Onderzoek: geen shariarechtbanken in Nederland

Nederland kent geen shariarechtbanken, zo blijkt uit onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Vanwege de etnische en religieuze diversiteit onder Nederlandse moslimgroepen is het bestaan van een officieel rechtsprekend instituut voor alle moslims in Nederland ook niet goed voorstelbaar. Het onderzoek is vandaag door de ministers Hirsch Ballin (Justitie) en Van Middelkoop (Wonen, Wijken en Integratie) met een kabinetsreactie naar de Tweede Kamer gestuurd.

Wèl zijn er praktijken van advisering en geschilbemiddeling op basis van sharia in Nederland. Veel moslims in Nederland vragen in kleine kring of bij islamkenners advies over kwesties waarin islamitische opvattingen en het leven in de Nederlandse samenleving keuzes nodig maken. Gezamenlijk zoeken ze naar de beste oplossing onder de gegeven omstandigheden: hoe kan een individuele moslim in een niet-islamitisch land volgens islamitische regels leven? Hier gaat het dus veeleer om bemiddeling dan om beslechting van geschillen.

Sharia is geen recht in officiële zin en ook geen eenduidig rechtssysteem voor moslims. Er zijn geen algemene wetboeken om conflicten te voorkomen of te beslechten. In de uitleg van de sharia bestaan verschillende stromingen die hebben geleid tot verschillende rechtsscholen. Volgens de onderzoekers is sharia het best te omschrijven als het correct en consequent toepassen van wetten en regels, voorschriften en adviezen van de islam. In westerse landen bevinden zich vaak shariadeskundigen die uitspraken doen over wat goed islamitisch gedrag is in relatie tot de rechtsregels van het land.

De onderzoekers interviewden 93 personen, deels een afspiegeling van de Nederlandse moslimbevolking, deels islamdeskundigen, over hun eigen kennis en beleving van de toepassing van shariaregels in Nederland. De meerderheid beschouwt sharia in eerste instantie als islamitische normen en waarden. Ze passen shariaregels niet bewust toe en associëren het vooral met uitvoerende en normatieve aspecten van religie, niet met juridische zaken. Daarom spreken de onderzoekers liever van ‘islamitische normen en waarden’.

De ondervraagden zeggen vaak mensen in hun omgeving te benaderen om advies over kwesties waarin ze duiding van islamitische opvattingen binnen de normen van de Nederlandse samenleving zoeken. Allereerst vraagt men raad aan familieleden of vrienden. Komen ze er niet uit, dan gaan ze naar een imam of andere islamkenner. Ook bij het zoeken van advies in onderlinge geschillen raadplegen veel moslims islamdeskundigen. De uikomst van het beraad is niet bindend.

Wèl is het belangrijk dat de voorgestane oplossing acceptabel is voor alle partijen. Het gaat hier eerder om bemiddeling dan om beslechting van een geschil. Iedereen kan verschillende deskundigen raadplegen over dezelfde kwestie om zo tot een goed besluit te komen over de beste handelswijze. Van druk vanuit de sociale omgeving om het advies na te leven is weinig sprake. Daarnaast halen moslims hun kennis over de sharia uit boeken en van het internet. Veel Nederlandse moslims zien voldoende ruimte voor hun religie binnen de Nederlandse wet en hebben geen behoefte aan een ander rechtssysteem.

KABINETSREACTIE

De belangrijkste conclusie uit het onderzoek neemt weliswaar de bezorgdheid weg over het mogelijke bestaan van shariarechtbanken in Nederland, maar het kabinet blijft het als zijn taak zien, te zorgen dat er geen parallelle samenlevingen ontstaan waar mensen het recht in eigen hand nemen of een eigen rechtssysteem hanteren dat zich buiten de kaders van onze rechtsorde begeeft.

Het kabinet concludeert dat niet is gebleken dat advisering en geschilbemiddeling tegen de wil van betrokkenen in geschiedt. Toch is waakzaamheid geboden bij de observatie van de onderzoekers dat sociale druk binnen een (geloofs)gemeenschap niet op voorhand kan worden uitgesloten. Het kabinet ziet daarbij een rol voor de overheid in twee situaties: daar waar informatie over rechten en vrijheden die in Nederland gelden een tegenwicht kan bieden voor de opvattingen binnen de groep, en daar waar moet worden voorkomen dat sociale druk afbreuk doet aan de persoonlijke vrijheid van de betrokkenen.

Een ander punt van aandacht, waar religieuze advisering en geschilbemiddeling raakt aan de Nederlandse rechtsorde, betreft de kwestie van zogenaamde ‘informele huwelijken’. Dit kan maatschappelijk ongewenste gevolgen hebben, omdat de zwakkere partij, in veel gevallen de vrouw, door het ontbreken van rechtsgevolgen onvoldoende beschermd wordt. Het is in Nederland verboden voor een geestelijk bedienaar om enige religieuze plechtigheid te voltrekken zonder een voorafgaand burgerlijk huwelijk.

Het kabinet wil de huwelijksvrijheid versterken door consequente bestrijding van huwelijksdwang en achterlating. Zo gaat de maximumgevangenisstraf van het misdrijf dwang omhoog van negen maanden naar twee jaar. Hieronder vallen ook bepaalde vormen van psychische dwang.

Verder wordt de erkenning van in het buitenland gesloten polygame huwelijken beperkt, de huwbare leeftijd wordt verhoogd naar achttien jaar en de huwelijksbeletsels wegens verwantschap worden uitgebreid naar huwelijken tussen familieleden in de derde en vierde graad. Daarnaast wordt strafrechtelijke vervolging onder voorwaarden mogelijk wanneer huwelijksdwang in het buitenland plaatsvindt. Ook wordt onderzocht hoe hulpverlening rondom huwelijksdwang, opsluiting en geweld een rol kan spelen bij inburgering.

Gebrek aan kennis over de Nederlandse rechtsorde lijkt eveneens een rol te spelen. Het kabinet bevordert de mogelijkheden van een ieder om zijn of haar weg te vinden naar de instituties in onze democratische rechtsstaat. Versterking van kennis van de rechtsstaat is hierbij van groot belang. Dit gebeurt door verschillende programma’s gericht op inburgering, polarisatie en radicalisering, actief burgerschap, vrijwillige en verplichte inburgering, de preventie van eergerelateerd geweld en het bespreekbaar maken van homoseksualiteit binnen migrantengemeenschappen.

Het kabinet ondersteunt diverse projecten die het verbeteren en versterken van de positie en weerbaarheid van migrantenvrouwen tot doel hebben, zoals rond huwelijksdwang en achterlating. Door middel van deze projecten probeert het kabinet te bewerkstelligen dat met name migrantenvrouwen op de hoogte zijn van hun rechten en plichten in de Nederlandse samenleving.