Beantwoording kamervragen over particuliere pensioen b.v.’s

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Betreft Vragen van de leden Remkes en Blok over particuliere pensioen b.v.'s.

Ons kenmerk DGB/2010/0838 U
Uw brief (kenmerk) 1 februari 2010 (2010Z01935)


Geachte voorzitter,

Mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangt u hierbij de antwoorden op de vragen van de leden Remkes en Blok over particuliere pensioen b.v.’s.

Hoogachtend,


De staatssecretaris van Financiën,

Mr. drs. J.C. de Jager



Vragen ven de leden Remkes en Blok, kenmerk 2010Z01935

1
Bent u er van op de hoogte dat ook sommige particuliere pensioen b.v.’s als gevolg van beleggingsverliezen geconfronteerd zijn/ worden met een dekkingsgraad van (ver) beneden de 100%?

2
Onderkent u ook dat het met name voor oudere pensioengerechtigden uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk, zal zijn deze onderdekking nog te herstellen en dat dit met name bij aanzienlijke leeftijdsverschillen tussen partners tot problemen kan leiden?

Antwoord
Een particuliere pensioen b.v. (hierna: eigenbeheerlichaam) kan bij tegenvallende beleggingsresultaten worden geconfronteerd met een lage dekkingsgraad indien zij haar middelen belegt in risicodragende vermogensbestanddelen of indien zij anderszins vermogensverliezen lijdt. Deze onderdekking zal in het algemeen niet tot problemen leiden als de ingangsdatum van het pensioen nog ver weg is. Bij een dicht(er)bij liggende pensioeningangsdatum zal de pensioengerechtigde (de directeur-grootaandeelhouder) minder in staat zijn de onderdekking te herstellen. Een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen partners maakt dit niet wezenlijk anders. Dat de pensioengerechtigde minder in staat is tot herstel is inherent aan de keuze om de risicodragende beleggingen van het lichaam niet om te zetten in risicomijdende waarden naarmate de pensioeningangsdatum dichterbij komt of is gekomen. Dit omzetten naar risicomijdende waarden is een gebruikelijke wijze van uitvoering en is thans op basis van de zorgplicht als verplichting opgenomen in de Pensioenwet.

3
Zijn de berichten waar dat de Belastingdienst verzoeken tot pensioenverlaging om de dekking te herstellen op grond van art. 19b van de Wet op de loonbelasting afwijst, omdat er geen sprake is van faillissement, surseance van betaling of schuldsanering van de b.v.?

Antwoord
Op grond van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) behoort de pensioenaanspraak tot het loon indien een bij een eigenbeheerlichaam ondergebrachte aanspraak geheel of gedeeltelijk wordt prijsgegeven. Bij de parlementaire behandeling van (de voorganger van) artikel 19b is vermeld dat deze bepaling ertoe strekt om oneigenlijke handelingen met pensioenaanspraken die zijn verzekerd bij een eigenbeheerlichaam, tegen te gaan. De hier geformuleerde hoofdregel lijdt blijkens artikel 19b slechts uitzondering voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is. Volgens de parlementaire toelichting moet het dan gaan om dwingende maatschappelijke redenen, zoals surséance van betaling, faillissement of schuldsanering. In overeenstemming hiermee wijst de Belastingdienst verzoeken om artikel 19b buiten toepassing te laten af bij pensioenverlaging in situaties van onderdekking. Indien belanghebbenden een verzoek doen om toepassing van de hardheidsclausule wijs ik die verzoeken om dezelfde redenen af. De Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven uit uw Kamer heeft geoordeeld dat in deze gevallen terecht geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule [1]. Uw Kamer heeft zich in haar vergadering van 17 december 2009 verenigd met het standpunt van de Commissie.

4
Acht u dit te rijmen met de fiscale behandeling van een gepensioneerde die van een onder toezicht van de Nederlandse Bank staand pensioenfonds een lager pensioen zal gaan ontvangen? Is er ter zake geen sprake van ongelijke fiscale behandeling?

Antwoord
De positie van een gepensioneerde die een onder de Pensioenwet vallend pensioen heeft, is niet vergelijkbaar met de positie van een directeur-grootaandeelhouder die zijn pensioen opbouwt in een eigenbeheerlichaam. De eerstgenoemde heeft geen doorslaggevende invloed op het beleggingsbeleid van het pensioenfonds, terwijl de laatstgenoemde geheel zelf kan bepalen hoe de middelen van het eigenbeheerlichaam worden aangewend. Deze beleggingsvrijheid betekent echter niet dat het in de rede ligt om met de middelen van het eigenbeheerlichaam beleggingsrisico te lopen. De verruiming van de toegelaten aanbieders bij pensioentoezeggingen aan de directeur-grootaandeelhouder is van oudsher immers gemotiveerd met de behoefte tot financiering van de onderneming van de werkgever. Wij merken hierbij nog op dat een pensioenfonds de verworven pensioenrechten en pensioenaanspraken slechts onder de strikte voorwaarden van artikel 134 van de Pensioenwet kan verminderen. Bij een dergelijke vermindering is de pensioengerechtigde zijn rechten tot het bedrag van de vermindering kwijt. In die situatie is artikel 19b van de Wet LB niet van toepassing. Het is dan ook evenwichtig dat een directeur-grootaandeelhouder buiten de hiervoor genoemde dwingende maatschappelijke redenen onder de werking van artikel 19b valt indien hij zelf beslist om zijn pensioenrechten te verlagen. De directeur-grootaandeelhouder profiteert door de stijging van zijn aandelenbezit van een verlaging van de pensioenverplichting van het eigenbeheerlichaam.

5
Kloppen de berichten dat de Belastingdienst tijdens de vorige (internet) crisis de in vraag 3 bedoelde verzoeken tot geringe pensioenverlaging wel goedkeurde?

Antwoord
Het standpunt van de Belastingdienst is weergegeven op de site www.belastingdienstpensioensite.nl[2] en daarvoor in het beleidsbesluit CPP 2003-2794M[3]. Het is mij niet bekend of de Belastingdienst de in vraag 3 bedoelde verzoeken bij een vorige crisis heeft goedgekeurd.

6
Is bij de introductie van art.19b van de Wet op de loonbelasting rekening gehouden met onderhavige omstandigheden?

7
Bent u bereid tot aanpassing/verruiming van de definitie van “niet voor verwezenlijking vatbare aanspraken” in art.19b van de Wet op de loonbelasting om af te zien van pensioenafspraken voor situaties van onderdekking in de pensioen b.v.?

Antwoord
Met artikel 19b van de Wet LB wordt bewerkstelligd dat ingeval een directeur-grootaandeelhouder zijn voor verwezenlijking vatbare pensioenaanspraken prijsgeeft, de pensioenaanspraak op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip als loon uit vroegere dienstbetrekking wordt aangemerkt. Bij de invoering van deze bepaling is in de toelichting niet afzonderlijk aandacht besteed aan een mogelijk lage waarde van de aangeschafte beleggingen. Op dit aspect is mijn ambtsvoorganger wel ingegaan in zijn reactie op advies 9 van de adviescommissie fiscale behandeling pensioenen. De commissie had geadviseerd om een extra invulling op te nemen van het criterium “niet voor verwezenlijking vatbaar” wanneer minder dan 75% van de vastgestelde pensioenuitkeringen zouden kunnen worden genoten op grond van een actuariële toets van de waarde. Mijn ambtsvoorganger heeft opgemerkt dat dit advies kan leiden tot oneigenlijk gebruik en dat het tegengaan daarvan tot disproportionele administratieve lasten zou leiden. Gelet daarop heeft hij het advies van de commissie niet gevolgd[4]. Ik deel dit standpunt van mijn ambtsvoorganger en ben dan ook niet voornemens de hier bedoelde definitie te verruimen. Ik merk daarbij op dat een gewone crediteur in vergelijkbare omstandigheden niet akkoord zou gaan met een verlaging van zijn pensioenrechten.


[1] Kamerstukken II, 2009/10, 32 138, nr. 18.
[2] Vraag en antwoord 08-078 van 11 februari 2009.
[3] Besluit van 22 april 2004, onderdeel 13.
[4] Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 IXB, nr. 37, blz. 8.