Vertel me wie ik ben - 5 mei lezing

Mijn grootvaders waren mijnwerkers. Eén van mijn overgrootvaders ook, in de jaren twintig al. De mijnindustrie in Zuid-Limburg kwam toen net op en er was niet altijd werk. Dan liep mijn overgrootvader met andere kompels vanuit Heerlen naar Herzogenrath, om in een Duitse mijn te werken. Er waren geen grenzen. Ook niet tussen de mannen, die dezelfde taal spraken, op elkaars veiligheid letten en na twaalf uur onder de grond elkaars ruggen wasten, het zogenaamde poekelen.

Gelegenheid: 5 mei lezing

In 1940 kwam er tussen die mannen ineens een grens. Aan de ene kant stonden de tirannen, aan de andere de slachtoffers. Mijn moeder heeft in 1943 Aken zien branden na een geallieerd bombardement. Het moet een hel geweest zijn. Mijn grootouders stonden erbij te juichen. Zij hadden geen oog voor het leed van de Duitse kompels en hun dierbaren, maar dachten alleen aan terugslaan, aan het straffen van het volk van de tiran. Onze vrijheid werd vertrapt door de nazi’s, onze buren werden onze vijanden. Zij ontkenden onze meest fundamentele rechten en kregen er diepe haat voor terug.

Vandaag is de grens weer weg. Als het mooi weer is, fietsen wij naar Aken om bij de Mayersche boeken te kopen en koffie te drinken. Grenzen zijn weer verdwenen, ook tussen mensen. Aan mijn kinderen zie ik het zo goed: zij zien en horen de verschillen tussen Nederlanders en Duitsers, maar voor hen bestaat ‘de’ Duitser niet meer, zij nemen ieder mens zoals hij is. Mijn overgrootvader zou dit een wonder hebben gevonden, mijn kinderen vinden het doodnormaal. Wat mij zo boeit aan dit verhaal, is hoe een verandering van omstandigheden van je maat je aartsvijand kan maken – en andersom. Wat je vreest, ga je haten. Neem de vrees weg en de haat kan verdwijnen.

Laat ik eerst even aangeven van welke zoektocht ik u deelgenoot wil maken. Is identiteit bevrijdend, is vrijheid beklemmend? Is er ‘ik’ zonder ‘wij’, is er ‘wij’ zonder ‘ik’? Volgens de vijftiende-eeuwse filosoof Giovanni Pico della Mirandola is de mens een vrij en soeverein kunstenaar die van God de ruimte heeft gekregen zijn eigen leven vorm te geven, als een beeldhouwer. Vele eeuwen later en met de holocaust nog vers in het geheugen, voegt Albert Camus daar iets belangrijks aan toe. Een beeldhouwer heeft een beeltenis nodig en de mens wordt pas zichzelf als hij bereid is de wereld door de ogen van een ander te zien. Alleen de ander kan ons laten zien wie wij zijn, maar alleen wijzelf dragen de verantwoordelijkheid voor het goed benutten van onze vrijheid, dat valt niet meer aan God te delegeren. Het gaat er dus om als individu en als samenleving een juiste balans te vinden tussen ‘ik’ en ‘wij’.

De vrees voor de ander is even menselijk als de liefde voor de ander. Beide lopen als een rode draad door de menselijke geschiedenis. Met name als je in de ander een bedreiging ziet voor je identiteit en dus je vrijheid, steekt vrees de kop op. Kennis van onze geschiedenis kan ons helpen zaken in perspectief te plaatsen, niet te schrikken van uitdagingen, maar ook waakzaam te zijn voor het vervallen in oude fouten. Sommige landen hebben teveel geschiedenis en gaan daar voortdurend onder gebukt, andere landen, waaronder helaas Nederland, kennen hun verleden bijna niet. En wie zonder geschiedenis is, is gevangen in het hier en nu. De Italiaanse schrijver Claudio Magris verwoordde dat als volgt: ‘Vraag aan een spelend kind wat het zou doen als het te horen zou krijgen dat het nog maar tien minuten te leven had. Het antwoord zal altijd zijn: doorgaan met spelen.’

Waarom heeft de Nederlandse tolerantie traditioneel zulke sterke trekken van ‘leven en laten leven’? Het korte antwoord op deze vraag is: omdat wij vierhonderd jaar lang een land van louter minderheden waren. Niet één groep was sterk genoeg om de andere te domineren, niet één groep was zo zwak dat zij helemaal weggedrukt kon worden.

Vanaf de negentiende eeuw, toen ons land toegroeide naar de natiestaat die het nu is, moest er een methode worden gevonden om al die minderheden vreedzaam met elkaar in één land te laten leven. De verzuiling was daarvoor de pragmatische oplossing. Nederlanders vonden een thuis binnen hun zuil en de cohesie van de zuil was sterk genoeg om iedere druk van buiten te weerstaan. In de jaren van de verzuiling haalde Nederland z’n eenheid uit de consensus over
onze verdeeldheid. Groepen organiseerden hun ‘eigenheid’ helemaal zelf, zonder daarbij lastig te worden gevallen door andere groepen. Het recht op ontplooiing binnen de eigen groep werd gekocht door het gunnen van hetzelfde recht aan andere groepen. ‘Wij kunnen onszelf zijn, omdat wij jullie het recht geven ook jezelf te zijn.’ De zuil bepaalde de identiteit van haar leden, want wie ‘jezelf ’ was, bepaalde je zeker niet ‘zelf ’. Dat klinkt nogal dwingend en dat was het ook. De zuil had een ijzeren vuist, weliswaar verpakt in een fluwelen handschoen, maar van ijzer niettemin. Hier zaten nadrukkelijk twee kanten aan. Het individu was altijd ondergeschikt aan het collectief. Mijn oma heeft haar hele leven getreurd, omdat zij niet mocht trouwen met de liefde van haar leven, die protestants was. Maar zij accepteerde haar lot als onvermijdelijk en voedde mij op met de uitdrukking ‘twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’.

De tweede kant van het verhaal is niet minder waar. De zuil gaf ons ook een geweldig gevoel van geborgenheid. Onze maatschappelijke en culturele plaatsbepaling was voorgeprogrammeerd en door die fluwelen handschoen ook tot in de kleinste finesses geregeld. Er werd met even veel nadruk op je gelet als er voor je werd gezorgd.

Door dit alles zijn Nederlanders nooit toegekomen aan het formuleren van een door iedereen in ons land gedeelde identiteit. Bij de erkenning van identiteit hoort de onderkenning van verschil en dat is nu juist wat wij niet wilden doen. Onze verdraagzaamheid was, negatief gesteld, een gevolg van de ondraaglijkheid van verschil. Als er in protestantse kring onenigheid ontstond over de vraag of de slang nu wel of niet gesproken had in het Aards Paradijs, werd het verschil van mening al snel zo ondraaglijk dat er twee kerken ontstonden, zodat de twee groepen elkaars aanwezigheid niet meer hoefden te dulden.

Ondertussen zijn de zuilen verkruimeld en leven wij in een door en door individualistische samenleving. Wij kiezen zelf wel wie we willen zijn, wij zijn vrije mensen, ongeketend. Als Mohammed op zondagmiddag in de Arena luidkeels zingt: ‘Wie niet springt is geen Jood!’, doet hij dat omdat hij ervoor kiest Ajacied te zijn. Als ik hem maandag tegenkom op straat en hem vraag of hij Jood is, hoef ik niet meteen te rekenen op een enthousiaste reactie, denk ik. Kennelijk wisselen we even makkelijk van identiteit als van pet. We zijn doorgeslagen self made men, tot en met de mogelijkheid op internet een second life te beginnen.

Zo makkelijk hoeft het van mij nou ook weer niet, maar toch zou het fijn zijn als we wat meer ontspannen over identiteit zouden zijn. Vrij naar Augustinus zou je kunnen zeggen dat wij precies wisten wat identiteit was, zolang ons maar niet gevraagd werd het onder woorden te brengen. Identiteit was zó vanzelfsprekend en zó door de groep bepaald dat niemand enige twijfels koesterde over de vorm en inhoud van ons gedeelde huis. Maar nu wij onze traditionele identiteits-TomTom moeten ontberen, proberen wij, ieder voor zich lijkt het wel, haastig een nieuwe plattegrond te tekenen. Waarbij we vastlopen op de plattegrond waar onze buurman mee bezig is en wiens straten niet meteen aansluiten bij die van ons. Door de vele ‘ikken’, wordt ons het zicht op ‘wij’ ontnomen.

Niet alleen ‘identiteit’, maar ook ‘vrijheid’ heeft een zeer persoonlijke invulling gekregen. In de voor mij inspirerende gesprekken die ik met jongeren heb gevoerd in voorbereiding op dit betoog, bleek steeds weer dat zij vrijheid sterk relateren aan hun eigen persoon. Dat is ook Marco Kroon opgevallen, binnenkort drager van de Militaire Willemsorde en officier bij de Koninklijke Landmacht. Hij zegt in de Volkskrant dat iemand die leider wil worden, eerst moet leren dienen. ‘Dat gebeurt nu te weinig. Ook mijn eigen kinderen zijn heel anders dan ik op die leeftijd. Ze zijn van de playstation-generatie, die eerst zijn rechten kent en dan pas zijn plichten.’

Kroon zegt dit broodnuchter, als een vaststelling. Wat ik zo boeiend vind is zijn perspectief: wie wil leiden, moet eerst leren dienen. Wie iets wil ontvangen, moet eerst iets gunnen. Wie vrijheid wil ontvangen, moet het eerst aan een ander gunnen. Vrijheid: als er één begrip is dat al eeuwen met ons land in verband wordt gebracht, is het dit. Vroeger was het vooral de vrijheid om als groep door anderen met rust gelaten te worden. Nu wordt het algemeen vertaald als de vrijheid je leven naar eigen inzicht in te richten. De ruimte daarvoor is ontstaan door individualisering en het bijna geheel verdwijnen van maatschappelijke dwang. Wij zijn daardoor letterlijk en figuurlijk ont-ketend. Dat is mooi en onbetaalbaar, zeker als je bedenkt hoeveel offers hiervoor zijn gebracht, in oorlogs- en in vredestijd. Maar de ontketening heeft ook veel houvast doen verdwijnen. ‘Ik kies zelf wel wie ik wil zijn en wat ik wil doen, maar ik weet niet meer zo goed wat wij nog met z’n allen delen.’ Dat is de essentie van de boodschap waar deze jongeren, de meest vrije jongeren uit de menselijke geschiedenis mij mee confronteerden. Zonder uitzondering zijn zij energiek en vervuld van idealen, bereid hun
leven vorm te geven, rekening houdend met het belang van de samenleving. En tegelijkertijd hebben zij op z’n best een diffuus beeld van wat die samenleving nu bindt.

Omdat ook vrijheid zo’n persoonlijk begrip is geworden, komen we veel verschillende interpretaties van vrijheid tegen. Voor diegenen die de vrije markt niet zien als instrument maar als doel, is vrije concurrentie en volledige keuzevrijheid het hoogste goed. Maar wat is die vrijheid waard als zij wordt gekaapt door graaiers en verslaafden aan hebzucht? En hoe vrij zijn mensen die hele avonden achter de pc zitten om de goedkoopste aanbieder van stroom of de beste deal voor een zorgverzekering te vinden, al was het maar om niet in de ogen van je vrienden voor loser door te gaan, omdat je niet het onderste uit de kan hebt gehaald? Werkt ultieme keuzevrijheid dan niet juist als een nieuw keurslijf? Zorgt de ongebreidelde keuzevrijheid dan niet voor zoveel onrust dat het eerder een bron van onvrijheid wordt?

Het is misschien een vreemde vaststelling, maar de ontketening heeft ons niet alleen vrijgemaakt van dwang, maar lijkt ons ook te hebben losgeslagen van enkele van de ankers die iedere gemeenschap, die ieder mens in z’n leven nodig heeft. Wij leven in het nu, los van ons verleden, los van onze toekomst, los van het weefgetouw van de geschiedenis dat ons een plaats geeft in de wereld om ons heen. Wij leven op een toneel, strak omlijnd door de grenzen van het podium. Buiten de muren van het theater is het guur en donker. Dat is eng, zeker als we niet goed weten wat zich in het donker ophoudt, als we denken dat iets of iemand het op ons gemunt heeft. Wij moeten het besef herontdekken in een ononderbroken stroom te staan, deel uit te maken van de eindeloze keten die bestaat uit de schakels die iedere generatie er al eeuwen aan toevoegt, deel te zijn van een samenleving die steeds meer universele trekken vertoont. Als dit besef groeit, zal ook ons gevoel van eigenheid en identiteit groeien.
Juist door te zien wat anders is, leren we te zien wie we zelf zijn.

Het is allemaal geschiedenis, het zijn maar verhalen, denkt u misschien. Maar verhalen maken ons tot wie wij zijn. De verhalen van onze ouders en grootouders, de verhalen van iedereen waarmee wij opgroeien, iedereen waarmee wij vriendschap sluiten, maar ook iedereen waarmee we ruzie maken. Vragen wij wel vaak genoeg aan onze ouders om te vertellen over de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw? Vertellen wij onze kinderen wel genoeg over de jaren zeventig en tachtig? Doen wij onze grootouders voldoende recht door hun verhalen door te vertellen? Maar ook: welke verhalen hebben de Chinese uitbater van onze frituur, onze Turkse kleermaker en Iraanse hoogleraar meegebracht uit hun verre vaderland? En zouden zij niet ook belangstelling kunnen hebben voor onze verhalen, voor hun land van aankomst? Als we maar willen luisteren, brengen zij ons in balans met onze omgeving, werken zij als de TomTom waarnaar wij zo dringend zoeken. Door te luisteren naar wie zij zijn, worden wij ons meer bewust wie wij zijn.

Ik luister naar jou, zodat jij mij vertelt wie ik ben.

Deze boeiende speurtocht is geen uniek Nederlands verschijnsel. Overal in Europa zie je dat snelle veranderingen in eigen land en groeiende onzekerheid vanuit de buitenwereld mensen doen terugverlangen naar oude zekerheden of zoeken naar nieuw houvast. Omdat het geloof in vooruitgang, sinds de Tweede Wereldoorlog dominant in de meeste landen, is omgeslagen in een breed gedragen gevoel van bijna onvermijdelijke achteruitgang, wordt verandering bijna automatisch als bedreigend gezien. Europeanen zijn ervan overtuigd geraakt dat zij veel meer te verliezen dan te winnen hebben.Tot en met hun meest intieme bezit: hun identiteit. Luisteren naar de verhalen van anderen is er dan zelden meer bij, want men staat met de rug tegen de muur en wil alleen nog maar het onbekende op afstand houden.

Daarbij wordt ‘Europa’ gezien als onderdeel van de dreiging, omdat ook hier een omkering heeft plaatsgevonden. Toen we nog allemaal in vooruitgang geloofden, was de Europese formule van lotsverbondenheid het beste vaccin tegen de broedertwisten van weleer. Nu zien we vooral dat wij van anderen afhankelijk zijn geworden en vrezen in die afhankelijkheid onze eigenheid te verliezen. Het einde van de Europese deling, precies twintig jaar geleden, speelt hierbij ook een rol. De Muur was niet alleen symbool van onderdrukking, hij was ook het meest tastbare bewijs van de Sovjetdreiging. Voor de mensen die daar woonden, was het natuurlijk een gevangenis. Maar voor ons was het ook een heel fijne muur om tegen aan te leunen, omdat wij er de bevestiging van het westerse gelijk en de westerse vrijheid in vonden. Het leverde een rotsvast wereldbeeld op. In 1989 verdween niet alleen de Muur, ook ons rotsvaste wereldbeeld. Anders dan Fukuyama ons wilde doen geloven, kwam er geen einde aan de geschiedenis, maar begon er een nieuw hoofdstuk vol onzekerheden.

In Nederland slaat de slinger dan ook nog eens altijd verder uit, zoals de Amerikaanse Nederlander James Kennedy terecht vaststelt. Als de wind elders uit een bepaalde hoek waait, zal het bij ons gaan stormen. Wij waren het meest conservatieve land van Europa tot het einde van de jaren zestig en waren de meest vrijgevochten natie in de jaren zeventig, en zitten nu weer vooraan als angst en cynisme ons continent overspoelen. In hink-stap-sprong van De avonden via Turks fruit naar Tirza. Frits van Egters en Jörgen Hofmeester wonen op verschillende planeten in hetzelfde Amsterdam.

‘Ben je nu Nederlander of Europeaan?’ Niet voor niets is dit de vraag die mij de afgelopen jaren het meest werd gesteld. Het antwoord dat ik kreeg toen ik de vraag aan Claudio Magris stelde was even onthullend als ontwapenend. ‘Het is alsof je mij zou vragen: ben je vader of ben je zoon? Ik kan niet anders dan beide zijn.’ Voor een deel reflecteert de vraag de Nederlandse traditie: je kiest ervoor ergens bij te horen en dan kan je nergens anders bijhoren. Maar voor een deel wordt aan de vraag ook een loyaliteitskwestie verbonden: als je kiest voor Europa, kies je tegen Nederland en andersom.Terwijl voor mij de keuze voor Europa juist een patriottische keuze is, omdat Europa ons helpt een soevereiniteit te herwinnen die door de globalisering dreigt weg te spoelen. Veel is in en buiten onze samenleving tegenwoordig ‘vreemd’, in iedere denkbare betekenis van het woord. Nieuwsgierigheid voor het vreemde kan ons behoeden voor de fouten uit het verleden. Vanaf de Verlichting zoeken Europeanen naar de balans tussen ‘ik’ en ‘wij’, tussen vrijheid en identiteit. Als ‘wij’ ontbreekt, voelen wij ons nutteloos als soldaten zonder regiment, als het ‘ik’ ontbreekt, komen wij al gauw terecht in de raderen van een totalitair regime.

Bevrijding ligt in de balans tussen ‘ik’ en ‘wij’. Weten wie een ander is, om te ontdekken wie je zelf bent, om zo te kunnen worden wie je wilt zijn. Met de nieuwsgierigheid die mijn kinderen in Aken tonen, waardoor ‘de’ Duitser weer ‘een’ Duitser is geworden. Laten we ervoor zorgen dat ‘de’ ander altijd eerst en vooral als ‘een’ ander wordt gezien.