Gastcollege van minister mr. J. P. H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Universiteit van Tilburg op maandag 1 maart 2010 in Tilburg.

Toekomst arbeidsmarkt of arbeidmarkt van de toekomst

Het is me een genoegen om hier vandaag te spreken. Zet ik straks gewoon als gastcollege op mijn cv als ik ander werk moet zoeken. Ministers hebben geen baan voor het leven, het overgrote deel haalt nog geen vier jaar. Nu is mijn beleid er in de afgelopen jaren op gericht geweest om te voorkomen dat mensen werkloos aan de kant komen te staan. Het liefst wil ik dat ze van werk naar werk overstappen. Misschien moeten we straks rond de verkiezingen maar een mobiliteitscentrum op het Binnenhof inrichten. Dus als u een nog een vacature weet.

Ook politici maken zich zorgen over een baan. Toen Drees de Antirevolutionair van Aartsen -vader van de huidige burgemeester van Den Haag- eind jaren vijftig polste als opvolger van de minister van Verkeer en Waterstaat, die om gezondheidsredenen was afgetreden, zei deze tegen Drees: “Dat kabinet van u, excellentie, dat loopt zo’n beetje op zijn eind en wat moet ik dan?” “Nou ja”, zei Drees: “Ten eerste kunt u in een volgend kabinet komen. En ten tweede: er is nog nooit een oud-minister met veters langs de deur gegaan.”

Drees kreeg gelijk. Van Aartsen werd minister en bleef in vier verschillende kabinetten zitten. Daarna werd hij commissaris van de Koningin in Zeeland.

Ieder mens – ook politici – heeft moeite met onzekerheid op de arbeidsmarkt. Wie een baan heeft, wil een baan houden. Wie geen baan heeft, wil graag zo gauw mogelijk een baan vinden. Maar is dat de toekomst van de arbeidsmarkt?

Kans voor sociale partners

‘Val kabinet kans voor sociale partners’ kopte het NRC-Handelsblad vorige week dinsdag boven een interview met uw professor Wilthagen. De professor werd op zijn wenken bediend. ‘Werkgevers willen praten over pensioen’ kopte dezelfde krant afgelopen zaterdag. Maar ik weet niet of wilden praten over waar Wilthagen aan dacht; magerder pensioenregelingen omdat het huidige niveau niet te handhaven is. Ik was er vrijdag bij toen werkgevers zeiden te willen praten. Werknemers wilden ook wel praten, maar vooral over de AOW die op 65 moet blijven en welvaartvast moet worden. Praten willen ze allebei, maar ik weet niet of ze over hetzelfde willen praten. En waarom de val van het kabinet eerst de mogelijkheid daartoe schept, zie ik niet. Men heeft de afgelopen drie jaren steeds kunnen spreken, maar Wilthagen stelt dat de vakbeweging in die tijd krampachtig veranderingen heeft tegen gehouden. Ik hoop dat de val van het kabinet daar verandering in brengt, maar zie niet waarom dat zo zou zijn.

Sinds een week ben ik demissionair minister. Over die status bestaan veel misverstanden. De één informeert meewarig of ik nog wel wat te doen heb, de ander of ik nog minister ben en een derde of alles wat ik doe nu controversieel is. Laat ik ieder gerust stellen. Ministers zijn minister tot ze ontslagen worden; tot dat moment zijn ze bevoegd en publieke bevoegdheid schept verantwoordelijkheid en publieke plicht. Een demissionair minister maakt weliswaar geen deel meer uit van een kabinet dat een door een meerderheid in de Kamer gedragen politiek programma uitvoert; in die zin heeft hij geen ‘missie’ meer. Maar hij is nog steeds gehouden om dat te doen wat in het landsbelang nodig is en geen uitstel verdraagt tot er een nieuw kabinet zit. Beide Kamers van de Staten Generaal kunnen wetsontwerpen die op hun agenda staan controversieel verklaren; die zullen ze dan niet meer behandelen. Maar dat wil niet zeggen dat een demissionair minister op die terreinen zelf niet meer kan doen wat binnen de kring van zijn bevoegdheden ligt en wat gedaan moet worden.

Het mag zo zijn dat er geen meerderheidscoalitie meer is in de Tweede Kamer, maar er moet wel geregeerd worden. Dat telt te meer in een tijd van economische crisis. De staatsschuld loopt per dag met 100 mln. op. De werkloosheid neemt per maand met 10.000 werknemers toe. Bedrijven behoeven duidelijkheid over belastingen, kredietwaarborgen, deeltijd-WW om zich in te stellen op de nieuwe economische omstandigheden. Die veranderen snel. Het CPB voorspelt een schuchter begin van groei,1,5 % dit jaar en 2% volgend jaar. Maar in dezelfde tijd groeit de economie in India en China alweer met 10%. Ook als we groeien raken we verder achterop en zolang we de tering niet naar de nering zetten zal bij een groei beneden de 2% de staatsschuld nog steeds oplopen en de werkloosheid niet minder worden.

Er moet geregeerd worden. De verkiezingen en de daarop volgende periode van informatie zullen vermoedelijk minstens een half jaar kosten. De ontwikkeling van de economie en van de arbeidsmarkt dulden echter geen uitstel van een half jaar of meer waarin weinig of niets tot stand komt. Er zal gehandeld moeten worden. Het beleid zal zich daarbij uiteraard in de eerste plaats richten op de problematiek van dit moment. Maar dat beleid zal uit moeten gaan van een beeld van de problemen waar de arbeidsmarkt onmiddellijk na de crisis mee geconfronteerd zal worden. Bovendien zullen nu vaak maatregelen moeten worden getroffen om kansen die zich aftekenen te grijpen of mogelijkheden te openen. Duidelijke moge derhalve zijn dat mijn demissionaire status mij niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om stelling te nemen ten aanzien van de problemen van de arbeidsmarkt van morgen en de oplossing daarvan.


Arbeidsmarkt en de crisis


We zijn gewend om te klagen over de plagen die ons overkomen, maar tellen onze zegeningen niet. Een ongekende krimp met 4% in één jaar; 160.000 banen minder in één jaar oplopend tot mogelijk een half miljoen; een staatsschuld die met 100 miljard extra is toegenomen tot ruim 60 % (348 miljard) van het BNP en met met 100 miljoen per dag verder toeneemt. De crisis is inderdaad zeer diep; minstens zo erg is als de grote crisis van de jaren ’30. De uitdaging is niet gering. Maar onze uitgangspositie is vele malen beter dan toen. We zijn rijker, we hebben meer reserves en we hebben meer inzicht in de economie. Onze uitgangspositie is ook beter dan die van omliggende landen vanwege de aanpak in de afgelopen jaren; het aantal uitkeringen daalde voor het eerst in 30 jaar; de staatsschuld slonk, er was een begrotingsoverschot en werkloosheid was vrijwel verdwenen. En nog steeds hebben we ongeveer de laagste werkloosheid in Europa; betalen we ongeveer de laagste rente op onze staatsschuld, begint de economie hier eerder te groeien dan in omliggende landen en is het pensioenstelsel robuust gebleken. We staan er niet slecht voor, maar dan zullen we de kansen die er zijn wel moeten aangrijpen.

We hebben jaren geklaagd over de flexibiliteit van de arbeidsmarkt, maar die is het afgelopen jaar flexibeler gebleken dan verwacht en gedacht.

Die flexibiliteit blijkt gelegen in de omvang van tijdelijke arbeid, uitzendarbeid en zelfstandige arbeid, welke door bedrijven werd ingezet om aan de groei van vraag te beantwoorden. Die flexibele schil is echter snel afgestoten in de neergang van vorig jaar.

Tegelijk houden bedrijven vast aan de kern van vaste, getrainde arbeid ook als daar niet direct werk voor is. Uit onderzoek door SZW blijkt dat één op de zeven werkgevers aan labour hoarding doet; vooral in de financiële dienstverlening, industrie en in de bouw. Bij middelgrote tot grote werkgevers wordt bijna een kwart van het personeel vastgehouden zonder voldoende werk. Werkgevers willen daarmee voorkómen dat ze vakkrachten verliezen die na de crisis direct weer nodig zijn. Bedrijven die vóór de crisis steeds moeilijker aan geschikt personeel kwamen, verliezen die ongaarne in de verwachting ze over enige tijd weer hard nodig te hebben. De verwachte krapte op de arbeidsmarkt op langere termijn speelt daarbij een rol. Bijna de helft van de ondervraagde werkgevers geeft aan dat het vanaf 2010 voor hun bedrijf moeilijk zal worden om personeel te werven. De kosten van labour hoarding worden gehaald uit besparing op andere posten, bijvoorbeeld schrappen van vacatures of beperking van incidentele beloning en van overwerk.

De deeltijd-WW wordt ook gebruikt om vakbekwaam personeel vast te houden. 4% van de bedrijven maakt daarvan gebruik, grote bedrijven in het bijzonder.

(3x het gemiddelde).Het relatief lage gebruik acht ik een kracht van de regeling. De voorwaarden zijn zo dat er alleen gebruik van wordt gemaakt waar er een reële verwachting is van snel herstel. Het misbruik is beperkt en 90% van de bedrijven die er gebruik van maakt is tevreden over de regeling en de administratieve lasten die daarmee gepaard gaan.

Het kabinet heeft het beleid steeds gericht op meebewegen met de effecten in iedere fase van de crisis. In een eerste fase moest de schok van de crisis worden opgevangen; het geldstelsel moest beschermd, kredietwaarborgen gegeven, werktijdverkorting geïntroduceerd, de liquiditeitspositie van bedrijven verruimd (o.a. verlengde BTW-afdracht) en de pensioenen een adempauze gegeven. In de tweede fase ging het erom bedrijven in onzekerheid door te laten functioneren; met het stimuleringspakket vorig voorjaar, de deeltijd-WW, de adempauze in het herstel van de overheidsfinanciën, het beschermen van hoogwaardige technische kennis door deze bij universiteiten en TNO te parkeren.

We zijn nog lang niet uit de crisis. Sommige sectoren en bedrijven kunnen de klap van de crisis nog gaan voelen vanwege de lange doorlooptijd van orders. Sectoren zijn verschillend geraakt; pas in de komende tijd zal duidelijk worden waar de terugval in werkgelegenheid tijdelijk van aard was, en waar veranderingen structureel blijken.

Bovendien door werkloosheid terug te brengen tot percentages en juichend te doen bij het eerste herstel van groei, dreigen we het financieel en sociaal drama van de crisis uit het oog te verliezen. Het gaat om mensen; werknemers die werk en zekerheid verliezen; ondernemers die het werk van jaren zien afbrokkelen; kleine zelfstandigen die in stilte in de knel komen en geen uitweg meer zien.

We zijn nog niet uit de crisis, maar het wordt tijd om de bakens weer te verzetten nu de onzekerheid van de krimp voorbij lijkt te gaan. Want - ik wees er al op - ook als we groeien raken we achterop.

Het verschijnsel van labour hoarding getuigt van optimisme bij bedrijven over het economisch herstel, maar het is geen oplossing daarvoor. Vasthouden van personeel waar geen werk is, betekent een netto productiviteitsdaling; bedrijven kunnen het maar beperkte tijd volhouden en bedrijven die wel werk hebben blijven zitten met vacatures. Want het is een misverstand te denken dat de stijgende werkloosheid er op duidt dat er geheel geen werk is. Integendeel; het aantal wisselingen in de arbeidsmarkt is nog altijd veel groter dan het aantal banen dat verloren gaat. Het vorig jaar hebben meer dan 100.000 mensen die hun baan verloren al voor hun ontslag of binnen drie maanden daarna weer ander werk gevonden mede door tussenkomst van de mobiliteitscentra die begin vorig jaar op dertig punten zijn ingericht.


Arbeidsmarkt achilleshiel van de economie


‘De arbeidsmarkt wordt de achilleshiel van Nederland’ zegt Wilthagen in zijn interview in de NRC. Dat ben ik niet met hem eens. De achilleshiel van Nederland is onze toenemende neiging om ons aan elkaar te ergeren en op elkaar af te geven; ons slachtoffer te voelen en als zodanig te gedragen, om vertrouwen te hebben in politici die het krachtig zeggen maar geen krachtig beleid hebben of zelfs helemaal niet bereid zijn om te regeren. Gevolg is een groeiende verwarring over wat algemeen belang is, onvermogen om prioriteiten te kiezen en om te doen wat het landsbelang vergt dat we doen; gevolg is een afnemende bestuurbaarheid van het land en een politiek die op de televisie aardig oogt, maar geen zoden aan de dijk zet.

Als we niet opschieten dan dreigt de arbeidsmarkt echter wel de achilleshiel van de economie te worden en van het economisch herstel. Dat landen als China en India alweer snel groeien is gevolg van de enorme reserve aan onbenut arbeidspotentieel, die nu wordt gemobiliseerd. Wij lopen daarentegen op tegen de grenzen van ons arbeidspotentieel. Vanaf dit jaar gaat de Nederlandse beroepsbevolking krimpen. De komende dertig jaar zal de potentiële beroepsbevolking naar verwachting met één miljoen afnemen. Het aantal gepensioneerden zal in die tijd met ongeveer twee miljoen toenemen.

Aan het einde zal de potentiële beroepsbevolking nog slechts de helft van de bevolking omvatten.

We hebben nog best arbeidspotentieel maar die zit verborgen in de steeds kortere werkweek, in ouderen die te vroeg stoppen met werken, vrouwen die kleine deeltijdbanen verkiezen, jongeren met een arbeidsbeperking die te vaak aan de kant blijven staan. We kunnen het arbeidspotentieel uitbreiden: door mensen die nu buiten de arbeidsmarkt blijven te mobiliseren, door langer door te werken, door langere deeltijdbanen, door mensen te stimuleren in wat ze wel kunnen in plaats van te benadrukken wat ze niet kunnen. Maar het zal investeringen vergen, investeringen in mensen: in de ontwikkeling van hun kennis en vaardigheden, verbreding van hun inzetbaarheid en verbetering van de voorwaarden om met plezier gezond door te werken.

Die veranderingen zijn niet alleen nodig om de groei mogelijkheid te verruimen, maar ook om de flexibiliteit en mobiliteit op de arbeidsmarkt te verbeteren. Die zal hard nodig zijn. De opkomst van nieuwe economieën, zoals India, China en landen in Zuid-Amerika brengt een ingrijpende verschuiving van bedrijvigheid en werkgelegenheid. Ondernemers verplaatsen bedrijvigheid naar elders in verband met de lonen en de beschikbare arbeidskracht; werknemers migreren naar landen waar ze werk vinden, meer kunnen verdienen of hun kennis kunnen ontwikkelen of gebruiken.

We zullen die flexibiliteit en mobiliteit ook nodig hebben in het zicht van de onvermijdelijke economische aanpassingen aan schaarsere energie en grondstoffen, aan de grenzen van natuur en klimaat en aan de veranderende maatschappelijke behoeften als gevolg van de vergrijzing.

Als je het zo op een rij zet, lijkt het onmogelijk, maar we doen het al jaren – en met succes. Hele bedrijfstakken zijn uit Nederland verdwenen in de afgelopen decennia, maar Nederlanders zijn hun brood gaan verdienen met diensten, kennis en kunde. Wat oogt als bedreigende verandering, biedt vaak evenzeer mogelijkheden en kansen; want ze raken niet alleen ons. Het betekent wel dat veel scherper voor ogen moeten hebben waar onze krachten en voordelen liggen die we kunnen benutten. Onze logistieke positie als toegangspoort voor Europa, onze juridisch, organisatorisch en fiscale positie als vestigingsplaats voor bedrijven uit Azië, onze kennis en kunde bij de strijd tegen water en gebruik van de mogelijkheden daarvan, bij de strijd tegen verspilling en vervuiling en bij de ontwikkeling van landbouw en voeding; het zijn evenzoveel mogelijkheden voor nieuwe werkgelegenheid en bedrijvigheid.

Beleid en wetten scheppen geen werk. Het herstel van werkgelegenheid zal moeten komen van herstel van bedrijvigheid. Maar wat eerst is - bedrijvigheid of arbeidsmarkt - is een vraag van de kip of het ei.

Voor onze internationale concurrentiepositie zal de ontwikkeling van de lonen gematigd moeten blijven; zullen mensen bereid moeten zijn om van baan te verwisselen; zullen ondernemers hun bedrijf hier moeten willen vestigen vanwege de kwaliteit van de arbeid, en zullen we ondernemende werknemers moeten aantrekken vanwege hun bijdrage aan onze kenniseconomie. De arbeidsmarkt en functioneren daarvan zijn daarbij de sleutel. Om verder verlies van werkgelegenheid te voorkómen en groei en welvaart te verzekeren, zullen we die arbeidsmarkt wel aan moeten passen. Anders wordt zij de achilleshiel van de economie, omdat zij sleutel is van het herstel daarvan.


Baanzekerheid steeds meer schijnzekerheid


We staan voor fundamentele vragen van inrichting van de arbeidsmarkt en van sociale zekerheid die daarmee samenhangt. Met een krimpende beroepsbevolking in een globaliserend economisch verkeer, betreden we onbekend terrein waarbij er vaak meer banen zullen zijn dan mensen om die te vervullen, waarbij werknemers ouder zullen zijn en langer doorwerken, waar banen snel veranderen en kennis snel veroudert.

Nu zijn de inrichting van de arbeidsmarkt en van de sociale zekerheid nog te vaak geënt op de gedachte dat zekerheid gelegen is in een vaste arbeidsovereenkomst en een baan en die men houdt tot zijn pensionering. Daar sluiten de arbeidsbescherming, sociale zekerheid en de pensioenen op aan.

In de loonstructuur groeit men met het stijgen der jaren en de ontslagbescherming is sterker naarmate men langer in dezelfde baan werkt.

Maar in een arbeidsmarkt waarin de gemiddelde duur van een baan zeven jaar is, kennis snel veroudert, en toenemende internationale concurrentie betekent dat de bedrijvigheid snel moet kunnen worden aangepast of omgebouwd, krijgt die zekerheid en bescherming steeds vaker een averechts effect. Ouderen zijn bij hetzelfde werk vaak veel duurder dan jongeren, zij en hun werkgevers investeren steeds minder in kennis en ontwikkeling, ouderen zullen naarmate zij een baan langer hebben steeds minder willen veranderen omdat ze hun bescherming daarmee verliezen en het gevolgen heeft voor het pensioen.

Ook de groei van de flexibele schil rond bedrijven is vermoedelijk een averechts effect van de bescherming van werknemers met een vast contract. Werknemers hebben de behoefte zich te onttrekken aan de regels en inflexibiliteit van de vele regels van die bedoeld zijn om hen te beschermen; zij wensen meer op hun situatie toegesneden waarborgen. Werkgevers hebben de flexibiliteit die dit biedt nodig om soepel in te kunnen spelen op veranderingen in de vraag en het stelt de arbeidsmarkt in staat om te reageren op economische schokken. Daarom zal die flexibele schil in de toekomst nog aan belang winnen en zal het aandeel van werknemers met een vast contract verder afnemen. Maar daarmee neemt het bereik van sociale zekerheid en arbeidsbescherming per saldo af. Als dat ook ten koste gaat van de investeringen in kennis en kunde, de gezondheid en het belang van een behoorlijk pensioen, dan kan dat uiteindelijk tot achterstelling op de arbeidsmarkt leiden.


… maar zekerheid is nodig


De arbeidsmarkt zal mobiliteit vergen. De zekerheid van een baan die jaren hetzelfde vergt sluit steeds minder aan bij een dynamische arbeidsmarkt. Dat mag de economische werkelijkheid zijn, de menselijke werkelijkheid is dat mensen doorgaans van nature behoudend zijn. Dat ze zekerheid zoeken in gewoonte en vastigheid in hun leven. Dat verandering weerstand oproept, zeker als men wat ouder wordt. Werkelijkheid is ook, dat zonder zekerheid verandering niet mogelijk is; in de natuur niet en bij mensen nog minder. Die behoefte aan zekerheid is ook niet beperkt tot werknemers; dat werkgevers thans werknemers vasthouden ook al is er onvoldoende werk, is uiting van dezelfde behoefte.


Dit betekent niet het hervinden van zekerheid in het hervinden van zekerheid in een baan. Mensen roesten dan vast in een veranderende wereld en de economie verliest vaart.

Om de nodige mobiliteit en flexibiliteit in de arbeidsmarkt mogelijk te maken, zal het arbeidsmarktbeleid evenwel gericht moeten zijn op het scheppen van zekerheid in verandering en het ondersteunen van de noodzakelijke transities op de arbeidsmarkt. Mensen moeten het vertrouwen krijgen dat ze altijd wel weer een baan zullen kunnen vinden, maar ook het besef dat wie aan de slag wil blijven, op tijd van baan moet wisselen. Dat geldt voor Sven Kramer en voor ieder van ons.

Werkzekerheid in plaats van baanzekerheid. Dat is een gemeenschappelijk belang van werkgevers, van werknemers en van werkzoekenden. Het impliceert een omvangrijk programma van veranderingen in de inrichting van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid, de pensioenen, de arbeidsverhoudingen, enz. Het vraagt om een andere balans tussen de bescherming van werknemers met en zonder vast arbeidscontract. Het vraagt om een eigentijds evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid - flexicurity ik hoef u hier in Tilburg daar niets over te vertellen. Het vraagt om: systematisch investeren in mensen, wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit en ruimte in arbeidsomstandigheden en -verhoudingen om arbeid, zorg en individuele wensen beter met elkaar te kunnen verenigen.


De toekomst van de arbeidsmarkt begint nu


Door de economische crisis richt de aandacht zich vooral op de groei van de werkloosheid en wat daartegen gedaan kan worden; het denken over andere maatregelen wordt daardoor naar achteren geschoven. Dat is een misvatting. Maatregelen op korte termijn moeten in het verlengde liggen van die welke nodig zijn om de arbeidsmarkt in staat te stellen om zich aan te passen aan de verschuivingen in de werkgelegenheid en het arbeidsaanbod; maatregelen gericht op arbeidsmobiliteit, inzetbaarheid en de afstemming van vraag en aanbod.

Juist in de komende periode van herstel moeten bedrijven met een gezonde groeipotentie genoeg arbeidskrachten kunnen werven, zodat zij de economie weer op gang kunnen brengen. Werknemers uit krimpende sectoren hebben er belang bij dat ze snel in een andere sector aan de slag kunnen. Het is niet verstandig om mensen te lang vast te houden bij bedrijven en in sectoren die geen uitzicht op herstel hebben. Zodra de economie weer aantrekt, moeten werknemers weer daar komen te werken waar ze het meest toekomstperspectief hebben en ze de meeste toegevoegde waarde kunnen realiseren.


In zijn interview stelt Wilthagen dat als bij de aanpak van de vraagstukken van de arbeidsmarkt het initiatief bij de overheid ligt, de kans groot is dat Nederland afkoerst op een variant van het Brits model, met een nationaal pensioenstelsel, algemene sociale regelingen en individuele scholingsrechten voor iedereen. Waar die bewering op berust, is mij volstrekt duister. In ieder geval niet op stukken die van mijn hand zijn. Daarin zijn de aspecten waar hij aandacht voor vraagt voortdurend benadrukt; versterking van scholing en inzetbaarheid, openstellen van de O&O-fondsen, langer doorwerken en investeren in duurzame inzetbaarheid.

Het klopt dat de overheid in de komende jaren de tering naar de nering zal moeten zetten. We raken in deze jaren 8 à 10% achter bij de verwachte groei van inkomsten. De meerjarige raming van de overheidsuitgaven zal met 30 à 35 miljard neerwaarts moet worden bijgesteld. Dat zal gevonden moeten worden door beperking van de uitgaven. Lastenverzwaring lost niets op. De ‘koek’ van de economie krimpt in deze jaren met 8 à 10% en die koek bestaat inmiddels weer voor 50% uit de private en 50% uit de publieke sector. Als de publieke sector dan ook niet in dezelfde mate krimpt als de hele ‘koek’, zal de private sector extra moeten krimpen. Maar het gaat zozeer om het aanpassen aan een kleinere koek, alswel om het zorgen dat de ‘koek’ weer groter wordt.

Bij de heroverweging is het doel ook niet primair bezuinigen, maar het structureel versterken van economie en werkgelegenheid. Die operatie ligt dan ook in het verlengde van de noodzakelijke veranderingen in het functioneren van de arbeidsmarkt.

Dat geldt ook voor de aanpassing van het pensioenstelsel. De pensioenregelingen zullen inderdaad moeten worden aangepast aan de levensverwachting die sneller dan verwacht stijgt en het gegeven dat de rek uit de premies is. Dat zal er vermoedelijk toe leiden dat er minder zekerheid zal zijn omtrent de uiteindelijke hoogte van het pensioen. Maar dan zullen werknemers wel de mogelijkheid moeten hebben om dat risico te compenseren, onder andere door de mogelijkheid om langer door te werken. Dat impliceert niet alleen dat men daar dan ook recht op moet hebben, maar ook van arbeidsomstandigheden die duurzame inzetbaarheid bevorderen en versterking van de arbeidsmarktpositie van ouderen.

Alle noodzakelijke en gewenste veranderingen beginnen kortom in dezelfde richting te wijzen: uitbreiding van de arbeidsparticipatie, langer doorwerken, verbetering van de mobiliteit, versterking van de duurzame inzetbaarheid, verbreding van inzetbaarheid door scholing en training, een sociale zekerheid die activeert en mensen steunt in wat zij kunnen, een evenwichtiger balans tussen bescherming van werknemers met en zonder vast arbeidscontract,

en evenwichtige balans in ieders arbeidsleven tussen flexibiliteit en zekerheid, tussen arbeid en zorg, en tussen inspanning en ontspanning.

De aanpak daarvan begint niet pas over zes maanden als er een nieuw kabinet zit. Zij begint nu met de maatregelen die we treffen om het begin van het herstel op te pakken; met de ondersteuning van de omscholing, uitbreiding van het ervaringsprofiel vast te leggen van werknemers die hun baan verliezen, met regionale experimenten bij het begeleiden van werk naar werk, ondersteuning van de informatievoorziening aan zzp’ers, de voorbereiding van een wederzijdse scholingsplicht, enz. enz.


Tot besluit


Werkende mensen zullen in de toekomst vaker en vlugger van baan willen en moeten veranderen, zij zullen langer door werken, zij zullen zich voortdurend bij moeten scholen, zij zullen meer vrijheid willen bij het combineren van arbeid, huisgezin en zorg. Wilthagen heeft groot gelijk als hij zegt dat de sociale partners zelf vooruitgang kunnen boeken met de modernisering van de arbeidsmarkt. Daar hebben ze mij niet voor nodig.

Maar als zij die taak niet oppakken, zal de overheid het moeten doen. Want er is meer in het geding dan het belang van werknemers en werkgevers.

De arbeidsmarkt is de sleutel bij ons vermogen om na deze crisis te herstellen; daarom kan het onze Achilleshiel worden. Om dat te voorkomen is ieder nodig. Om te bouwen aan een welvarend land, waarin ieder de kans heeft om naar beste vermogen tot zijn recht te komen, verantwoordelijkheid kan dragen, de waarde van zijn werk kan genieten en er ruimte is voor professionele eigen waarde.