Kamerbrief inzake verslag van de Informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 5 en 6 maart 2010

Graag bied ik u hierbij het verslag van de Informele Raad Buitenlandse Zaken (‘Gymnich’) van 5 en 6 maart 2010.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Verslag van de Informele Raad Buitenlandse Zaken (‘Gymnich’) van 5 en 6 maart 2010

Op 5 en 6 maart jl. kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie in Cordoba bijeen voor informeel overleg (‘Gymnich’). Zij bespraken de voorbereidingen voor de oprichting van de Europese Dienst voor Extern Optreden, de omgang met opkomende actoren in het internationale beleid en het Midden-Oosten Vredesproces. Tijdens de traditionele lunch met de ministers van Buitenlandse Zaken van de kandidaat-lidstaten kwam de Westelijke Balkan, in het bijzonder Bosnië-Herzegovina, aan de orde.

Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO)

Hoge Vertegenwoordiger Ashton gaf een presentatie van de stand van zaken van de voorbereiding van de EDEO. Zij schetste daarbij ook haar visie op haar rol in de komende periode.

HV Ashton noemde drie prioriteiten voor de komende maanden. Het opbouwen van de diplomatieke dienst is hiervan de eerste. Zonder een eigen dienst zal de HV blijven kampen met gebrekkige mogelijkheden om goed te functioneren. Tegelijkertijd wil zij prioriteit geven aan het Nabuurschapsbeleid van de EU. De regio’s grenzend aan de EU vormen het natuurlijke gebied van actie van de EU. De internationale gemeenschap verwacht van de EU dat zij prioriteit geeft aan deze regio. Dit was ook de reden waarom de HV het bijwonen van de inauguratie van president Janoekovitsj had laten prevaleren boven de informele bijeenkomst van de ministers van Defensie. Ten derde wil de HV met voorrang de relatie met strategische partners als de VS, China, Brazilië, India, Zuid-Afrika en Rusland bevorderen. Hierover spraken de ministers uitgebreider onder het agendapunt ‘Opkomende actoren’.

Ashton liet blijken zich bewust te zijn van de kritiek die in de afgelopen weken op haar functioneren is geuit. Zij onderstreepte dat zij niet alléén voor een krachtiger EU-optreden kan zorgen en riep de ministers op het haar mogelijk te maken namens de gehele EU een heldere positie in te nemen. Zonder voldoende steun en compromisbereidheid van de ministers van de lidstaten zal de EU, ook niet met de wijzigingen die de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft gebracht, geen sterkere internationale speler kunnen worden. Ook de mogelijkheden van de HV-nieuwe stijl worden immers gedefinieerd door de ruimte die de lidstaten haar geven.

De oproep van Ashton ontving veel begrip. Ik heb ingebracht dat het in ons aller belang is de HV een sterke positie te geven door ons meer in te spannen voor het bereiken van gezamenlijke standpunten, door meer compromisbereidheid te tonen. Daarbij heb ik samen met mijn Luxemburgse collega voorgesteld regelmatig, bijvoorbeeld maandelijks, een uitgebreide, informele discussie over één relevant thema te voeren. Zulke discussies kunnen het innemen van eensgezinde posities door de EU en de lidstaten bevorderen.

Ten aanzien van de opbouw van de EDEO sprak de HV de hoop uit dat de Raad, zoals voorgenomen, in april over de oprichting van de dienst kan besluiten. Vertraging van de besluitvorming zou haar functioneren schaden. De HV zal naar verwachting binnen enkele weken een integraal voorstel voor de inrichting van de EDEO aan de Raad doen.

De HV onderstreepte dat de EDEO voor coherentie van het gehele externe beleid van de Unie zal moeten zorgen, terwijl de Commissie haar verantwoordelijkheden voor delen van het externe beleid behoudt. Ook een goede integratie van militaire en civiele activiteiten in de EDEO is van belang voor de coherentie en effectiviteit van het beleid, zoals is gebleken uit de ervaringen met de hulpverlening na de aardbeving in Haïti.

Onder anderen de Duitse minister Westerwelle benadrukte dat de HV integrale verantwoordelijkheid moet krijgen voor de EU-delegaties in derde landen. Hij meende ook dat de EDEO mevrouw Ashton in zowel haar functie van HV als in haar functie van vice-voorzitter van de Commissie moet ondersteunen. Op deze wijze wordt duplicatie van taken bij de EDEO en de Commissie vermeden. Ik heb mij hierbij aangesloten. Voorts heb ik, net als andere ministers, onderstreept dat de HV volledige zeggenschap moet krijgen over het budget voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Ook heb ik benadrukt dat de HV een sterke SG en plv. SG’s moet krijgen, die haar wanneer nodig kunnen vertegenwoordigen. Alleen op deze wijze zal zij haar vele taken naar behoren kunnen vervullen.


Binnenkort zal de HV voorstellen doen voor de procedure voor de selectie van medewerkers. Uiteraard zal zij een transparante procedure voorstellen. Kwaliteit van medewerkers staat voorop. Om op dit gebied zeker geen concessies te hoeven doen, wilde de HV geen toezeggingen doen over het zoeken van regionaal evenwicht in de herkomst van medewerkers uit de lidstaten. Uiteindelijk, zo verzekerde de HV, zullen alle LS vertegenwoordigd zijn, maar dit zal enige tijd kosten. De doelstelling om de lidstaten ten minste een derde deel van de medewerkers van de EDEO te laten inbrengen bestaat onverkort. Het zal het echter niet mogelijk zijn vanaf de eerste dag ook een derde deel van de formatieplaatsen open te stellen voor vervulling door de lidstaten. Dit zou de rechtspositie schaden van de personeelsleden van de diensten van de Europese Commissie en het Raadssecretariaat die overgaan naar de EDEO. Op dit moment is nog niet bekend wat de omvang van het personeelsbestand van de EDEO zal zijn, waardoor nog niet vaststaat hoeveel medewerkers uiteindelijk door de lidstaten ingebracht zullen kunnen worden.

Een beperkt aantal ministers bepleitte dat de EDEO zich ook zal richten op consulaire dienstverlening, in het bijzonder in noodsituaties. De HV stelde dat zij deze vraag deel zal laten uitmaken van de permanente evaluatie van de EDEO die zij voorziet.

Ter voorbereiding van het Raadsbesluit dat volgens planning in april zal worden genomen, zal de Raad in de komende weken verder over de opbouw van de EDEO spreken.

Opkomende actoren

De ministers waren het erover eens dat de EU opkomende actoren, zoals China, India en Brazilië, moet engageren, zodat zij worden aangemoedigd hun verantwoordelijkheid voor internationale vraagstukken als vrede en veiligheid, klimaat, handel en ontwikkelingssamenwerking te nemen. Om hierin te slagen zal de EU een strategische visie op de omgang met deze landen moeten ontwikkelen. HV Ashton zal bezien of zij voor de omgang met elk van deze landen een strategie kan opstellen, gekoppeld aan haar ambtsperiode van vijf jaar. Ook zal zij onderzoeken hoe de bijeenkomsten van ER-voorzitter van Rompuy en van haarzelf met deze landen beter kunnen worden benut. Daarnaast meende de HV dat de RBZ meer strategische debatten moet voeren, in het bijzonder ook over de omgang met de opkomende actoren.

Ik heb positief gereageerd op de genoemde voorstellen. Om effectief te zijn moeten de strategieën differentiëren tussen landen en de prioriteiten per land vaststellen. De strategieën kunnen eraan bijdragen dat de positie van de EU op het wereldtoneel sterker wordt. Dat is noodzakelijk - de internationale belangen van de EU zijn zo groot dat de EU het zich niet kan veroorloven dat er een G2 van de VS en China ontstaat, waarbij de EU buiten spel staat. Het streven zou op een G3 gericht moeten zijn, waarbij de EU mede sturing kan geven om onze belangen veilig te stellen. Ik heb benadrukt dat het EU-beleid betreffende de opkomende actoren zich niet alleen op economische samenwerking mag concentreren; het moet ook de waarden van de Unie uitdragen. Het EU-beleid ten aanzien van de onderscheiden opkomende actoren vormt een goed thema voor de door mij voorgestelde diepgaandere discussies.

Midden-Oosten Vredesproces (MOVP)

De ministers bespraken de wijze waarop de EU de inspanningen van de Amerikaanse speciaal gezant Mitchell kan steunen om via ‘proximity talks’ tot directe vredesbesprekingen te komen. Zij waren het erover eens dat de EU via incentives in de vorm van deposits en politieke steun het proces moet ondersteunen. Mogelijke deposits liggen op het terrein van onder andere nederzettingen, grenzen, vluchtelingen en Jeruzalem. Ik heb nog eens onderstreept dat versterking van de watervoorzieningszekerheid ook een deposit kan zijn.

De Spaanse minister Moratinos stelde voor om zowel de relaties van de EU met Israel als met de Palestijnse autoriteit (PA) te intensiveren. Met Israel zou een nieuw Actieplan in het kader van het Associatieakkoord overeengekomen kunnen worden. Met de PA zouden de mogelijkheden van het bestaande raamwerk van het Interim Akkoord met de PA verder kunnen worden ingevuld, bijvoorbeeld door de politieke dialoog te intensiveren. Het aangaan van een contractuele relatie met de Palestijnse partners is pas aan het einde van het vredesproces aan de orde, wanneer in het kader van een tweestatenoplossing een Palestijnse staat wordt erkend.

Ik heb positief op deze gedachten gereageerd. Wellicht kan de EU er langs deze weg aan bijdragen dat directe vredesonderhandelingen op gang komen. Het sluiten van een Associatieakkoord met de PA is vooralsnog niet aan orde. Alleen wanneer het vredesproces succesvol verloopt, kan de PA zich het kader een tweestatenoplossing tot een soevereine staat ontwikkelen waarmee de EU een contractuele relatie zou kunnen aangaan. Mede met het oog op het belang van het zoeken van eensgezinde EU-posities ben ik van mening dat Nederland parallelle intensivering langs de hierboven beschreven lijnen moet steunen. Het is de verwachting dat intensivering van de relatie met Israel onderdeel van de agenda van de Associatieraad met Israel op 23 maart zal vormen. De intensivering van de betrekkingen met de PA kan eveneens gedurende dit semester aan de orde komen.

Westelijke Balkan, in het bijzonder Bosnië-Herzegovina

Tijdens de lunch met de kandidaat-lidstaten kwam de actuele situatie op de Westelijke Balkan aan de orde. Spanje en Italië kondigden aan in juni in Sarajevo een ministeriële conferentie over de Westelijke Balkan te zullen organiseren, die ten doel heeft het Europese perspectief van landen van de Westelijke Balkan te herbevestigen.

Meerdere ministers blikten vooruit naar de verkiezingen in Bosnië-Herzegovina in oktober 2010. Enkelen onderstreepten dat positieve maatregelen, zoals toekenning van MAP-status en visumliberalisatie, kunnen bijdragen aan de stabiliteit van het land in de komende periode. Zoals u bekend, vertrouw ik ten aanzien van visumliberalisatie op het technische oordeel van de Europese Commissie over de door Bosnië-Herzegovina genomen maatregelen. Dit oordeel zal mogelijk in april verschijnen. De regering steunt Euro-Atlantische integratie van Bosnië-Herzegovina. Op dit moment acht ik het land echter niet klaar om volgende stappen te zetten.

In dit verband vermeld ik nog dat het EU-mandaat van de missie EULEX Kosovo ter ondersteuning van de Kosovaarse autoriteiten bij de opbouw van de rechtsstaat, is verlengd tot 14 juni 2010. Nederland zal blijven bijdragen en streeft naar een inzet van 40 tot 60 functionarissen.