Veranderende wereld, vaste waarden: buitenlands beleid in de 21e eeuw

Gelegenheid:

Geachte professor Van der Heijden, dames en heren,

Allereerst mijn oprechte excuses dat ik vanmiddag niet fysiek aanwezig kan zijn om u te woord te staan. Dat zou mijn grote voorkeur hebben gehad. Maar het leven van ministers, en zeker die van Buitenlandse Zaken, wordt door de actualiteit beheerst, en zo komt het dat ik vanmiddag aanwezig moet zijn bij een ingelaste Europese Raad over de crisis in Georgië. Zoals Secretaris-generaal Ed Kronenburg zojuist al zei, vind ik dat bijzonder spijtig. Ik ben u wel heel erkentelijk dat ik nu via dit scherm tot u kan spreken.

Toen ik deze zomer nadacht over het thema van deze rede, gingen mijn gedachten als vanzelfsprekend terug naar de tijd waarin ik zelf in Leiden studeerde: mijn introductieperiode, de spanning van een nieuw begin, de verhuizing vanuit Maastricht, de nieuwe wereld die me wachtte. Ik stortte me er vol overgave in.

Vorig jaar heb ik mijn dochter verhuisd, toen zij in Leiden ging studeren. Ik moet zeggen, heel even betrapte ik mezelf op de gedachte dat alles hetzelfde is gebleven. Maar dat is beslist niet waar. Niet alleen het decor waartegen het universitaire leven zich afspeelt, is ingrijpend veranderd de afgelopen dertig jaar, ook de universiteit en haar studenten zijn veranderd. In het tijdsbestek van één generatie is de Universiteit Leiden, net als de rest van Nederland, stevig geïnternationaliseerd. Toen ik hier begon, leidde de universiteit zijn studenten op voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Mijn generatie werd klaargestoomd voor een carrière die zich binnen Nederland zou afspelen, een enkele uitzondering daargelaten. Buitenlandse studenten, promovendi of hoogleraren waren er toen bijna niet. Ook een loket voor internationale zaken bestond niet – daar was helemaal geen behoefte aan. Er vonden nauwelijks internationale uitwisselingen plaats. Dat is vandaag wel anders. In het academisch jaar 2006/2007 brachten ruim 650 Leidse studenten een periode in het buitenland door. En ook de instroom van buitenlandse studenten is sterk toegenomen: in 2007 waren het er ongeveer 1750, op een totaal aantal studenten van ruim 17.000, ruwweg zo’n 10% van de studentenpopulatie.1 En hun aantal stijgt.

Studenten hebben nu een ander toekomstperspectief. Het is niet ondenkbeeldig dat jullie een deel van je arbeidzame leven in het buitenland zullen doorbrengen. De kans dat jullie voor een buitenlands of internationaal bedrijf komen te werken, is groot, óók als je in Nederland blijft. Jullie groeien op zonder grenzen en jullie mogelijkheden zijn ook – letterlijk - grenzeloos. Maar tegelijkertijd is de concurrentie groter geworden. Als jullie dadelijk solliciteren, neem je het niet alleen tegen elkaar op, maar ook tegen buitenlandse studenten: uit Europa, de Verenigde Staten, India, China…Globalisering heeft de wereld een stuk dichterbij huis gebracht.

1. Globalisering

Zeker, Nederland was als handelsnatie altijd al op het buitenland gericht. En zeker, ook in voorgaande eeuwen bereikten grote groepen migranten ons land, en zochten grote groepen Nederlanders elders een thuis. In die zin is er altijd wel een soort van globalisering geweest. Wat echter nieuw is, is de snelheid, de onontkoombaarheid en de compleetheid waarmee het proces zich voltrekt. Nog nooit eerder was het handelsverkeer zo intensief en werkelijk mondiaal. Nooit eerder bewogen zoveel mensen en zoveel geld zich kriskras en flitsend snel over de hele wereld. En nog nooit eerder werd het productieproces zo gemakkelijk verlegd naar plaatsen waar arbeid goedkoper is - aangewakkerd door aandeelhouders die de uiterste marges van kostenbesparing en winstgevendheid opzoeken. En daarbij hebben ze natuurlijk de wind van de IT-revolutie in de rug.

Globalisering heeft de wereld een ongekende stijging van de materiële welvaart opgeleverd. In vijftig jaar is het inkomen in West-Europa en Noord-Amerika vier keer zo groot geworden. Als handelsnatie heeft Nederland daarvan buitenproportioneel geprofiteerd: het aandeel van de externe handel in ons Bruto Binnenlands Product bedroeg in 2007 bijna 82%. In Azië kwam de welvaartsstijging later op gang, maar daar stijgt het inkomen per hoofd nu met meer dan vijf procent per jaar – in dat tempo verdubbelt het inkomen iedere veertien jaar! China is verreweg de grootste groeier, India volgt. Bij elkaar betekent dat, dat het materiële welzijn van meer dan twee miljard mensen sinds zo’n twintig jaar in een gigantisch tempo toeneemt. Alleen Afrika blijft dramatisch achter: het continent heeft zich nog onvoldoende kunnen aansluiten bij de internationale economische dynamiek.

De toegenomen welvaart heeft ons in het Westen echter niet per definitie gelukkiger gemaakt. De Leuvense econoom Paul de Grauwe beschrijft in zijn boek ‘De Onvoltooide Globalisering’, hoe dat komt. Er treedt al snel een gewenningseffect op bij mensen, en we passen ons verwachtingspatroon vrijwel meteen aan de gestegen welvaart aan. Maar daarnaast constateert De Grauwe dat een toename van de materiële welvaart slechts mogelijk is na afbraak van vertrouwde activiteiten en bestaande banen. Globalisering dwingt mensen flexibel te zijn, veranderingen te omarmen, ook in sociaal opzicht. ‘Globalisering zadelt ons op met een pakket van goede en minder goede dingen’, aldus De Grauwe. ‘Er ontstaat een spanning tussen de materiële welvaart die de globalisering aanbiedt en de sociale verstoringen die ze veroorzaakt.’2

2. Onze samenleving

De Grauwe bouwt hier voort op wat Schumpeter ‘creatieve destructie’ noemde. Uit het creatieve proces komt de welvaart voort, die we natuurlijk dankbaar omarmen. De opmerking van journalist Syp Wynia dat geen Nederlander klaagt over lage prijzen van steeds betere spullen uit Azië, is dan ook volkomen terecht. 3

Maar die welvaart gaat wel ten koste van vertrouwde patronen en generaties lang gekoesterde zekerheden. En dat deel van de theorie, die zogenaamde ‘destructie’, dat is nu precies waar mensen door de bank genomen een gloeiende hekel aan hebben. De wereld verandert, we verliezen onze greep op wat ons vertrouwd en dierbaar is, en dat maakt ons onzeker en angstig.

Wynia zegt dat hij nooit iemand zorgen hoort uiten over mondialisering, en dat het een abstract thema is voor dure congressen waar nooit iets uitkomt. De vermeende angst voor mondialisering zou vooral een vage uitvlucht zijn voor politici. Ik zou haast willen zeggen: was het maar waar. De risico’s van banenverlies, milieudegradatie, klimaatverandering, terrorisme, flitskapitaal en het verlies van de eigen identiteit zijn in onze samenleving anno 2008 tastbaar aanwezig. Allemaal keerzijden van de globalisering die ons begrijpelijkerwijs een unheimisch gevoel geven. Onze ouders wisten zeker dat hun kinderen het beter zouden krijgen dan zij het zelf hadden. Maar voor ouders van nu is dat geen gegeven meer: zij twijfelen aan de toekomst die hun kinderen tegemoet gaan: wordt het allemaal nog wel beter?

Aan politici de taak een antwoord te formuleren op de negatieve effecten van globalisering. We moeten inspringen op de kansen die globalisering biedt, daar ons voordeel mee doen, en tegelijkertijd moeten we de uitdagingen het hoofd bieden. Dat is onze opdracht! Daarbij heeft het geen zin te doen alsof we de tijd kunnen terugdraaien: de intensiteit van de globalisering is een gegeven, dat wij niet zomaar even kunnen beïnvloeden. Sommige politici lijken te suggereren dat we ons kunnen onttrekken aan de wereld om ons heen en ons leventje in splendid isolation kunnen voortzetten. Deze politici hebben de theorie van Schumpeter niet begrepen – zij denken de vruchten van het creatieve proces te kunnen plukken zonder de last van de verandering te hoeven dragen. Dat is een schijnwerkelijkheid! Het behoud van onze welvaart zal gepaard gaan met veranderingen, aanpassingen. De wereld is veranderd: hoe het was, wordt het niet meer. Dat wil zeker niet zeggen dat we het goede niet moeten behouden – ik kom daar zo dadelijk op terug. Het wil wèl zeggen, dat we ons op een andere toekomst moeten voorbereiden, dat we slim met veranderingen moeten omgaan, om onze positie en onze welvaart veilig te stellen. Nieuwe tijden stellen nieuwe eisen. Dat is het enige eerlijke antwoord dat een politicus kan geven, en naar dat adagium moet hij handelen, zodat Nederland ook aan die nieuwe eisen kan voldoen. Het idee dat we ons met z’n allen kunnen terugtrekken achter de dijken en dat alles dan vanzelf bij het oude blijft, berust op wensdenken.

Dames en heren,

Ik wil u laten zien hoe ik denk dat het Nederlands belang in de wereld het best is gediend. Ik zal allereerst iets dieper ingaan op de nieuwe tijden die ik zojuist noemde, om zo de context te schetsen waarin ons buitenlands beleid vorm krijgt. Vervolgens zal ik uiteenzetten hoe dat beleid is ingericht, en waarom.

3. Buitenlands beleid

Het einde van de geschiedenis, dat Francis Fukuyama in 1992 na de Val van de Muur zo hoopvol voorspelde4, is allang weer achterhaald. Even heerste er een ongebreideld optimisme: de verwachting was dat de voormalige Sovjetrepublieken, evenals hun voormalige satellietstaten, zich zouden transformeren tot volwaardige democratieën, met open economieën, op Westerse leest geschoeid. Dat project is deels bewaarheid: we hebben er de eenwording van Duitsland aan te danken en de grootste uitbreiding van de Europese Unie sinds haar oprichting – een uitbreiding die veel historisch onrecht heeft rechtgezet, laten we dat niet vergeten.

Maar de conclusie dat het tijdperk van autocratie voorgoed ten einde was en alle Menschen Brüder zouden worden is voorbarig gebleken. Ondanks de toegenomen economische verwevenheid die de globalisering teweeg heeft gebracht, ondanks de toegenomen interdependentie, is die democratische transformatie niet voltooid. Zoals Amerikaans politiek commentator Robert Kagan zegt: ‘Ideologically, it is a time not of convergence but of divergence’.5 Dat is de paradox van deze tijd: hoewel we economisch dichter bij elkaar staan dan ooit, hebben we in ideologisch opzicht nog een lange weg te gaan.

Ik vind zelfs, dat er sprake is van een toenemende morele schaarste in de wereld. Ik zeg het expres zó, omdat het woord ‘schaarste’ nogal eens valt de laatste tijd: we spreken over energieschaarste, voedselschaarste, waterschaarste, kredietschaarste. De legitimiteit van universele waarden, zoals gerechtigheid, gelijkwaardigheid, solidariteit, humaniteit en vrijheid, wordt in veel landen in twijfel getrokken. Niet voor alle regeringen is het vanzelfsprekend dat mensenrechten voor iedereen, altijd en overal gelden, ook al hebben alle 192 leden van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aanvaard.

Steeds vaker en steeds luider klinkt het verweer dat mensenrechten een Westerse uitvinding zijn. “Ideologisch triomfalisme”, noemt de invloedrijke Singaporese opiniemaker Kishore Mahbubani het hameren op de mensenrechten.6 Daar ben ik het pertinent mee oneens: er kleeft niets triomfantelijks aan het bevorderen van mensenrechten wereldwijd; het is niets meer en niets minder dan een morele plicht tegenover mensen die het door hun overheid onmogelijk gemaakt wordt een menswaardig bestaan te leiden. En overigens hoor je die mensen zelf nooit de bemoeienis van het Westen van de hand wijzen. Het zijn vooral hun leiders, types à la Robert Mugabe voorop, die het Westen inmenging in interne aangelegenheden verwijten.

Ik ben minister van Buitenlandse Zaken geworden, juist om dit soort onrecht te helpen bestrijden: mensenrechten maken voor mij een essentieel deel uit van het buitenlands beleid. Mahbubani zegt: we moeten de aandacht verleggen van een discussie over waarden naar een discussie over belangen. Maar voor mij gaan waarden en belangen echt hand in hand! Het is onmogelijk ons voor te stellen dat Nederland dezelfde ontwikkeling doorgemaakt zou hebben – hoge welvaart, stabiliteit – zonder die waarden hoog in het vaandel te dragen. Ik vind dat we moeten opkomen voor onze verworvenheden: vrijheid, democratie en mensenrechten. Dat is wat ik bedoelde, toen ik eerder zei: we moeten het goede behouden. Daar zet ik me uit volle overtuiging voor in.

In de 21e eeuw hadden we niet verwacht dat staten op het Europese continent nog zo gemakkelijk de wapens tegen elkaar zouden opnemen. De afgelopen maand heeft ons anders geleerd. De ontwikkelingen in Georgië tonen aan dat de oude reflexen van machtspolitiek en het denken in termen van invloedssferen, nog volop aanwezig zijn. De crisis in Georgië heeft duidelijk gemaakt, hoe groot de disconnect is tussen de ouderwetse machtspolitiek die Rusland voert en een verantwoordelijke internationale opstelling, gebaseerd op recht en regels. Die nieuwe situatie vraagt om een doordacht antwoord, waarover we vanmiddag in Brussel verder spreken.

Dames en heren,

Hoe kan Nederland in de complexe wereld van nu zijn welvaart behouden en zijn veiligheid garanderen - welke instrumenten staan ons dan ten dienste? Kunnen internationale organisaties uitkomst bieden, of moeten we ons verlaten op macht en allianties? Wat heeft Europa te bieden? Deze vragen vormen de fundamentele uitdaging en opdracht waarvoor het Nederlands buitenlands beleid staat en die deze dagen weer in alle scherpte zichtbaar is geworden.

Allereerst even terug naar de basis. In de Grondwet hebben we vastgelegd dat we met ons buitenlandse beleid twee doelstellingen nastreven: ten eerste bevorderen we onze eigen belangen - en dat lees ik vooral als: onze welvaart en onze veiligheid -. En ten tweede bevorderen we de internationale rechtsorde.

Die twee doelstellingen zijn complementair. Nederland, dat zijn boterham voor een groot deel in het buitenland verdient, heeft rechtstreeks belang bij een stabiele internationale rechtsorde. Ook daarom zetten we onze militairen in, in Afghanistan. Ook daarom verlenen we hulp aan ontwikkelingslanden. En ook daarom bevorderen we mensenrechten wereldwijd. Niet alleen vanuit altruïstische motieven, en een gevoel van solidariteit met anderen, maar ook vanuit een welbegrepen eigen belang: onze eigen welvaart en onze eigen veiligheid zijn ermee gediend. Ik noem dat: een beleid met een morele oriëntatie en een realistische koers.

Om de wereld te verbeteren, veiliger en eerlijker te maken, hebben we een internationale ordening nodig. Nederland heeft de afgelopen zestig jaar veel geïnvesteerd in multilaterale kaders: na anderhalve eeuw neutraliteit hebben wij na de Tweede Wereldoorlog vastgesteld dat we die internationale ordening nodig hebben om ons bescherming te bieden. Dat multilaterale systeem beoogt ordening te geven ter voorkoming of beëindiging van chaos en strijd, een mondiale ordening waaraan niemand zich onttrekt en die gebaseerd is op rechtsbeginselen. Het is in ons belang dat alle, en uiteraard vooral ook de grote, spelers op het wereldtoneel zich committeren aan dat systeem en die regels. Als iedereen in de wereld zich opstelt als een verantwoordelijke aandeelhouder, en binnen de internationaal overeengekomen kaders blijft, komt dat iedereen ten goede, en zeker ook een land als Nederland, gezien onze kwetsbaarheid. Ons beleid richt zich er dan ook op landen zoveel mogelijk te binden aan de internationale structuur.

Maar die internationale structuur staat wel onder grote druk - dat moeten we onder ogen zien. De Amerikanen vinden het management van de Verenigde Naties tekort schieten. De Aziaten vinden het ‘absurd’ dat de presidenten van de Wereldbank en het IMF nog steeds een Amerikaan respectievelijk een Europeaan moeten zijn - en dat de 3,5 miljard vertegenwoordigers van de snelst groeiende economieën dus per definitie niet kwalificeren voor die functies.7 India en Brazilië aanvaarden niet langer dat zij niet zijn vertegenwoordigd in de Veiligheidsraad, die nog steeds de machtsverhoudingen van na de Tweede Wereldoorlog weerspiegelt. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Het zijn allemaal terechte punten van kritiek, die de legitimiteit van onze internationale ordening ondermijnen, vanwege haar gebrekkige representativiteit. Het gevolg is dat landen het internationaal systeem de rug toekeren, omdat ze zichzelf niet herkennen in dat systeem. En omdat het systeem zo sterk is als staten het maken, gaat dat ten koste van de effectiviteit en geloofwaardigheid.

Als staten zich buiten het systeem plaatsen, zich onttrekken aan de afspraken die zijn overeengekomen, wordt de wereld minder stabiel, onveiliger. Stabiliteit vereist nu eenmaal orde en regels. En omdat instabiliteit niet in het Nederlands belang is, zullen we de tekortkomingen van de internationale structuur moeten repareren. We zullen ervoor moeten zorgen dat we die internationale structuur op orde hebben. Want hoe onvolkomen het systeem ook is, het is het enige platform dat we hebben. We moeten het koesteren omdat het ons heel veel goeds heeft gebracht en ook, omdat er geen aanvaardbaar alternatief voor is. Multilateralisme is door de tijd, door de globalisering en door de spanningen die er internationaal bestaan tussen landen, religies, arm en rijk en noord en zuid, alleen maar relevanter geworden. De problemen die vandaag op ons af komen, kunnen we alleen met betrokkenheid van alle aandeelhouders, dat wil zeggen alle landen oplossen. En dus is het belangrijk dat iedereen belanghebbende blijft bij het systeem. Het Nederlands beleid blijft er dan ook in eerste aanleg op gericht internationale kaders aan te wenden om het gedrag van landen bij te stellen. Verandering door samenwerking, een strategie van coöptatie.

Ik moet u wel eerlijk zeggen dat ik niet op voorhand optimistisch ben over het resultaat van die inspanningen. Ik noem alleen maar Iran als voorbeeld van een land dat resoluties van de Veiligheidsraad consequent naast zich neer legt en stoïcijns verder bouwt aan zijn nucleaire capaciteit, alle internationale inspanningen om Teheran tot andere gedachten te brengen ten spijt. Ik tel daarbij op het Russische en Chinese veto waar we in de Veiligheidsraad mee te kampen hebben, dat het buitengewoon lastig maakt de problemen in bijvoorbeeld Darfur en Zimbabwe effectief op te lossen. Kagan zegt: ‘het is teveel gevraagd om van de ene dictator te vragen, de andere dictator te ondermijnen.’8 In die constatering zit veel waarheid.

Omdat ik niet alleen idealistisch ben maar ook realistisch, vind ik dat we niet uitsluitend moeten inzetten op multilaterale kaders zoals de Verenigde Naties. We zullen nooit nalaten het internationale, multilaterale systeem te versterken, maar we moeten ook verder kijken.

Dames en heren,

Willem van Oranje, die Leiden deze universiteit schonk, voerde als lijfspreuk: saevis tranquillus in undis: rustig te midden van woelige baren. Aan dat motto ontleen ik graag inspiratie: in een veranderende wereld, houden wij aan onze waarden vast.

Deze uitspraak geeft ook richting aan het Nederlands buitenlands beleid. Ik vind dat we, nog meer dan we voorheen al deden, sterke bondgenootschappen moeten smeden met landen, waarmee we onze waarden en normen delen. Juist nu de geopolitieke verhoudingen in de wereld aan het verschuiven zijn, en een nieuw evenwicht zich nog niet heeft uitgekristalliseerd, is het belangrijk om gelijkgezinden op te zoeken, de banden aan te halen en gezamenlijk op te trekken. En nogmaals: dat betekent niet dat we het multilaterale systeem links laten liggen. Met onze vrienden, binnen de EU, binnen de NAVO, kunnen we ook gezamenlijk proberen het internationale systeem te hervormen, sterker te maken. Maar los daarvan moeten we ook de bilaterale samenwerking intensiveren. In economisch opzicht, op het gebied van energievoorzieningszekerheid, maar ook politiek en militair. Vroeger werkten we nauwelijks samen met een land als Australië. Te ver weg. Vandaag staan we zij aan zij in Afghanistan, in ons beider veiligheidsbelang.

Samen met onze bondgenoten moeten we het hoofd bieden aan de toenemende morele schaarste in de wereld. Europa en de Verenigde Staten zouden samen de drijvende kracht moeten zijn achter een betere wereld. Ik heb altijd gezegd dat het een kapitale vergissing zou zijn als Europa zich van de VS zou afkeren, hoe kwalijk bijvoorbeeld Guantanamo Bay ook is. Maar het is beter om elkaar binnen een vriendschappelijke relatie op dat soort misstanden aan te spreken, dan ons openlijk te vervreemden van onze vrienden. Europa heeft de VS heel hard nodig: om samen de morele schaarste het hoofd te bieden, om de oplossing van het klimaatprobleem dichterbij te brengen, om vrede in de wereld te helpen waarborgen. Met een sterke trans-Atlantische relatie is een rechtstreeks Nederlands belang gediend.

Ik zou het ook heel goed vinden om volgend jaar, als de NAVO zestig jaar bestaat, nog eens heel nadrukkelijk te benoemen welke waarden aan het bondgenootschap ten grondslag liggen. In deze tijd blijft het essentieel om een bondgenootschap te hebben dat de waarden van democratie, vrijheid en de rechtstaat verdedigt, zoals ook in het Handvest staat.

Maar we kunnen niet alleen maar ‘afnemer’ zijn, in zo’n relatie, en er maar op rekenen dat Amerika wel de nodige veiligheidsgaranties zal bieden, mocht de nood aan de man komen. We hebben hier in Nederland nogal de neiging alleen naar de overkant van de Atlantische Oceaan te kijken om te zien wat er aan verandering op ons af komt. Zeker in de aanloop naar de presidentsverkiezingen op 4 november zie ik dat gebeuren: iedereen kijkt met spanning uit naar die verkiezingen, maar niemand stelt zichzelf de vraag: wat is onze eigen rol in de wereld, hoe kunnen wij bijdragen aan verandering? Europa zal zelf ook iets te bieden moeten hebben, wil er echt sprake kunnen zijn van een richtinggevende, heilzame trans-Atlantische relatie. Gideon Rachman schreef een tijd geleden in de Financial Times dat Europa aan het verworden is tot ‘één groot Zwitserland.’ Nu is het natuurlijk prima toeven in Zwitserland, maar in dit verband bedoelde Rachman het toch niet als een compliment: Europa dreigt op het wereldtoneel irrelevant te worden: aardig, maar irrelevant, dat is wat hij ermee wilde zeggen.

Zover is het echter niet en zover mogen we het ook niet laten komen. Met president Sarkozy ben ik van mening dat de EU de beste bescherming biedt tegen de negatieve effecten van globalisering, waar we het eerder over hadden. Alleen binnen Europa kunnen we werken aan zaken waarover Nederlanders zich zorgen maken; alleen binnen Europa kunnen we ervoor zorgen dat we concurrerend blijven. Als de interne markt van de Unie goed functioneert, levert ons dat meer inkomen en extra banen op, bijvoorbeeld.

Europa is een noodzakelijke voorwaarde voor Nederland om zijn belangen in de wereld te kunnen behartigen: we kunnen niet zonder. Europa bepaalt de plaats van Nederland in de wereld. De Europese Unie is er om onze waarden, ons model, te verdedigen in een veranderende wereld. Alleen de stem van de Unie als verzameling van 27 lidstaten zal worden gehoord op het wereldtoneel. We zullen de Europese Unie dus sterk moeten maken. Dat betekent: méér handelingsvrijheid en een duidelijker gezicht in de wereld. En dat is precies wat het Verdrag van Lissabon mogelijk maakt. We hebben dat Verdrag nodig, om onze ambities in de wereld waar te kunnen maken. Ik hoop dan ook dat het er heel snel komt, want we zijn de tijd van praten echt voorbij – het moet nu gebeuren. Het zou tijdverspilling zijn als we nu weer met elkaar om de tafel moesten.

Binnen Europa moeten we ook vorm geven aan een overtuigend gemeenschappelijk energiebeleid. Zo’n beleid moet onze toekomstige energievoorziening veilig stellen. Dat houdt ook in dat we onze externe energieafhankelijkheid heel drastisch moeten verminderen. Ik plaats deze opmerking heel bewust in het licht van het Russisch optreden in Georgië. Natuurlijk, Europa onderhoudt een belangrijke energierelatie met Rusland. Nederland ook. En Nederland heeft de laatste jaren heel bewust aan de opbouw van een brede relatie met Rusland gewerkt waarin samenwerking op energiegebied, gebaseerd op wederzijdse afhankelijkheid en belangen, is verdiept en verbreed. Gazprom realiseert tweederde van zijn winst in Europa, en dus hebben de Russen ook belang bij een stabiele relatie. Maar de gebeurtenissen van de afgelopen maand laten zien dat de Russen ook aan hele andere zaken belang hechten. Dat kunnen en mogen we niet negeren. In Nederland moet het besef groeien dat we niet alles tegelijk kunnen: aan de ene kant een “onaanvaardbaar” uitspreken tegen Rusland vanwege Georgië, aan de andere kant geen oog hebben voor de afhankelijkheidsrelatie die er nu tot op grote hoogte is. Juist daarom zouden we ons niet langer moeten blijven verzetten tegen alternatieven voor onze huidige externe afhankelijkheid. Niet alleen uit klimaat overwegingen maar ook uit buitenlandspolitieke overwegingen moeten we ons op eigen energiebronnen richten, zoals windparken in de Noordzee en zoals kernenergie. Met oog op onze eigen toekomst, met het oog op onze eigen veiligheid, is het van belang dat we diversifiëren: om aan onze klimaatdoelstellingen te voldoen, maar ook om onszelf minder gevoelig te maken voor leverage van anderen. En die laatste doelstelling heeft in de afgelopen weken aan gewicht gewonnen, daar ben ik heel duidelijk in.

Dames en heren,

Een stevigere machtspositie voor Europa in de wereld betekent dat we niet alleen moeten investeren in soft power – waar we ons van oudsher op hebben toegelegd– maar ook in hard power. Logischerwijs betekent dat, dat we een grotere defensie-inspanning in Europees verband zullen moeten verrichten. Politieke macht is immers niet geloofwaardig als deze niet wordt geruggensteund door militaire macht. De Europese defensie is niet alleen een NAVO aangelegenheid. We moeten ook investeren in een eigen Europees Veiligheids- en Defensiebeleid. Om drie redenen. Eén: ook in militair opzicht moet Europa zelfstandig kunnen optreden. Twee: er is heel veel behoefte aan militaire capaciteit in de wereld, ook op plaatsen ver van onze grenzen die een rechtstreekse bedreiging vormen voor de Nederlandse veiligheid, zoals bijvoorbeeld in Afghanistan. En drie: door onze eigen capaciteiten op te schroeven, versterken we automatisch ook de NAVO: diezelfde mensen en datzelfde materieel kunnen immers ook in het bondgenootschap worden ingezet. En dat is belangrijk, want als Europese partners alleen maar aan tafel zitten zonder te leveren, verliest de NAVO voor de VS zijn relevantie. Dat is absoluut ook de Nederlandse ervaring: omdat wij bijdragen aan de ISAF-missie in Afghanistan – en ook nog eens in één van de meest lastige provincies – kunnen we onze stem laten horen en worden we ook gehoord. Het mes snijdt aan twee kanten: een versterking van de Europese defensiecapaciteiten is goed voor Europa èn goed voor de NAVO.

Als we de Europese defensiecapaciteiten werkelijk willen ontwikkelen, zullen we moeten investeren. Investeren in samenwerking, maar ook: méér uitgeven aan militaire capaciteiten. Dat is voor mij echt de logische consequentie, als we Europa steviger in het zadel van de wereldpolitiek willen helpen. Ik maak dat punt ook in het kader van de Defensieverkenningen – waarbij we nog eens heel precies kijken wat we nodig hebben en wat dat ons gaat kosten. Op oude voet doorgaan biedt wat mij betreft geen soelaas: er zal een schepje bovenop moeten. Ik heb het hier niet over luxe artikelen, maar over noodzakelijke investeringen in onze veiligheid – we moeten kunnen rekenen op een krijgsmacht die de Nederlandse veiligheid garandeert in de wereld van nu – een lastige wereld, zoals ik u geschetst heb. We moeten de veiligheidsrisico’s van vandaag serieus nemen, en daarbij hoort een serieuze defensie-inspanning.

Dames en heren,

Even resumeren. Door de verschuivende machtsverhoudingen in de wereld wordt komt de naoorlogse, op Westerse leest geschoeide internationale orde steeds meer onder vuur te liggen. Opkomende machten eisen meer ruimte op het wereldtoneel op. Twintig jaar na de Val van de Muur bevinden we ons in een nieuw spanningsveld. Daarop zal ons buitenlands beleid een antwoord moeten formuleren. Dat antwoord is in mijn ogen drieledig: Eén: we moeten blijven investeren in internationale organisaties, verdragen en overeenkomsten, om zo opkomende machten in de internationale ordening in te bedden. Twéé: we moeten investeren in partnerschappen met bondgenoten die onze waarden delen, om samen op te komen voor vrijheid, democratie en mensenrechten in de wereld. Dan heb ik het over de trans-Atlantische samenwerking, dan heb ik het over de NAVO-partners. Drie: we moeten investeren in een sterke Europese Unie, die in politiek opzicht een factor van betekenis blijft op het wereldtoneel. Daarbij horen inspanningen op defensiegebied. Deze drie uitgangspunten geven richting aan het Nederlands buitenlands beleid.

4. De rol van universiteiten

Dames en heren,

De wereld is een stuk dichter bij huis gekomen. En dus moeten we zorgen dat we ons thuis voelen in die wereld – dat we voldoen aan de eisen van deze tijd. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor de academische wereld. Studenten zullen moeten beschikken over bagage waarmee ze zich internationaal staande kunnen houden. Die bagage zullen ze vanzelfsprekend zelf moeten vergaren, maar de universiteit moet ze ook iets meegeven: de juiste drive, de juiste mentaliteit, de juiste internationale oriëntatie! Aan het begin van het academisch jaar zou ik deze boodschap bij u willen neerleggen: studenten moeten worden toegerust om in de wereld van vandaag de weg te vinden, en méér dan dat, de paden uit te zetten. Dat is uw belangrijkste taak als universiteit: te zorgen dat de concurrentiekracht van uw afgestudeerden, van uw onderzoekers en promovendi, niet onderdoet voor die uit andere landen – en beter nog, dat zij er een kopje bovenuit steken! U zult hen moeten inspireren, en hen in staat moeten stellen te excelleren. En daarbij zult u zelf het goede voorbeeld moeten geven: het Bolwerk van de Vrijheid – zoals het motto van de Leidse universiteit sinds 1575 luidt – zal zich steeds meer moeten ontwikkelen tot een Netwerk van de Vrijheid. Een netwerk met een sterke internationale tak. Want als de wereld zo dadelijk hun speelveld is, moet de wereld nu ook uw speelveld zijn.

Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn goede contacten met wetenschappelijke instellingen onmisbaar. Wij zijn gretige afnemers van de kennis die u ons te bieden heeft. En in ruil hopen wij u ook iets te bieden te hebben: ervaring met het internationale krachtenveld, een kijkje in de keuken van het buitenlands beleid. Ik wil hier vanmiddag in ieder geval niet weggaan zonder u iets aan te bieden. Buitenlandse Zaken wil dit najaar graag een Studium Generale organiseren aan de Universiteit Leiden – een serie lezingen over de verschillende aspecten van het buitenlands beleid. Onze ambassadeurs en ambtenaren gaan graag met u in gesprek – ongetwijfeld levert dat een levendige discussie op, waarmee wij beiden ons voordeel kunnen doen!

Dames en heren,

Tot slot nog het volgende. De Jiao Tong universiteit in Sjanghai publiceert ieder jaar een top-100 van ’s werelds beste universiteiten. Op deze lijst valt het nodige af te dingen, maar belangwekkend is wel dat de lijst in 2007 slechts vierendertig Europese universiteiten telde. En verreweg de meeste van die universiteiten bevinden zich in de onderste regionen van de lijst: de welgeteld vier Europese universiteiten die de top-25 haalden, zijn alle in het Verenigd Koninkrijk. Er figureren twee Nederlandse universiteiten op de lijst: gelukkig is Leiden er één van!

Na een zomer vol sportprestaties, het EK voetbal, de Olympische Spelen, is het nu aan u om een stap vooruit te zetten in het academisch klassement, op de wereldranglijst van universiteiten. Ons land is zeer gebaat bij uw welslagen, en ik wens u dan ook een heel voorspoedig academisch jaar toe.

Ik dank u hartelijk voor uw aandacht.

1: Cijfers afkomstig van Leiden University International Office
2: Paul de Grauwe, De Onvoltooide Globalisering (Amsterdam 2007) 73, 234.
3: Syp Wynia, ‘Globale dooddoener’, Elsevier, 19 juni 2006.
4: Francis Fukuyama, The End of History and the Last Man (1992)
5: Robert Kagan, ‘End of dreams. Return of history’, Policy Review, augustus-september 2007.
6: Kishore Mahbubani, New Asian hemisphere. The irresistible shift of global power to the East (New York 2008).
7: Gebaseerd op uitspraken van Kishore Mahbubani in een interview met VPRO’s Tegenlicht, dat op 1 september wordt uitgezonden.
8: Kagan, 2007