Wat onderneemt Nederland in een veranderende wereld?

"Hoe moet Nederland zich opstellen, in die snel veranderende, onzekere wereld? Wat ondernemen wij, om onze eigen positie in de wereld te versterken? Om het Nederlands belang te behartigen, om ervoor te zorgen dat we welvarend, veilig, schoon en gezond blijven, moeten we internationaal actief zijn. Moeten we de boer op. Over de dijken heen."

Hartelijk dank professor Brinksma,

Goedemiddag dames en heren,

1. Inleiding

Bedankt voor jullie komst! Als minister van Buitenlandse Zaken probeer ik zo vaak als ik kan “in het land” te zijn. Want ik vind het namelijk heel belangrijk om in ons eigen land het gesprek aan te gaan over het buitenlands beleid. Te laten zien wat buitenlands beleid betekent voor ons als Nederlanders, wat wij er aan hebben. En om te horen hoe mensen daar tegenaan kijken en waar ze zich zorgen over maken. Zeker hier in deze grensregio is dat natuurlijk extra interessant.

Er is niets inspirerenders dan van gedachten te wisselen met mensen die bezig zijn de toekomst van Nederland vorm te geven: ondernemers, studenten, kortom: jullie. Ik ben dan ook heel blij dat ik hier vanmiddag aan de Universiteit Twente sta, de ondernemende Universiteit Twente, zoals jullie bekend staan. Een ondernemende universiteit in een ondernemende regio, dat heb ik eerder vandaag al kunnen zien, toen ik een bezoek bracht aan het Duits-Engels-Nederlandse verrijkingsbedrijf Urenco in Almelo, en aan het Business en Science Park hier aan de overkant. Hoe belangrijk dat ondernemen is, niet alleen voor deze regio, maar voor de positie van Nederland in de wereld, dáár wil ik vanmiddag graag bij stil staan.

2. De veranderende wereld

Maar eerst iets over die wereld. Die is volop in beweging. Nu is dat op zichzelf niets nieuws: verandering is zo ongeveer de enige constante in het menselijk bestaan. Maar het tempo waarin het aangezicht van de wereld verandert, en de richting waarin die veranderingen gaan, maken toch dat we ons een beetje onrustig voelen, dat we onzeker worden. En daar is ook reden toe.

Ten eerste veranderen de machtsverhoudingen in de wereld. De relatieve macht van opkomende economieën als China en India neemt toe, en de relatieve macht van het Westen, van Europa, van Nederland, neemt af. Zeker, de Verenigde Staten is nog altijd de enige supermacht: 48% van alle uitgaven die het afgelopen jaar wereldwijd aan defensie werden besteed, kwam voor rekening van de VS. In militair opzicht is er niemand die zelfs maar bij de Amerikanen in de buurt komt: China tekende voor 8% van alle defensieuitgaven, Rusland voor vijf.

Maar je kunt je anno 2009 afvragen in hoeverre militair vermogen nog de enige allesbepalende machtsfactor is, en of bijvoorbeeld toegang tot energie en andere natuurlijke hulpbronnen niet van steeds groter strategisch gewicht wordt. Als je bedenkt dat de grootste economieën in de wereld (de OECD-landen plus China en India) samen maar 10% van de olie- en gasreserves beheren, dan begrijp je meteen dat dit vele potentiële problemen en conflicten oplevert: iedereen wil groeien, maar de fossiele brandstoffen die die groei moeten aanzwengelen zijn in handen van slechts een beperkte groep aanbieders. En dat zijn dan ook nog eens landen waarmee we niet per se heel goed door één deur kunnen. Een beetje kort door de bocht gezegd: het zijn veelal totalitaire regimes, die mogelijk onvoorspelbaar gedrag tonen. We willen niet dat die landen, op grond van hun energievoorraden, een te grote invloed krijgen op ons wel en wee. Het is dus niet alléén vanwege het klimaat dat ons er veel aan gelegen is onze energiebronnen en onze energieleveranciers te diversifiëren: we willen veel nadrukkelijker inzetten op duurzame energie (20% in 2020, volgens de Europese doelstelling), we willen onze fossiele brandstoffen van méér aanbieders en langs verschillende routes betrekken en op een schonere manier, bijvoorbeeld door het afvangen van CO2. En ik vind dat we ook nadrukkelijk de optie van kernenergie moeten openhouden.

Jullie universiteit, de universiteit Twente, is ook een actieve speler op energiegebied. Er worden hier opties onderzocht voor duurzame energie, zoals biomassa, en jullie kijken ook hoe deze nieuwe energiebronnen het best in de samenleving kunnen worden geïntroduceerd. Maar jullie werken óók mee aan de experimentele reactor ITER die in Frankrijk wordt gebouwd met als doel electriciteit te halen uit kernfusie. Dit soort toegepast en toekomstgericht onderzoek is ontzettend belangrijk. Energie is een vitaal belang en zal de komende jaren een steeds bepalender factor worden in de verhoudingen tussen landen.

Als je de economische vooruitzichten in ogenschouw neemt, dan zie je dat de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) tussen nu en 2020 40% van alle economische groei in de wereld zullen genereren. Economen gaan er niet van uit dat de economische crisis tot sterk afwijkende cijfers zal leiden, tenzij er enorme sociale onrust in één van deze landen zou uitbreken. Maar als alles volgens verwachting verloopt, zal China alleen al tekenen voor een kwart van de toekomstige groei, en India voor 12%. Waarop Giovanni Grevi, een onderzoeker die verbonden is aan een Europese denktank, concludeert: ‘a world where three of the five largest economies will be Asian (China, Japan and India), will be a very different place’.

En hij heeft gelijk. Want met die verschuiving in de machtsverhoudingen gaat ook een verschuiving in denken gepaard. Het Westerse model, gebaseerd op een liberale markteconomie, geworteld in democratie en mensenrechten, is niet langer het vanzelfsprekende uitgangspunt. Opkomende machten hebben hun eigen ideeën over de koers die ze willen varen: en die is vaak een tandje totalitairder dan ons lief is. Zo worden mensenrechten in toenemende mate afgedaan als een westerse uitvinding, die in andere delen van de wereld niet van toepassing zouden zijn. De optimistische gedachte die twintig jaar geleden, na de Val van de Muur, heerste, namelijk dat de hele wereld zich in onze richting zou ontwikkelen, is niet bewaarheid.

Daar komt nog bij dat de legitimiteit van internationale organisaties afbrokkelt, omdat deze organisaties niet de nieuwe verhoudingen in de wereld weerspiegelen (denk aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, maar ook aan de internationale financiële instellingen – de Wereldbank en het IMF). Als de grote spelers zich buiten de gevestigde organisaties gaan begeven, als zij zich onttrekken aan internationale afspraken, omdat ze daar geen fiducie meer in hebben, dan is dat geen goede zaak. Zeker niet voor een land als Nederland, dat als handelsnatie baat heeft bij een breed gedragen internationale ordening, waarbij alle spelers zich aan de spelregels houden. Daaraan ontlenen wij bescherming. Nederland heeft traditioneel dan ook altijd hard ingezet op het bevorderen van de internationale rechtsorde. Uit idealistische overwegingen, zeker, maar evenzogoed vanuit een welbegrepen eigenbelang.

Dames en heren,

Ik noemde een aantal zorgwekkende ontwikkelingen. Eén: onze machtspositie in de wereld neemt af. Twéé: de waarden waar wij voor staan, staan onder druk. Drie: internationale organisaties worden steeds ineffectiever bij het bevorderen van de internationale stabiliteit en welvaart. Dat zijn trends die somber stemmen.

Gelukkig kan ik daar ook een aantal positieve ontwikkelingen tegenover zetten. Landen zijn, door de globalisering, onderling veel afhankelijker van elkaar geworden de afgelopen decennia. Als we ons hier al niet voldoende van bewust waren, dan heeft de financieel-economische crisis dat nog eens overtuigend aangetoond. Geen enkel land kan in de 21e eeuw nog zeggen: ik trek me niks aan van wat er buiten mijn grenzen gebeurt. Oók Nederland niet, juist Nederland niet, met zijn open economie die voor meer dan de helft drijft op handel met en investeringen in en uit het buitenland. Geen enkel land in deze wereld kan de uitdagingen die in deze tijd op ons afkomen, alléén het hoofd bieden. Grensoverschrijdende problemen drijven ons terug in elkaars armen, omdat we er allemaal last van hebben en omdat we er in ons eentje niets aan kunnen doen: de financiële crisis, klimaatverandering, internationaal terrorisme, pandemieën.

Ondanks het feit dat internationale samenwerking dus moeilijk tot stand lijkt te brengen (gezien de uiteenlopende belangen, de tekortschietende organisaties en het verschil in opvatting over wat universele waarden zijn), is de wil om internationaal samen te werken de afgelopen periode groter geworden. En dat komt omdat landen en hun leiders er de noodzaak van in zien: het kan niet anders! President Obama heeft dat goed begrepen. Hij wordt door het Nobel comité geprezen vanwege het scheppen van een nieuw internationaal klimaat. En zeker is dit voor een groot deel zijn verdienste. Obama’s verkiezing luidde een wereldwijde overwinning van hoop en optimisme in. En wat hij na zijn aantreden heeft gedaan aan outreach – naar moslims in de wereld, naar de Russen, de Chinezen, Europa – is heel erg indrukwekkend. Maar hij is niet de enige die een nieuw internationaal élan probeert te bewerkstelligen. President Hu Jintao van China sprak tijdens de afgelopen algemene vergadering van de Verenigde Naties over de noodzaak van klimaatverandering, en hij noemde in één adem China’s bereidheid zijn verantwoordelijkheid te nemen. Dat is óók een mijlpaal. De Amerikanen en de Russen onderhandelen samen over een nieuw verdrag om het aantal lange afstandsraketten terug te dringen, een belangrijke stap op weg naar een kernwapenvrije wereld. De G20 hield een aantal succesvolle bijeenkomsten die niet alleen in symbolisch opzicht belangrijk waren om de financieel-economische crisis in de wereld te beteugelen. Er werden ook concrete maatregelen afgesproken. Het gesternte voor internationale samenwerking staat vandaag de dag dus een stuk gunstiger.

Om het waar te kunnen maken, zullen we de internationale structuur wel ingrijpend moeten hervormen: de Verenigde Naties en de internationale financiële instellingen voorop. Ik zei net al dat de legitimiteit van die instellingen aan het afbrokkelen is, en dat dat een gevaar met zich meebrengt. Die organisaties zijn immers het enige platform voor samenwerking dat we hebben, en we moeten er voor waken dat zonder meer aan de kant te schuiven. Maar de kritiek op die instellingen, met name van de nieuwkomers op het wereldtoneel, is wel erg begrijpelijk. Het is echt uit de tijd dat de samenstelling van de Veiligheidsraad (het belangrijkste orgaan dat oordeelt over vrede en veiligheid) nog gebaseerd is op de na-oorlogse verhoudingen in de wereld. En het is onbestaanbaar, dat de directeur van de Wereldbank en het IMF per se een Amerikaan en een Europeaan moeten zijn. Door Azië en anderen zo uit te sluiten, gaan we volledig voorbij aan de opkomst van nieuwe regionale grootmachten, die terecht een grotere rol op het wereldtoneel eisen. Nederland maakt zich ook sterk voor hervormingen van het internationale stelsel. De G20 is wat dat betreft een goed voorbeeld. Die club staat model voor een nieuw soort internationaal partnerschap: inclusiever, omdat er meer landen aan meedoen, maar nog wel klein genoeg om daadkrachtig te kunnen zijn. Als voorportaal naar de Verenigde Naties zou de G20 ook in de toekomst een hele nuttige rol kunnen vervullen.

Natuurlijk is het geen gelopen race. Kopenhagen zal later dit jaar een belangrijke testcase worden. Zijn we in staat met elkaar het tij te keren om de opwarming van de aarde te bestrijden? Een aantal notoire dwarsliggers en een aantal bijzonder stekelige en slepende problemen, maakt het de wereldgemeenschap niet gemakkelijk. Er is Noord-Korea, dat beschikt over kernwapens en niet aarzelt die dingen ook af en toe te testen, tegen alle internationale afspraken in. Er is Iran, dat consequent blijft weigeren de IAEA inzicht te geven in zijn kernprogramma. Er is het Israëlisch-Palestijnse conflict, dat stabiliteit in de regio in de weg blijft staan. Maar al die problemen zouden niet onoverkomelijk moeten zijn, als de machtigste spelers in de wereld bereid zijn de handen ineen te slaan. Samen te werken voor een betere wereld. Die wil tot samenwerken lijkt nu meer aanwezig te zijn dan eerder het geval was. En dat is pure winst.

3. De positie van Nederland in de wereld

Hoe moet Nederland zich nu opstellen, in die snel veranderende, onzekere wereld? Wat ondernemen wij, om onze eigen positie in de wereld te versterken? Het is duidelijk dat onze welvaart, onze veiligheid, ons milieu en onze gezondheid niet alleen in onze eigen handen liggen. Voor een groot gedeelte bepalen internationale ontwikkelingen hoe de vlag er hier bij hangt. Om het Nederlands belang te behartigen, om ervoor te zorgen dat we welvarend, veilig, schoon en gezond blijven, moeten we dus internationaal actief zijn. Moeten we de boer op. Over de dijken heen. Dat is wat ik als minister van Buitenlandse Zaken doe, dat is de manier waarop ik het Nederlands buitenlands beleid vorm geef.

Ik verzet me daarbij tegen populistische politici die hun kiezers een schijnwerkelijkheid voorspiegelen. Allemaal doen ze alsof we hier heel goed onze eigen boontjes kunnen doppen, in ons eigen veilige welvarende landje aan de Noordzee. En allemaal weten ze dat het niet waar is: dat als we onszelf geen rekenschap geven van de wereld om ons heen, dat als we zelf niet het onderste uit de kan halen om de internationale ontwikkelingen in een richting te wenden die voor ons gunstig is, dat we dan per saldo slechter af zijn. En ook al spreken die grote vergezichten de kiezer misschien minder aan: in het belang van diezelfde kiezer is dat toch de weg die we moeten gaan.

We leven niet langer in een tijd waarin we het ons kunnen veroorloven provinciaals te denken. Het dorp, de stad en de provincie reiken al lang veel verder dan grenzen doen vermoeden. Daar weten jullie in Enschede alles van, als hier op zaterdag half Gronau zijn boodschappen komt doen, en getuige het grote aantal inschrijvingen van Duitse studenten aan deze universiteit en aan de Saxion Hoge School. In grensregio’s is “het buitenland” altijd al dagelijkse kost geweest. En jullie hebben al van oudsher geleerd, daar je voordeel mee te doen. Er op in te springen, kansen te creëren.

Dat past ook bij de open, internationale oriëntatie die ons land altijd heeft gehad. Nederlanders hebben altijd handel gedreven met andere landen, geïnvesteerd in andere landen. Samenwerking gezocht. Integratie nagestreefd. Daar hebben we veel aan te danken. Welvaart. Stabiliteit. Denk maar eens aan het voordeel dat ons lidmaatschap van de Europese Unie ons heeft gebracht. En denk maar eens aan de invloed die we winnen door onze belangrijke bijdrage aan de Verenigde Naties. Door een geloofwaardige donor te zijn. Door een betrouwbare bondgenoot te zijn binnen de NAVO. Ons land verkeert nu in een positie dat we in staat zijn om mee te praten. Eerst en vooral via de band van de Europese Unie, natuurlijk. De EU is toch het meest natuurlijke verlengstuk van de Nederlandse belangen. Maar óók op eigen kracht. Het is niet voor niets dat Nederland gevraagd wordt een belangrijke internationale conferentie over de toekomst van Afghanistan te organiseren. Het is niet voor niets dat Nederland mag meedoen met de G20, dat we op dat niveau meepraten en meebeslissen. Begrijp me goed. Het gaat me beslist niet om de foto.

Het gaat me niet om het feestje. Het gaat me niet om de persoon van Maxime Verhagen, of om de persoon van Wouter Bos. Het gaat me er om dat de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, dat de Nederlandse minister van Financiën, een stem heeft in de wereld. En dat er naar ons wordt geluisterd. Dat we meedoen, meepraten en meebeslissen. Dat de geïntegreerde aanpak van defensie, ontwikkelingssamenwerking en diplomatie, die uit onze koker komt, nu model staat voor de internationale aanpak in Afghanistan. Dat we duidelijk hebben gemaakt, binnen de G20, dat protectionisme internationaal met kracht bestreden dient te worden ook in tijden van crisis, juist in tijden van crisis. We schuiven dus niet bij de G20 om maar aan tafel te kunnen zitten; nee, we willen meedoen omdat dat goed is voor onze economie en voor onze banen. Dáár hebben Nederlanders baat bij. En daarom voeren we een actief buitenlands beleid. Door onze internationale verantwoordelijkheid te nemen, dienen we het Nederlandse belang. Ik ben bang dat die link tussen buitenland en binnenland nog onvoldoende wordt gelegd, nog onvoldoende wordt begrepen. We zijn nog te veel alleen met onszelf bezig, ook in de Haagse stolp. En daarmee doen we Nederland te kort.

Want juist in een onzekere wereld, waarin onze waarden onder druk staan, is het alle hens aan dek. Is het cruciaal om zoveel mogelijk landen mee te krijgen, ze in te bedden in het internationale systeem. Daar is het buitenlands beleid van Nederland op gericht. Werken aan welvaart en veiligheid, juist ook door de waarden die ons die welvaart en veiligheid hebben gebracht, overeind te houden. Dat doen we samen met onze partners: in de EU, vanuit de trans-Atlantische relatie, samen met andere landen die onze waarden delen.

Dames en heren,

Wil Nederland zijn positie in de wereld behouden, wil Europa zijn positie in de wereld behouden, dan zullen we er ook voor moeten zorgen dat we zelf sterk staan. Daarom hoop ik van harte dat nu ook het laatste obstakel voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon – in de vorm van de handtekening van de Tsjechische president Klaus – snel geslecht kan worden. Nederland heeft een Unie nodig die in de wereld voor vol wordt aangezien en die zijn zegje kan doen. Het Verdrag van Lissabon kan Europa dat gezicht geven, onder andere door de aanstelling van een vaste voorzitter van de Europese Raad. En door een Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid die meer bevoegdheden heeft.

Maar het gaat niet alleen om de institutionele kant van het verhaal. Het gaat ook om de keuzes die we maken. Wil Europa een leidende rol spelen op het wereldtoneel? Dan zal dat tot uitdrukking moeten komen in het beleid dat we voeren. Daar hoort bij: investeren in defensiecapaciteiten. Investeren in energievoorzieningszekerheid. Investeren in kennis en innovatie. Al die zaken zijn van belang om onze concurrentiepositie te behouden, om onze machtspositie te behouden.

Neem bijvoorbeeld kennis en innovatie. Ook voor Twente een belangrijk onderwerp. Je ziet dat de VS en de EU nog steeds het meest investeren in onderzoek en ontwikkeling – R&D. De VS neemt ongeveer een derde deel van het totaal voor zijn rekening, de EU zo’n twintig procent, en Japan neemt momenteel een derde plaats in met 14%. Maar ook hier vindt een inhaalslag plaats. China’s R&D budget is tussen 2000 en 2006 met 18% per jaar gegroeid. Achttien procent per jaar. Als China in dat tempo doorgaat, zullen ze de EU spoedig voorbij schieten.

Van die trends moeten we onszelf bewust zijn, en we moeten de implicaties overzien. Willen we een kenniseconomie zijn? Dan moet dat gevolgen hebben voor ons onderwijssysteem. Willen we onze economie verduurzamen, en ons geclaimde leiderschap bij het binnenhalen van de klimaatdoelstellingen waarmaken? Dan zullen we moeten innoveren. Als we onze concurrentiepositie willen handhaven, zijn onderzoek en ontwikkeling van levensbelang.

Gelukkig kunnen we veel. Dat ziet u hier in Twente elke dag met eigen ogen. En ik heb het vandaag ook mogen zien. Eerder vandaag was ik op het Business and Science Park bij de BTC incubator, oftewel een broedmachine voor startende ondernemers met innovatieve technologische bedrijven. Het enthousiasme en de creativiteit stralen er daar van af. Dat is niet alleen mooi om te zien, het is ook uitermate belangrijk voor de toekomst van Nederland. Hier in Drienerlo wordt geen hobbyisme bedreven, hier wordt hard gewerkt aan de positie van Nederland in de wereld.

De overheid moet zijn best doen dit soort bedrijven een kans te geven, en innovatie, onderzoek en ontwikkeling in zijn algemeenheid te stimuleren. Ook bij de aanpak van de financieel-economische crisis is dat een belangrijk uitgangspunt. We moeten investeren in de toekomst, en geen geld blijven rondpompen in zaken die hun tijd gehad hebben. In Twente is men misschien wel beter voorbereid op deze harde waarheid dan elders: hier heeft men tenslotte in de vorige eeuw de textielindustrie volledig zien verdwijnen, als gevolg van de concurrentie uit de lage lonen landen. In Twente heeft men het belang van innovatie aan den lijve ondervonden: de werkgelegenheid in deze regio hangt nu voor een groot deel af van nieuwe industrieën. In totaal heeft de regering in 2009 en 2010 580 miljoen extra beschikbaar gesteld voor innovatie. Dat geld gaat naar de WSBO-regeling (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk), waarbij de overheid een deel van de loonkosten voor R&D werkzaamheden compenseert, naar de regeling voor het behoud van kenniswerkers en naar high tech topprojecten. Daar profiteert Twente ook van!

4. Slot

Professor Brinksma, dames en heren,

In het UT Nieuws stond een tijdje geleden dat een beetje docent om het kwartier een grap maakt om de aandacht van zijn studenten vast te houden. Ik hoop niet dat docenten in Enschede dat echt waar maken, want anders hebben jullie vanmiddag een saaie middag gehad.

Ik begon met te zeggen dat ik het altijd zo inspirerend vind om met mensen in gesprek te gaan, als ik in het land ben. Dan moet ik natuurlijk niet de hele tijd zelf volpraten. Daar hebben politici vaak een handje van: je krijgt geen grappen, maar wel ellenlange colleges. Ik rond hier dus af en luister graag naar wat jullie bezig houdt.

Hartelijk dank!