De lessen van Luns

Toespraak bij de overhandiging van de biografie van Joseph Luns

Officiele titel: De lessen van Luns
Gelegenheid: Toespraak bij de overhandiging van de biografie van Joseph Luns

Hartelijk dank professor Kersten voor de biografie van Joseph Luns, die ik zojuist in ontvangst heb mogen nemen.

Laat ik maar meteen antwoord geven op uw laatste vraag: of de buste van Luns weer geplaatst kan worden. Wel, de wegen van het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn soms ondoorgrondelijk. Net zo ondoorgrondelijk als het onderwerp van uw biografie. De buste kwam, de buste ging. Maar vandaag kan ik u geruststellen: de heer Luns siert opnieuw onze lounge. Een permanente en passende herinnering aan deze markante minister.

Professor Kersten, u schreef een indrukwekkend boek over een indrukwekkende man. U heeft mij gevraagd bij deze gelegenheid een paar woorden te spreken. Dat doe ik graag, maar ik heb me wel even afgevraagd wat ik dan precies zou gaan zeggen. Toen ik hier ongeveer een jaar geleden stond, bij de presentatie van het persoonlijk archief van Norbert Schmelzer door het Nationaal Archief, voelde ik mij meer op m’n gemak. Schmelzer was tenslotte een geestverwant die mij persoonlijk zeer na stond. Maar de grote Joseph Luns! Hoe kan ik me daaraan spiegelen? Wat heb ik gemeen met deze reus die zo zijn stempel heeft gedrukt op de Nederlandse internationale politiek? We zijn in ieder geval alle twee geïmiteerd door de makers van het programma Koefnoen. Ik als fervente twitteraar, Luns als iemand die wel houdt van een schuine mop. Maar met Koefnoen houdt de overeenkomst dan ook zo ongeveer op.

Vergeleken met Luns, die er maar liefs negentien jaar als minister van Buitenlandse Zaken op had zitten (om maar niet te spreken over zijn tijd bij de NAVO), ben ik nog een groentje. Luns’ politieke stijl, zijn populariteit en diplomatieke vaardigheden – daar kan de huidige generatie politici nog een puntje aan zuigen. Graag zet ik een aantal van deze zaken eens op een rijtje. Laat ik ze noemen: de lessen van Luns.

Les één is ongetwijfeld: maak vrienden met de Nederlandse pers. Vooral tijdens zijn eerste jaren als minister kon Luns het goed vinden met het Nederlandse journaille. Verkiezingsavonden bracht hij met een paar collega’s door op het kantoor van de Volkskrant. Luns ging dan op de stoel van de hoofdredacteur zitten. Daar hoef je vandaag de dag niet meer om te komen! Zijn populariteit onder het Nederlandse publiek nam tijdens zijn tijd als minister alleen maar toe. In de eerste weken van zijn ministerschap verscheen zijn naam slechts van ‘boven naar beneden’ in de kruiswoordpuzzel van de Volkskrant. Twaalf jaar later tipte het Algemeen Dagblad hem als de door Nederlanders meest bewonderde persoon. Daarmee liet hij onder andere Dr. Schweitzer, President Johnson en de Paus ver achter zich. Het Eindhovens Dagblad beschreef Luns als ‘een man wiens populariteit stijgt bij elke blunder die hij maakt’. Het zou me een lief ding waard zijn als dat ook voor mij zou kunnen gelden!

Eerlijkheidshalve moet worden gezegd dat Luns in het tweede deel van zijn carrière, voornamelijk als SG NAVO, liet zien zelf niet zo veel van deze les te hebben geleerd. Steeds sterker werd hij het doelwit van de (in zijn ogen) ultralinkse Nederlandse pers. Die toenemende kritische houding had volgens Luns op geen enkele manier met hemzelf te maken maar alles met het feit dat de pers nergens meer wat van begreep, vooral niks van internationale politiek. Het lijkt me verstandig als ik daarover verder geen oordeel uitspreek.

De tweede les van Luns. Meerdere ministers op één ministerie: dat kan lastig worden. Luns en zijn collega Beyen hadden, zoals u weet, een gelijkwaardige positie en traden in het buitenland beiden op als minister van Buitenlandse Zaken. Men vond toen dat er al te veel ‘Roomse’ ministers in Europa rondliepen en de neutrale Beyen was een mooie aanvulling op de katholieke Luns. Luns werd door buitenlandse journalisten wel eens gevraagd waar deze merkwaardige situatie op gebaseerd was. Wat moest een klein land als Nederland met meerdere ministers van Buitenlandse Zaken? Zijn antwoord was dan: “Maar wij hebben als klein land dan ook heel veel buitenland.” Tja, daar valt weinig tegen in te brengen. Later gaf Luns toe dat de samenwerking met collega Beyen niet altijd vlekkeloos was. Ondanks het feit dat de heren na verloop van tijd een modus operandi vonden was het, volgens Luns, geen gelukkige constructie en één die niet voor herhaling vatbaar was. Volgens ingewijden bleven de twee ministers ‘voor de kinderen’ bij elkaar. Toch zitten er jaren later nog steeds twee ministers op hetzelfde departement, één minister van Buitenlandse Zaken en één voor Ontwikkelingssamenwerking. Ook vandaag de dag is het lang niet altijd pais en vree. ’t Is nog een geluk dat we tegenwoordig allebei ons eigen vakgebied hebben om ons zorgen over te maken.

Les drie: ga op zoek naar gelijkgestemde partners. Luns had te maken met een wereld waarin de machtsverhoudingen aan het verschuiven waren. De tijd waarin een paar Europese koloniale machten de lakens uitdeelden op het wereldtoneel was voorbij. In plaats daarvan profileerden de Verenigde Staten de Sovjet-Unie zich als internationale sleutelspelers. Luns begreep als geen ander dat deze nieuwe wereld vereiste dat je de buitenlandse politiek op een andere manier moest bedrijven dan voorheen. Dat je de belangen van Nederland niet los kon zien van zaken die zich in de rest van de wereld afspeelden. Dat je, om je als klein land en open handelsnatie staande te houden in een veranderende wereld, op zoek moest gaan naar nieuwe partners die op dezelfde golflengte zitten.

Enerzijds vond Luns deze partners in Europa, in de wat toen nog de Europese Economische Gemeenschap heette. Je levert dan wel een stukje soevereiniteit in, maar daar kreeg je veel voor terug: grotere politieke keuzemogelijkheid en de kans grensoverschrijdende problemen samen op te lossen. Pure winst, zo zag Luns dat. Daarnaast bouwde Luns aan de relatie met de Verenigde Staten. Hij meende dat zowel Nederland als Europa gebaat waren bij een goede trans-Atlantische verstandhouding, zowel in politiek als economisch opzicht. Ondanks de meningsverschillen rond Nieuw-Guinea was ‘Big Joe Luns’ een graag geziene gast op het Witte Huis. Kennedy noemde hem zelfs eens een ‘formidabele minister’. Kijk, daarmee ga je de geschiedenis in.

Maar: de relatie met de Verenigde Staten was Luns niet heilig. Er was ook geen sprake van onverwoestbare liefde jegens de Europese Unie. Elke vorm van samenwerking werd op zijn eigen merites beoordeeld en waar mogelijk bouwde Luns een brug tussen de verschillende partijen. Het Nederlands belang was het best gediend door een minister van Buitenlandse Zaken die goed was in het leggen en onderhouden van relaties maar die tevens kon schakelen tussen verschillende partners en kanalen. Ook weer zo’n les die vandaag de dag nog buitengewoon actueel is.

Een vierde les, misschien wel de belangrijkste: humor is het smeermiddel van diplomatie. Sommige mensen vinden dat je je als minister van Buitenlandse Zaken te allen tijde serieus moet gedragen. Dat je je niet moet laten verleiden tot het maken van grappen en grollen. Zoals Luns zo mooi kon zeggen, dat je je moet gedragen als “een gekwelde Atlas die zichtbaar gebukt gaat onder het torsen van al het wereldleed”. Die mensen onderschatten de kracht van humor, van zelfspot. Een grapje op z’n tijd – op het juiste moment en de juiste plaats – kan een ernstige onderhandelingssituatie of een politieke crisis een gunstige draai geven. Luns begreep dat als geen ander. Niemand heeft wat aan “krokodillentranen”, zei Luns, hoe ernstig de situatie ook. Een collega die hem ’s nachts uit z’n bed belde voor een schijnbaar dringende kwestie en vroeg: “wat doet de regering?” kreeg te horen: “de regering slaapt”, waarna de hoorn op de haak werd gelegd. Eenmaal betrad Luns een van de Brusselse vergaderzalen in knalrode pantoffels. Die zaten lekkerder dan zijn gewone schoenen, kregen zijn ontstelde collega’s te horen. De Engelse Times beschreef ooit hoe Luns met een enkele geestige opmerking de teneur van een zwaarmoedige vergadering kon verlichten. Dat was één van de kunsten van Luns: humor inzetten als diplomatiek instrument.

Er zijn denk ik weinig ministers van Buitenlandse Zaken geweest, die zo aan hun werk verknocht waren als Joseph Luns. Luns wilde niet gewoon minister zijn, hij wilde minister van Buitenlandse Zaken zijn. In zijn ogen was de ideale minister van Buitenlandse Zaken “een man van 1.96 meter, met ’n klein snorretje, vrij kaal, met een doffe stem, die jarenlang zijn functie bekleedt in één van de meest geciviliseerde en aantrekkelijke landen ter wereld”. Tja, als dat de profielschets wordt, dan zullen maar weinig kandidaten aan de vereisten voldoen. Zoals hij worden ze niet meer gemaakt; sterker nog: ook in zijn tijd was hij enig in zijn soort. Een uniek man, zoals we ook uit zijn biografie zullen kunnen opmaken.

Dames en heren,

Joseph Luns begreep dat sommige ‘buitenlandse zaken’ in het binnenland, in Den Haag, worden gemaakt, maar dat de kwaliteit van het beleid staat of valt met een bekwaam team van diplomaten op ambassades in het buitenland die deel uitmaken van het internationale postennetwerk. Ook dat is vandaag de dag niet veranderd. Het onderscheid tussen binnenlands en buitenlands beleid valt in onze eeuw steeds verder weg, maar de noodzaak van een goed uitgerust netwerk van ambassades en consulaten, waar de juiste dingen worden gedaan in het belang van Nederland, staat onverkort overeind.

Laat ik met die les van Luns afsluiten.

Ik dank u wel.