te gaan.

Helaas zijn deze vooroordelen nog zeer wijd verspreid. Zo stond ik versteld toen vorig jaar in een commentaar in de eerbiedwaardige New York Times gesuggereerd werd dat de explosie van geweld in Kenia voortkwam uit de volksaard van de Kenianen. Op 31 december 2007 schreef Jeffrey Gettleman op de voorpagina: “. . . the election seems to have tapped into an atavistic vein of tribal tension that always lay beneath the surface in Kenya but up until now had not provoked widespread mayhem.” Kort door de bocht vertaald: de Kenianen zijn erfelijk voorbestemd voor stammenoorlogen. Over de schreef en het zinnetje werd dan ook snel uit de online versie van het artikel geschrapt. Naar mijn mening was er in Kenia sprake van manipulatie door politieke entrepreneurs die etniciteit misbruikten. Etniciteit was uit zichzelf wel een element, maar niet noodzakelijkerwijs leidend. Het werd willens en wetens uitvergroot.

Ook in Nederland tref je zulke misvattingen tegen. Soms komen ze voort uit scepsis over de kracht van ontwikkelingslanden en hun inwoners, soms uit goedbedoeld paternalisme of simpelweg ‘willen helpen’. In de periode rond de recente feestdagen zagen we in de media diverse voorbeelden waarin mensen uit Afrika als extreem zielig en hulpbehoevend werden afgebeeld. Tv-spotjes van blanken die zielige zwarte kinderen helpen. Beelden waarin hongerige Afrikaanse kindertjes voorkomen, doen het tenslotte goed bij fondswervingsacties. Deze aanpak is begrijpelijk, want het werkt. De beelden brengen geld op waardoor mensen geholpen kunnen worden. Hier is niks mis mee, maar op deze manier wordt het beeld van het zielige Afrika in stand gehouden. Ik vind dit jammer. Het doet af aan de eigenwaarde en de kracht van mensen. En staat in de weg van gelijkwaardige samenwerking met partners in ontwikkelingslanden. In de moderne ontwikkelingssamenwerking die mij voor ogen staat is voor dergelijke beelden geen plaats. De infantilisering van Afrikanen moet ten einde komen. Bram Vermeulen zal dit zeker met mij eens zijn.

Hoe het ook zij …

Blikvernauwing en opportunisme zijn reële gevaren die de media én de politiek bedreigen. Dat zeg ik niet om met een beschuldigend vingertje te wijzen naar deze of gene. Maar als bezorgde consument van de media met een bovengemiddelde interesse in het vraagstuk van vrede en veiligheid. En als geëngageerd politicus die zich realiseert dat als wij de waarheid niet kennen, wij hem ook niet kunnen spreken.

Ook Bram Vermeulen maakt zich hier zorgen over. In zijn bijdrage aan het boek Het maakbare nieuws, haalt hij de Vlaamse schrijfster Lieve Joris aan, die stelt: “De buitenlandjournalistiek valt alleen te redden als we vertragen ….. stilstaan, ademhalen, kijken, ruiken en proeven.” Vorige maand was Joris te gast op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij hield een lezing over Congo, het land dat zij zo goed kent. Op indrukwekkende wijze verhaalde zij over de patronen waarlangs het conflict in het Oosten van dit immense land zich voltrekt. Legde verbanden. Gaf historische duiding. Ik moest aan haar lezing denken toen ik hoorde dat het Rwandese leger Congo weer is binnengevallen. Samen met Congolese soldaten wordt jacht gemaakt op Hutu-milities die verantwoordelijk zijn voor de genocide in 1994. Hierover zijn in december afspraken gemaakt tussen de regeringen van Rwanda en Congo. Ik vroeg mij af … Is dit het enige doel van de operatie? Klopt het wat de machthebbers zeggen? En wat zijn de gevolgen voor burgerbevolking? Voor een antwoord op deze - en andere vragen - is vernieuwende, kwalitatief hoogstaande journalistiek uit het buitenland bijzonder hard nodig. Vanuit dit oogpunt ben ik blij met het innovatiefonds voor kranten dat collega Plasterk recentelijk heeft aangekondigd.

Dames en heren,

Het klinkt wellicht gek, maar als minister voor Ontwikkelingssamenwerking kom ik op reis weinig buitenlandcorrespondenten tegen. Zij hebben een eigen agenda. Dat begrijp ik ook wel. In hun ogen is een bezoek van een Nederlandse minister, een toevallige passant, niet op voorhand nieuwswaardig. Zelfs al denkt de redactie in Den Haag of Hilversum daar anders over. Ook Bram Vermeulen ben ik nooit tegengekomen in het veld. Dat spijt me, want ik ben een fan van hem als journalist. Zijn constante berichtenstroom uit Zimbabwe heeft er voor gezorgd dat dit land niet van de Nederlandse politieke agenda verdween.

Dat mij soms het gevoel bekroop ‘dit verhaal ken ik’, moet u mij maar vergeven.
In uw kringen schijnt dat ‘multimediaal’ te heten. Ik doel dan bijvoorbeeld op het verhaal over de rijkste zakenman van Zimbabwe, die ik beter heb leren kennen door het NOS-journaal en de NRC. In het juryrapport heet dit: “Een exponent van de moderne correspondent. Hij werkt voor meerdere media tegelijk, zowel print, radio, televisie als internet en weet ze ook nog allemaal tevreden te houden.”

Dames en heren, beste Bram,

Hoe moet het nu verder met Zuidelijk-Afrika nu jij Johannesburg verruilt voor Istanbul? Je bent er naar eigen zeggen niet in geslaagd om mensen af te helpen van het cliché beeld dat zij hebben van Afrika. Dat leek me ook wel erg hoog gegrepen. Beeldvorming is ontzettend moeilijk te doorbreken, weet ik uit eigen ervaring.

‘Alles sal reg kom’, ook met Zimbabwe en hopelijk ook met de mensen die je hebt geïnterviewd, de activisten die hun leven niet zeker weten. Ze zullen je alleen wel missen. Naar eigen zeggen ben je een beetje huiverig voor het idee om de wereld te veranderen. Dat kan ik mij voorstellen. Misschien is dat ook meer een taak van een politicus, maar ook dat vak kent zijn grenzen.

Dank u wel.