Bijlage: tekst schriftelijke antwoorden - Kamerbrief inzake Schriftelijk overleg met het oog op de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken (inclusief Ontwikkelingssamenwerking) van 10 mei 2010

I. Aanvulling op de geannoteerde agenda d.d. 27 april jl. aangaande de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 10 mei as.

Aan de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) is het onderwerp ‘strategische partners van de EU’ toegevoegd. Ik verwijs u voor de Nederlandse inzet met betrekking tot dit onderwerp graag naar de geannoteerde agenda die uw Kamer is toegegaan op 19 april jl. (kenmerk: DIE 519/10) ten behoeve van de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 26 april jl. Ook verwijs ik in dit verband naar het Algemeen Overleg dat wij daarover op 21 april jl. voerden.

II. Antwoorden van de minister van Buitenlandse zaken op de schriftelijke inbrengen van de Kamer naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken, inclusief Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 10 mei 2010

Raad Algemene Zaken

Financiële situatie in enkele lidstaten

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de actuele financiële situatie in enkele lidstaten ter sprake zal komen tijdens de Raad Algemene Zaken (RAZ). Zoals uw Kamer bekend is, volgen de ontwikkelingen op dit terrein elkaar snel op. Op 2 jl. mei kwamen de ministers van Financiën van de eurogroep in Brussel bij elkaar. Tijdens die bijeenkomst werd één gezamenlijk IMF/EU-ondersteuningsprogramma voor Griekenland afgesproken. Uw Kamer zal op 7 mei a.s. over dit programma met de minister van Financiën spreken. Nog diezelfde dag staat het Griekse hulpprogramma op de agenda van een extra Eurogroep-bijeenkomst voor staatshoofden- en regeringsleiders. Tijdens de laatste Europese Raad van maart jl. werd afgesproken dat er tijdens de Europese Raad van 17 juni wederom diverse financieel-economische onderwerpen aan de orde zullen komen.

EDEO

Het onderwerp Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO) is door het Spaanse voorzitterschap van de agenda van de RAZ gehaald. De regering wil de vragen van uw Kamer ter zake evenwel gaarne beantwoorden.

De leden van de CDA-fractie stellen dat de onderhandelingen met het Europees Parlement (EP) mogelijk complex zullen zijn. Zij vragen of de regering een reactie kan geven op het belang van goede afspraken en een goed fundament onder de EDEO ten opzichte van het belang van voortvarendheid. Tevens vragen zij of het risico bestaat dat door vertraging de kosten voor de lidstaten zullen oplopen. De leden van de CDA-fractie vragen ook of de regering in het licht van het bovenstaande kan aangeven in hoeverre de voortgang afhankelijk dient te zijn van trilateraal overleg, waarbij leden van het EP in direct overleg treden met de Raad.

De regering is van mening dat zorgvuldigheid in dit complexe dossier van groot belang is. Aan de andere kant is het eveneens belangrijk dat snel van start wordt gegaan met de Europese diplomatieke dienst. De mogelijkheden die het Verdrag van Lissabon de Unie biedt om coherenter en slagvaardiger naar buiten toe op te treden, moeten ten volle worden benut. Een EDEO die de Hoge Vertegenwoordiger (HV) en de vaste voorzitter van de Europese Raad ondersteunt bij hun taken op het externe terrein van de Unie, is daarbij van groot belang.

Nu de Raad in de RAZ van 26 april jl. zijn politieke akkoord op hoofdlijnen heeft gegeven aan de voorstellen van de HVover de EDEO, is het aan het EP om zich uit te spreken over het conceptbesluit. Besluitvorming geschiedt volgens artikel 27, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie met eenparigheid in de Raad, na raadpleging van het EP en instemming van de Commissie. Zoals bekend, voeren het voorzitterschap, de HV, de Commissie en het EP gesprekken over de EDEO. De regering is er geen voorstander van dat het EDEO-besluit samen met het Financiële Reglement en het Personeelsstatuut met het EP als één pakket wordt uitonderhandeld. Dit zou immers tot onnodige vertraging kunnen leiden.

Met betrekking tot de vraag over de extra kosten, is de regering van mening dat pas nadat het besluit is genomen, de EDEO van start zal gaan. Tot die tijd zullen er geen kosten door de EDEO worden gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat verschillende ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties kanttekeningen hebben gezet bij de taakverdeling tussen de HV en de Eurocommissaris voor Ontwikkeling. Zij vragen of er bij de regering op basis van die kritiek enige twijfel is ontstaan over de taakverdeling op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en of deze kritiek al is meegenomen in het regeringstandpunt.


Zoals ook is gesteld in de kabinetsappreciatie over de EDEO, is Nederland van mening dat de Dienst een geïntegreerd buitenlandbeleid moet voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende aspecten van dat beleid, zoals veiligheid, mensenrechten, armoedebestrijding, etc. Armoede bestrijding is, zo is in het Verdrag vastgelegd, een van de doelstellingen van het externe beleid van de Unie. Het concept EDEO-besluit is in daarmee overeenstemming en deze doelstelling zal dus ook door de EDEO worden nagestreefd: in het concept EDEO-besluit is duidelijk en expliciet onderstreept dat de EDEO volledig zal handelen in lijn met het Europese ontwikkelingsbeleid (zoals ook neergelegd is in artikel 208 van het Verdrag). Daarenboven is in het besluit vastgelegd dat de EDEO zal bijdragen aan het behalen van de doelstellingen zoals neergelegd in de Europese Consensus voor Ontwikkeling (2005) en de Europese Consensus over Humanitaire Hulp. Nederland zal er voorts op aandringen dat bij de werving voor OS-relevante functies in de EDEO het personeel over voldoende ontwikkelingsexpertise beschikt.

De leden van de PvdA-fractie stellen dat een van de eisen van het EP is dat de plaatsvervangers van de HV politieke vertegenwoordigers zijn waarmee de Europarlementariërs bij afwezigheid van HV Ashton in debat kunnen gaan over het EU-buitenlandbeleid. Zij vragen in hoeverre dit standpunt in de Raad wordt gedeeld.

Zoals uiteengezet in haar brief van 19 april jl. is de regering van mening dat de HV snel ondersteuning moet krijgen in de vorm van een secretaris-generaal (SG) en twee plaatsvervangend SG’s. Zij zullen de HV op hun respectieve terreinen moeten kunnen vervangen. Met betrekking tot de debatten met het EP, meent de regering dat de HV deze zelf zal moeten voeren. Hiervoor bestaat in de Raad veel steun.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering, mede gezien de wenselijke afslanking van het Nederlandse overheidsapparaat, ook bedacht is op de optie dat ambtenaren vanuit Den Haag (bijvoorbeeld ambtenaren van Buitenlandse Zaken) overgaan naar EDEO (het is immers de bedoeling dat in de EDEO ook ambtenaren van de lidstaten van de EU zouden gaan werken). Zij vragen of het opstarten van EDEO een extra impuls kan geven aan het kritisch bezien van het aantal ambassades dat Nederland heeft. De leden van de VVD-fractie vragen voorts naar de toedeling van ambtenaren voor de EDEO. Zij vragen naar een reactie op het standpunt van oud-ambassadeur Buwalda dat er makkelijk een aantal Nederlandse diplomatieke posten dicht kan. Ook vragen zij om een reactie op zijn standpunt dat het niet eenvoudig zal zijn om een Europese buitenlandse dienst op te richten omdat die zal moeten bestaan uit vertegenwoordigers van verschillende landen, en er vervolgens concurrentie optreedt alsmede onduidelijkheid over wie de leiding heeft en over de vraag voor wie een diplomaat op zo’n post feitelijk werkt: voor Europa of voor zijn eigen land. Ten slotte vragen zij om commentaar op de inschatting van het Montesquieu Instituut dat Nederland bij een totaal van 2000 tot 5000 mensen die in EDEO zullen gaan werken, vermoedelijk slechts 15 à 20 diplomaten zal leveren.

Zoals gemeld in de brief van 19 april jl., hecht de regering eraan dat de lidstaten wanneer de EDEO eenmaal volledig operationeel is, minimaal een derde van het aantal functies op beleidsniveau zullen bekleden. Hoeveel Nederlandse diplomaten uiteindelijk bij de EDEO zullen gaan werken, is echter nog niet duidelijk. Pas nadat de HV een formatieplan heeft gepresenteerd en dat door de Raad is goedgekeurd, kan hiervan een inschatting worden gemaakt. De voorlopige schatting uit de brief van 19 april van 15 à 25 Nederlanders is gebaseerd op een EDEO van ongeveer 2000 functies op beleidsniveau. Het aandeel voor de lidstaten zou dan uitkomen op ongeveer 700, zodat Nederland zou mogen rekenen op 15 a 25 diplomaten (volgens de EP-verdeling). De regering tekent hierbij aan dat zij geen voorstander is van quota voor de lidstaten. Kwaliteit moet het leidende principe zijn bij het aanstellen van medewerkers voor de EDEO. De procedures voor het aannemen van personeel moeten deze kwaliteit verzekeren.

Uit deze cijfers blijkt dat de EDEO nauwelijks mogelijkheden biedt om in het kader van de heroverweging ambtenaren te herplaatsen. Zoals in de brief van 19 april jl. is gesteld, zal een komend kabinet zich dienen uit te spreken over het Nederlandse postennet in relatie tot de EDEO. De regering erkent het belang dat nationale diplomaten die in de EDEO worden geplaatst, voor de EU werken en niet meer voor hun eigen dienst. Mede daarom is een gezamenlijke training belangrijk. De regering merkt hierbij op dat ook in de huidige EU-missies mensen van verschillende nationaliteiten samenwerken.

Raad Buitenlandse Zaken

Somalië

Het baart de leden van de CDA-fractie grote zorgen dat Kenia heeft besloten het verdrag met de EU om piraten te berechten op te zeggen. De CDA-fractie verzoekt de regering aan te geven welke vorderingen zijn gemaakt in de gesprekken met Tanzania, Mauritius en Jemen en eventuele andere landen. Voorts vraagt de CDA-fractie of de regering kan ingaan op de ondersteuningsprojecten van het United Nations Office on Drugs and Crime(UNODC) en op het besluit dat in de Veiligheidsraad is genomen om de mogelijkheden van een internationaal tribunaal te onderzoeken. De SP-fractie is van mening dat berechting duidelijk een last is voor het zwakke rechtssysteem van Kenia. Deze fractie verzoekt de regering aan te geven met welke omliggende landen de EU overweegt samen te werken. Een regionaal tribunaal lijkt de leden van de SP-fractie een goede oplossing. De leden van de SP-fractie vragen hoe zwaar het hebben van goed bestuur weegt voor deelname aan het tribunaal.

De regering deelt de zorgen van de CDA-fractie en de SP-fractie over het besluit van Kenia om het verdrag over de overdracht van piraterijverdachten op te zeggen. Kenia heeft de overeenkomst op 30 maart jl. opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden. Dit betekent dat de overeenkomst nog geldig is tot 1 oktober 2010. Vervolgens heeft Kenia op 28 april jl. laten weten in gesprek te willen gaan met de EU over de berechting van piraterijverdachten. Of Kenia het besluit om het verdrag op te zeggen ook effectueert, is derhalve nog niet zeker.

De regering meent dat de komende periode moet worden benut om met Kenia èn andere landen in de regio een betere regionale lastenverdeling tot stand te brengen. HV Ashton heeft besloten de landen in de regio op korte termijn te bezoeken om de knelpunten in kaart te brengen en een betere verdeling van de lasten van piraterijbestrijding voor te bereiden. Hierbij gaat de aandacht niet in de laatste plaats uit naar de mogelijkheden voor een ‘doorstart’ van de samenwerking met Kenia op het gebied van piraterijbestrijding. Op dit moment zijn de gesprekken van de EU met verschillende landen in de regio, waaronder Tanzania en Mauritius, in een verkennende fase. De HV zal de Raad informeren over haar bevindingen. De regering zal de informatie als gebruikelijk met uw Kamer delen.

Nederland richt zich ook via de ‘Internationale Contactgroep inzake Piraterij voor de kust van Somalië’ op de opbouw en uitbouw van de vervolgingscapaciteit in de buurlanden van Somalië. Via het Trustfundfinanciert de Contactgroupverschillende initiatieven in de regio die hieraan bijdragen. De VN-organisatie UNODC, waarnaar de CDA-fractie informeert, is de belangrijkste partner bij het uitvoeren van projecten gericht op verbetering van de strafrechtketen in verschillende landen in de regio. Nederland onderzoekt momenteel de mogelijkheden om UNODC rechtstreeks te steunen bij deze projecten. UNODC is samen met de Europese Commissie in Kenia en in de Seychellen reeds gestart met de ontwikkeling van berechtingscentra. Hierdoor zijn onder andere rechters, politie, kustwacht en aanklagers getraind. Ook zijn gevangenissen, rechtszalen en faciliteiten voor vertalers, bewakers, verdachten en getuigen verbeterd. Landen in de regio zijn beducht om piraten te berechten die vervolgens hun straf in diezelfde landen zullen uitzitten. Daarom heeft UNODC geïnventariseerd wat er nodig is om de detentiecapaciteit in Somaliland en Puntland te vergroten, zodat veroordeelde Somalische piraten hun straf in de toekomst aldaar kunnen uitzitten.

De fracties van het CDA en de SP refereren aan de mogelijkheden voor de oprichting van regionale tribunalen, waarbij de CDA-fractie ook informeert naar het besluit dat in de Veiligheidsraad is genomen om de mogelijkheden van een internationaal tribunaal te onderzoeken. Veiligheidsraad Resolutie 1918 verzoekt de secretaris-generaal om binnen drie maanden een rapport te presenteren over mogelijke opties voor de vervolging en gevangenhouding van piraten, in het bijzonder met betrekking tot het opzetten van gespecialiseerde nationale kamers, waar mogelijk met internationale componenten, een regionale rechtbank, of een internationaal tribunaal, met daarbij behorende gevangenisfaciliteiten. De secretaris-generaal is gevraagd daarbij het werk van de Contactgroep inzake Piraterij voor de kust van Somalië te betrekken, alsook de bestaande praktijk van het opzetten van hybride rechtbanken en de tijd en het geld die nodig zijn om wezenlijke resultaten te boeken. Tegelijkertijd heeft het Raadssecretariaat, mede op aandringen van Nederland, de opdracht gekregen om, in coördinatie met de Europese Commissie, duurzame oplossingen uit te werken voor de vervolging van vermeende piraten die gevangen zijn genomen binnen de operatie EUNAVFOR Atalanta. Hierbij dient het secretariaat ook te kijken naar de mogelijkheid om ‘specialised courts’ in de regio op te richten, in de context van een versterkte samenwerking van de EU met de landen in de regio.

De regering juicht deze ontwikkelingen toe. Iedere stap in de richting van een duurzame oplossing voor de berechting van piraten, die het sluitstuk kan vormen in de bestrijding van de piraterij in de Golf van Aden, is welkom. Zoals uw Kamer weet, pleit Nederland reeds geruime tijd voor regionale berechting van piraterijverdachten. De regering ziet de bevindingen van zowel de VN secretaris-generaal als het EU-Raadssecretariaat graag tegemoet en Nederland is graag bereid mee te denken en te werken aan de gezochte oplossing.

De SP-fractie vraagt voorts naar het belang van goed bestuur voor deelname aan een tribunaal. De regering meent dat iedere vorm van berechting en gevangenhouding vanzelfsprekend moet zijn ingebed in een duidelijk kader van internationaal vastgelegde mensenrechtennormen. Zo dienen een eerlijk proces en een menswaardige behandeling te worden gegarandeerd. In de bestaande overdrachtsovereenkomsten met Kenia en de Seychellen zijn daaromtrent harde afspraken gemaakt.

Rusland

In antwoord op de vraag van het CDA bevestigt de regering dat het belang van versterkte samenwerking met Rusland door alle EU-lidstaten wordt onderkend. Tijdens de EU-Rusland Top die op 31 mei en 1 juni a.s. zal plaatsvinden in Rostov aan de Don, zal de EU het belang van een nieuw strategisch akkoord met Rusland benadrukken. Ook zal tijdens de Top gesproken worden over een gezamenlijke inzet voor de verdere modernisering van Rusland. Hierbij bestaat overeenstemming dat werkelijke modernisering meer omvat dan alleen technologische vooruitgang, maar ook gaat om het bevorderen van de wederzijde handel, het creëren van een goed investeringsklimaat, de ontwikkeling van een democratische rechtsstaat waarin mensenrechten worden gerespecteerd en heldere afspraken over energiebeleid.

De fracties van de PvdA en de SP vragen naar de ruimte om tijdens de Top over mensenrechten te spreken en naar de inzet van de EU op dit terrein. De EU zal, mede op aandringen van Nederland, aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie in Rusland, waaronder het functioneren van het maatschappelijk middenveld (in het bijzonder de persvrijheid en de positie van mensenrechtenverdedigers), juridische hervormingen en de situatie in de Noordelijke Kaukasus. De EU zal dit doen mede op basis van de resultaten van de recentelijk gevoerde halfjaarlijkse EU – Rusland mensenrechtenconsultaties.

De SP vroeg de regering of de relaties van de EU en Rusland met de gezamenlijke buren ten oosten van de EU aan de orde komen. De PvdA vroeg of over Georgië zal worden gesproken. De regering zal er in de Raad expliciet voor pleiten dat gesproken zal worden over de gemeenschappelijke buren van de EU en Rusland. Samenwerking in de gemeenschappelijke regio, onder andere bij het oplossen van de verschillende ‘bevroren’ conflicten, is van groot belang voor politieke stabiliteit en economische ontwikkeling in deze regio. Ten aanzien van Georgië zal de Nederland in de Raad ook benadrukken dat Rusland de verplichtingen onder de overeenkomsten van 12 augustus en 8 september 2008 moet nakomen en dat de EU Rusland moet oproepen tot een constructieve en oplossingsgerichte opstelling in het Genève-proces, net zoals zij Georgië hiertoe in voorkomende gevallen oproept.

De fractie van de SP vroeg naar de struikelpunten met Rusland in de onderhandelingen over het WTO-lidmaatschap. Rusland heeft recentelijk bij monde van 1steVicepremier Sjoevalov herhaald spoedige WTO-toetreding na te streven. De EU steunt dit voornemen, maar tekent daarbij aan dat de bal bij Rusland ligt. Rusland zal op een aantal technische dossiers voortgang moeten boeken. Beoordeling hiervan ligt bij de WTO. De recente oprichting van de douane-unie van Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan heeft een aantal openstaande technische vraagstukken gecompliceerd. De EU zal tijdens de Top Rusland oproepen de bestaande protectionistische maatregelen af te bouwen.

De PvdA-fractie vraagt op welke wijze de EU met één stem richting Rusland kan spreken en hoe HV Ashton hieraan kan bijdragen. Ook de CDA-fractie vraagt naar de rol van HV Ashton. De gemeenschappelijke positie van de EU voor de aankomende Top wordt onder leiding van HV Ashton voorbereid en door de Raad in mei besproken en vastgesteld. De oprichting van de EDEO zal de mogelijkheden om een coherent en effectief Rusland-beleid te formuleren en uit te dragen, verder vergroten. De HV heeft aangekondigd strategische beleidsdocumenten op te stellen, waarover ik u in mijn verslag van het Gymnich-overleg van maart jl. informeerde. De lidstaten steunen dit voornemen. Zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon zal de EU tijdens de topontmoeting met Rusland vertegenwoordigd worden door de vaste voorzitter van de Europese Raad Herman van Rompuy. Voorzitter van de Commissie Barroso en HV Ashton zullen eveneens aanwezig zijn tijdens de Top.

De fractie van de SP vraagt in hoeverre een nieuw akkoord met Rusland verschilt van het type akkoorden dat met landen van de Middellandse Zee is gesloten en of een mensenrechtenclausule wordt opgenomen in dit akkoord. In tegenstelling tot de landen van de Middellandse Zee, met wie Associatieakkoorden zijn gesloten, zal met Rusland een nieuw akkoord ter opvolging van de oude Partnerschap- en Samenwerkingsakkoord worden gesloten. Ook op handelsgebied verschillen de soorten akkoorden van elkaar. Met de landen van de Middellandse Zee zijn afspraken gemaakt over de afbouw van tarieven (‘preferentiële’ akkoorden). Het akkoord met Rusland richt zich hier niet primair op. Wel worden op tal van gebieden samenwerkingsafspraken gemaakt (zoals handel, transport, cultuur, onderzoek, politieke dialoog). De EU streeft ernaar met Rusland stevige clausules op het gebied van mensenrechten overeen te komen. Deze zullen een essentieel element van dit akkoord moeten vormen, waarbij de EU zich het recht zal voorbehouden het akkoord eenzijdig op te schorten bij grove schendingen daarvan.

Non-proliferatie

De leden van de CDA-fractie vragen naar de doelstelling van de EU ten aanzien van de NPV-Toetsingsconferentie. De leden van de CDA-, de PvdA- en SP-fracties verzoeken om een nadere uitleg over de wijze waarop Nederland complementair aan het standpunt van de EU zal optreden. De leden van de SP-fractie vragen op welke punten een optreden in EU-kader niet mogelijk lijkt.

Op 29 maart jl. heeft de Raad een besluit genomen inzake een EU-positie voor de NPV-Toetsingsconferentie 2010 (Raadsbesluit 2010/212/GVDB). Dit Raadsbesluit vormt de basis van de inzet van de Unie tijdens de Toetsingsconferentie. De EU zal zich tijdens de Toetsingsconferentie inzetten voor de aanname van een actieplan met concrete (beleids-)maatregelen ter versterking van alle drie pijlers van het NPV: ontwapening, non-proliferatie en vreedzaam gebruik van kernenergie.

De Nederlandse interventies tijdens de Toetsingsconferentie ondersteunen het EU-standpunt. De Nederlandse delegatie zal zich in nationale interventies uitspreken over punten waaraan Nederland een specifiek belang hecht of over punten waar het Nederlandse standpunt verder gaat dan het EU-standpunt. Het gaat hierbij onder andere om nucleaire ontwapening op weg naar een kernwapenvrije wereld, versterking van het Internationaal Atoomagentschap en multilaterale benaderingen van de nucleaire brandstofcyclus, zoals een nucleaire brandstofbank.

De leden van de SP-fractie willen weten of tijdens de RBZ ook de concrete ontwapeningsplannen van EU-kernwapenstaten (Frankrijk en het VK) aan de orde zullen komen en vragen of de regering bereid is deze kwestie op de agenda te zetten.

Concrete ontwapeningsplannen van de twee kernwapenstaten die lid zijn van de EU staan niet op de agenda van de RBZ. Zowel Frankrijk als het VK hebben de afgelopen jaren belangrijke ontwapeningsstappen gezet. Het gaat daarbij onder andere om de stopzetting van de productie van splijtstof voor kernwapens, de ontmanteling van productiefaciliteiten daarvoor en reductie van het aantal kernkoppen. De regering dringt er bij voorkomende gelegenheden bij beide landen op aan om verdere stappen in deze richting te zetten. Het onderwerp leent zich echter minder voor een discussie in EU-verband, aangezien de Unie geen bevoegdheid op dit terrein heeft.

In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie over het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT) het volgende. Alle EU-landen hebben het CTBT ondertekend en geratificeerd. Voor de inwerkingtreding van het CTBT ontbreken nog de ratificaties van negen zogenaamde Annex II-landen te weten China, Egypte, India, Indonesië, Iran, Israel, Noord-Korea, Pakistan en de VS. Ondertekening en ratificatie door Annex II-landen is vereist voor de inwerkingtreding van het verdrag. Nederland onderneemt zowel bilateraal als multilateraal vele activiteiten om deze landen tot ratificatie te bewegen.

Iran

De leden van de SP-fractie vragen naar het oordeel van de minister van Buitenlandse Zaken over de noodzaak om tijdens deze RBZ over de kernenergiepolitiek van Iran te spreken, mede in het licht van het feit dat de Veiligheidsraad nog niet is uitonderhandeld over een nieuwe resolutie. Ook vragen deze fractieleden naar de positie van Turkije, dat sceptisch zou staan ten aanzien van sancties jegens Iran. Voorts vraagt de SP-fractie om het oordeel van de minister aangaande de diplomatieke inspanningen van Brazilië om met Iran tot een overeenkomst te komen. Tot slot vraagt de SP-fractie hoe de EU oordeelt over de extraterritoriale werking van unilaterale Amerikaanse sancties? De VVD-fractie vraagt naar de stand van zaken bij de uitwerking van de Nederlandse voorstellen voor maatregelen gericht tegen internetcensuur in Iran.

In reactie op vragen van de SP-fractie benadrukt de regering dat zij het van groot belang acht dat de RBZ aandacht besteedt aan de actuele ontwikkelingen rondom het Iraanse nucleaire programma. Door agendering in de RBZ wordt nogmaals aan Iran duidelijk gemaakt dat het spoedigst de internationale zorgen over de aard van het Iraanse nucleaire programma moet wegnemen. Daarnaast is bespreking in de Raad van belang om de interne voorbereidingen van additionele maatregelen kracht bij te zetten, met als doel snelle opvolging van een nieuwe VN-Veiligheidsraadresolutie, of, indien nodig, tijdige autonome actie met gelijkgezinde staten.

De regering staat open voor positieve uitkomsten van de diplomatieke inspanningen van Brazilië waarnaar de SP-fractie verwijst, maar vindt niet dat het besluitvormingstraject aangaande nieuwe sancties hierdoor vertraagd moet worden. Zolang Iran blijft weigeren op betekenisvolle wijze gehoor te geven aan de uitnodiging tot een dialoog over de nucleaire ambities, en niet tegemoet komt aan de zorgen van de internationale gemeenschap, dienen -- conform het tweesporenbeleid -- de voorbereidingen op mogelijke additionele sanctiemaatregelen onverminderd voortgezet te worden. Van verder tijdrekken door Iran mag geen sprake meer zijn. Evenals de SP-fractie hecht de regering sterk aan de effectiviteit van eventuele additionele maatregelen. Mede vanuit deze optiek geeft de regering voorkeur aan besluitvorming over additionele sanctiemaatregelen door de VN-Veiligheidsraad, waar Brazilië en Turkije momenteel ook deel van uitmaken. Mocht in het VNVR-proces geen consensus mogelijk blijken, dan moet de EU zich bereid tonen om met gelijkgezinde landen maatregelen te nemen, ook indien deze niet gesteund worden door landen als Turkije en Brazilië. De EU voert op regelmatige basis overleg met Turkije over diverse internationale onderwerpen, waaronder ook over de ontwikkelingen in Iran.

De regering kan voorts, in reactie op de vraag van de SP-fractie, mededelen dat de EU-lidstaten eensgezind zijn over de onwenselijkheid van unilateraal ingestelde extraterritoriaal werkende sanctiemaatregelen van andere landen. Nederland heeft, net als andere EU-landen en evenals HV Ashton, bij de Amerikaanse autoriteiten zijn zorgen geuit over de bedoelde ontwerpwetgeving.

Conform de motie Ten Broeke/Peters en in antwoord op vragen van de VVD-fractie heeft Nederland tijdens voorgaande Raden gepleit voor het tegengaan van de levering van internetfiltertechnologieën aan Iran. Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld, zijn de Nederlandse voorstellen goed ontvangen. In vervolg op de RBZ-verklaring van 22 maart jl. over de vrijheid van informatie in Iran, die mede door Nederlandse inzet tot stand is gekomen, wordt momenteel op technisch niveau bekeken wat er mogelijk is op het gebied van het leggen van restricties op de uitvoer naar Iran van software en expertise met specifieke censuurdoeleinden. Nederland zal, onder meer tijdens de aanstaande RBZ, bij het voorzitterschap blijven pleiten voor een spoedige omzetting van deze voorstellen in concrete maatregelen die de Unie kan nemen, waarover uiteraard op de gebruikelijke wijze met uw Kamer zal worden gecorrespondeerd.

China

Op 30 april jl. heeft HV Ashton laten weten China bij nader inzien toch niet tijdens deze RBZ te willen bespreken. De regering wenst niettemin te antwoorden op de vragen van uw Kamer.

De leden van het CDA vragen op welke wijze de EU een relevantere onderhandelingspartner voor China tracht te worden en wat de EU China te bieden heeft.

Door het toenemende economische en politieke gewicht van China is het van belang dat de EU en China hun strategische partnerschap verder uitbouwen. De EU is de grootste handelspartner van China en de grootste investeerder. Dit kan samenwerking op andere gebieden vergemakkelijken. China en de EU onderhandelen al enkele jaren over een veelomvattende partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PCA) die de relatie meer breedte en diepte moet geven. Uiteraard is het van belang dat de EU een coherent beleid ten opzichte van China voert en met één stem spreekt. Het door de HV te ontwikkelen strategische plan met betrekking tot de samenwerking met China past uitstekend in dit kader. De regering zal binnen de EU blijven pleiten voor versterking van het externe optreden van de EU, met een belangrijke rol voor de HV en de EDEO.

De SP-fractie vraagt naar de spanning die de regering ziet tussen het EU buitenlandbeleid en dat van China. Het Chinese buitenlandbeleid is sterk gericht op het bevorderen van de economische ontwikkeling van China zelf, wat onder meer betekent dat China in contacten met andere landen minder veeleisend is op het gebied van mensenrechten en democratische waarden. Dit kan spanning opleveren met het EU-buitenlandbeleid, dat voor een belangrijk deel gestoeld is op gedeelde waarden, waaronder mensenrechten. De regering is van mening dat in het EU-beleid ten aanzien van China respect voor de internationale rechtsorde, waaronder mensenrechten, een randvoorwaarde moet zijn voor effectieve en duurzame internationale samenwerking.

In antwoord op de vraag van de VVD of perspectieven voor verbetering van de situatie in ontwikkelingslanden verminderen ten gevolge van de andersoortige benadering van China ten opzichte van mensenrechten, stelt de regering voorop dat de investeringen en leningen van China bijdragen aan de economische ontwikkeling van betrokken landen, onder andere door de aanleg van infrastructuur. De EU blijft in haar contacten met deze landen het belang van mensenrechten benadrukken, stelt harde eisen op dit gebied en richt haar projectenportefeuille met aandacht voor deze prioriteit in. In Nigeria, bijvoorbeeld, wordt momenteel een EU-ontwikkelingsproject uitgevoerd gericht op goed bestuur en mensenrechten, ten bedrage van 672 miljoen euro. In het algemeen geldt dat de beschikbaarheid van middelen van andere, minder veeleisende donoren inderdaad de effectiviteit van de inzet van de EU en andere donoren voor onder andere goed bestuur en mensenrechten zou kunnen ondermijnen.

De SP-fractie stelt verder vragen over de ILO-voorwaarden voor bedrijven die in China investeren en het EU-wapenembargo ten aanzien van China. Van Europese bedrijven wordt verwacht dat deze bij investeringen in China de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. De fundamentele arbeidsrechten van de ILO maken deel uit van deze richtlijnen. De Nederlandse regering dringt in haar contacten met het bedrijfsleven aan op naleving van de richtlijnen. De regering meent dat opheffing van het EU-wapenembargo tegen China pas moet worden overwogen als de context daartoe aanleiding geeft. Deze context wordt onder andere bepaald door de mensenrechtensituatie in China, de relaties van China met bondgenoten en de stabiliteit en veiligheid in de regio.

Raad Buitenlandse Zaken: deel Ontwikkelingssamenwerking

Haïti

De regering onderschrijft het door de leden van CDA-fractie benadrukte belang van de versterking van voedselzekerheid en de landbouwsector in Haïti, en in het bijzonder de positie van kleine boeren. Uitgangspunt voor Nederland in deze fase van de wederopbouw is het plan dat de Haïtiaanse regering in New York presenteerde en de prioriteiten die daarin zijn benoemd, met name voor de komende 18 maanden. De uitvoering hiervan zal ondersteund worden door de EU en andere belangrijke donoren als de VN, de IDB en de Wereldbank. Nederland zal in de Raad wijzen op het belang van de landbouwsector bij de verdere vormgeving van de wederopbouw.

De CDA-fractie pleit voor het aanplanten van suikerpalm in Haïti, niet alleen om ontbossing tegen te gaan maar ook als grondstof voor bio-ethanol. Met verwijzing naar de brief van de voormalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 26 augustus 2009 (uw kenmerk 21501-04 nr. 112) alsmede het Algemeen Overleg met uw Kamer op 12 november 2009, kan de regering de CDA-fractie mededelen dat Nederland het projectidee van het CDA over suikerpalm schriftelijk onder de aandacht heeft gebracht bij de directeur-generaal van DG Ontwikkeling van de Europese Commissie. DG Ontwikkeling heeft in antwoord laten weten het projectidee van de CDA-fractie te zullen bestuderen. Hij moedigde de CDA-fractie (en eventueel de Universiteit van Wageningen) aan om nader contact op te nemen.

De regering deelt de mening van de leden van de CDA-fractiedat het maatschappelijke middenveld een belangrijke rol speelt in de wederopbouw van Haïti. Ook steunt de regering conform VN-resolutie 1325 de actieve betrokkenheid van vrouwenbij de uitvoering van het wederopbouwplan. Volgens vertegenwoordigers van VN-organisaties ter plaatse kan deze vrouwenparticipatie verder worden versterkt. Ik zal hiervoor in Brussel aandacht vragen. Via de bijdrage van 41,7 miljoen euro aan de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) voor humanitaire hulp en wederopbouw is Nederland nauw betrokken bij het maatschappelijke middenveld in Haïti. In de gesprekken met SHO zal de regering aandacht blijven vragen voor een versterkte participatie van vrouwen in de wederopbouw.

De leden van de SP-fractie wijzen op kritiek op de coördinatie van dehulp aan Haïti en vragen waar de grootste uitdagingen liggen. De VN heeft, in nauwe samenwerking met de Haïtiaanse autoriteiten, nog steeds een centrale en leidende rol bij de coördinatie van de internationale hulpverlening. De clusterbenadering, die in de eerste week na de ramp is ingesteld voor de algehele coördinatie, functioneert adequaat. De 12 clusters (per deelgebied waarop humanitaire hulp wordt verleend), staan ieder onder leiding een VN-organisatie of NGO. Ook worden speciale bijeenkomsten georganiseerd waarbij verschillende clusters betrokken zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om het plannen van nieuwe hervestigingskampen.

De SP heeft vernomen dat noodhulp langzaam op gang zou zijn gekomen. De internationale gemeenschap heeft echter snel gereageerd met noodhulp. Binnen korte tijd was een groot aantal internationale reddingsteams, waaronder een Nederlands team, ter plekke. De VN en het Rode Kruis brachten de noodsituatie in kaart en publiceerden binnen enkele dagen een flash appealom internationaal bijdragen te vragen om de slachtoffers te helpen. Al deze noodhulpacties vonden plaats ondanks het feit dat de ramp enorme schade had veroorzaakt in de hoofdstad Port au Prince en ook de nationale overheid en de internationale hulporganisaties zwaar had getroffen.

De internationale hulpoperatie heeft in samenwerking met de Haïtiaanse overheid belangrijke vooruitgang geboekt onder meer op het gebied van voedsel, water, gezondheid en noodopvang. Het Wereldvoedselprogramma heeft sinds de aardbeving 3,5 miljoen mensen van voedselhulp voorzien en richt zich nu steeds meer op voedselzekerheid onder meer via food and cash for workprogramma’s. Het missen van inkomen is voor de meeste getroffenen het grootste zorgpunt. Inmiddels heeft 85% van de 1,3 miljoen mensen die dakloos waren geraakt, noodonderdak ontvangen. VN OCHA rapporteert dat met het oog op het regenseizoen nog extra onderdakmateriaal nodig is en dat gewerkt wordt aan meer permanente vormen van onderdak. Ook sanitatie krijgt met het oog op het regenseizoen extra aandacht. Steeds meer scholen in het getroffen gebied worden weer opengesteld. Knelpunt bij de herhuisvesting van mensen is het gebrek aan beschikbaar land. Problematische landeigendomskwesties bemoeilijken het verkrijgen van land.

De regering blijft zich inzetten voor een goed gecoördineerde en eenduidige EU-inzet voor de wederopbouwvan Haïti. Ownershipvan de Haïtiaanse overheid en aansluiting op de prioriteiten zoals gesteld in het wederopbouw plan zullen daarbij de leidraad vormen.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de stand van zaken is bij de controle op de hulpgelden, welke ervaringen daarbij tot nu toe zijn opgedaan, en of deze controle wordt afgestemd met de VS. In de beschikking met SHO is opgenomen dat SHO jaarlijks een financiële en inhoudelijke rapportage zal indienen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken over de besteding van de opbrengst van de SHO-Publieksactie, inclusief de bijdrage van de overheid. Tevens zijn tussentijdse evaluaties voorzien en vindt regelmatig voortgangsoverleg plaats. Ook WFP en IFRC zullen in lijn met de gemaakte afspraken rapporteren. Na afloop van de overeengekomen looptijd van de activiteiten is een inhoudelijke- en financiële eindrapportage voorzien en zal een eindevaluatie plaatsvinden.

Onder meer via zogeheten ‘Situation Reports’ die op regelmatige basis worden opgesteld door VN, Rode Kruis en NGO’s, blijft Nederland op de hoogte van de humanitaire situatie en de voortgang van de hulpoperaties. De VS worden niet betrokken bij de controle op de Nederlandse hulpgelden. In de internationale humanitaire fora en in overleg met humanitaire organisaties krijgt het afleggen van verantwoording (‘accountability’) echter steeds aandacht.

Gendergelijkheid en ontwikkeling

De leden van de CDA-fractie vragen hoe zal worden toegezien op de daadwerkelijke uitvoering van de beoogde extra inspanning van de EU op het gebied van gendergelijkheid. De regering antwoordt daarop dat het Spaanse voorzitterschap op basis van de oriënterende bespreking in de komende RBZ toe wil werken naar Raadsconclusies in de vorm van een Gender Actie Plan dat in de RBZ van juni zal worden vastgesteld. Het is de bedoeling dat hierin concrete actiepunten en plannen voor het monitoren van de afspraken zijn opgenomen. Nederland steunt deze benadering.

EDEO en OS

De leden van de CDA-fractie vragen of de Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking ten aanzien van de programmering en het opstellen van ambities de leidende rol gaat spelen. Voorts wil de CDA-fractie vernemen hoe precies de rolverdeling tussen de HV en de Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking gaat worden. Het CDA vraagt voorts op welke wijze gewaarborgd wordt dat de EDEO voldoende oog zal hebben voor de specifieke invalshoek van ontwikkelingssamenwerking, waarbij het om meer gaat dan om het verdedigen van handelsbelangen.

De regering geeft aan dat de EDEO zal worden belast met de eerste drie fases van de programmering (landenallocaties; opstellen strategische meerjarenprogramma’s; opstellen nationale indicatieve programma’s) en dat de Commissie belast wordt met de fasen 4 en 5 (jaarprogramma’s; uitvoering). Maar zowel Commissie (zowel de OS-commissaris als de Commissaris belast met het nabuurschapsbeleid) als de HV zullen in alle stadia van de programmering nauw met elkaar afstemmen. Wat betreft het Europese Ontwikkelingsfonds alsmede het DCI-programma (hulp aan Azië en Latijns-Amerikaan) zal de EDEO de programmeringswerkzaamheden verrichten “onder directe supervisie en aansturing” van de OS-Commissaris.

Het uitbannen van armoede blijft een zelfstandige doelstelling van het beleid van de EU, zoals ook is vastgesteld in het Verdrag. In het concept van het EDEO-besluit staat daarom duidelijk en expliciet onderstreept dat de EDEO volledig zal handelen in lijn met het Europese ontwikkelingsbeleid (zoals ook neergelegd is in artikel 208 van het Verdrag). Daarenboven is in het besluit vastgelegd dat de EDEO zal bijdragen aan het behalen van de doelstellingen zoals neergelegd in de Europese Consensus voor Ontwikkeling (2005) en de Europese Consensus over Humanitaire Hulp. Nederland zal er voorts op aandringen dat kandidaten voor OS-relevante functies in de EDEO over voldoende ontwikkelingsexpertise beschikken.

De leden van het CDA vragen of het juist is dat er adjuncten worden aangesteld die met mandaat van de HV kunnen gaan opereren, bijvoorbeeld Eurocommissarissen. De leden van het CDA pleiten bijvoorbeeld voor een adjunct-HV verantwoordelijk voor de uitvoering van de nieuwe visie inzake omgang met strategische partners/opkomende landen, maar ook voor ontwikkelingssamenwerking. De regering is van mening dat de HV geen politieke plaatsvervanger zal behoeven te hebben. Wel zouden de SG en diens plaatsvervangers haar op hun respectieve terreinen kunnen vervangen. De HV zelf heeft gezegd dat zij zich een formule kan voorstellen waarbij in gevallen dat zij niet beschikbaar is en afhankelijk van het onderwerp, in het EP het woord wordt gevoerd door het roulerende voorzitterschap of een Commissaris. De EDEO zou dan ondersteuning bieden aan de politieke functionaris die haar in het EP vervangt.

De leden van de CDA-fractie vragen of er al duidelijkheid is over de taakomschrijving van de SG? De regering kan hierop antwoorden dat deze duidelijkheid er nog niet is. Uit een informeel document dat de HV op 15 maart jl. liet verspreiden met het oog op discussie in Coreper valt slechts op te maken dat volgens de HV de topstructuur van de EDEO zou moeten bestaan uit een SG en twee plaatsvervangend SG’s.

Millennium Development Goals

De leden van het CDA wijzen op de teleurstellende hulpinspanning van sommige lidstaten en vragen naar mogelijkheden om deze lidstaten sterker onder druk te zetten om aan de afspraken over de groei van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) te voldoen. De CDA-fractie verwijst met name naar de mogelijkheden van meer bindende schema’s.

De regering geeft aan volledig te staan achter de voorstellen van de Europese Commissie om een jaarlijkse ODA Peer Reviewte houden. In deze opzet zouden lidstaten -- voor zover ze dat nog niet hebben gedaan -- duidelijke begrotingsplannen moeten opstellen voor het bereiken van het afgesproken percentage van minimaal 0,7% BNI in 2015. De nationale plannen zouden vervolgens op Raadsniveau worden besproken, waarna de Europese Raad zich hierover zou buigen. Op die manier zouden achterblijvende lidstaten zich op het hoogste politieke niveau binnen EU moeten verantwoorden. De mogelijkheden om onwillige lidstaten daadwerkelijk te dwingen zich te houden aan de politieke afspraken over de omvang van de hulpinspanning blijven echter beperkt. De nationale begroting is en blijft immers een zaak van de lidstaten zelf. De door Commissaris Piebalgs in een interview gesuggereerde ‘bindende schema’s’ kunnen de druk vergroten maar zijn moeilijk te realiseren. Nederland zal tijdens de RBZ, samen met gelijkgezinde lidstaten, Commissaris Piebalgs alle steun geven voor een dergelijke verscherpte benadering. Verder blijft politieke druk (zo mogelijk ook vanuit parlementen) en het specifiek benoemen van achterblijvende lidstaten een manier om lidstaten te houden aan hun afspraken. Bemoedigend is dat er dankzij deze benadering nu een flinke groep van lidstaten is die de afspraken nakomt en in 2010 het tussendoel realiseert.

De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van microkredieten, maar vragen ook meer aandacht voor het stimuleren van ondernemerschap voor diegenen -- waaronder met name vrouwen -- die de microkredieten ontstijgen.

De regering onderschrijft de analyse van de CDA-fractie dat naast microkredieten ook aandacht uit moet gaan naar de mogelijkheden voor financiering van kleine ondernemingen, als volgende stap bij het stimuleren van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden. Nederland ziet dit als onderdeel van het bevorderen van inclusieve financiering, waarbij met name ook vrouwen bereikt moeten worden. Het FMO is een van de instellingen die hiermee internationaal ervaring heeft opgedaan (met het MASSIF fonds), waarbij veelal in lokale valuta leningen worden verstrekt aan kleine ondernemingen en micro-entrepreneurs. Nederland zal aandacht vragen voor financiële dienstverlening ten behoeve van dergelijke ondernemingen, als onderdeel van de inzet voor de MDG-top.

De CDA-fractie vraagt naar de Nederlandse inzet ten aanzien van de voorziene Raadsconclusies over belasting en ontwikkeling.

De regering kan de CDA-fractie meedelen dat het onderwerp belasting en ontwikkeling door het Spaanse voorzitterschap wordt geagendeerd tijdens de RBZ van juni. In de daar aan te nemen conclusies zal de Raad zich baseren op de recent gepubliceerde mededeling van de Commissie over belasting en ontwikkeling (COM(2010)163). De Nederlandse inzet ten aanzien van de mededeling zal de Kamer toegaan via het gebruikelijke BNC-traject. Nederland onderschrijft de noodzaak van een stevige en doelmatige aanpak van de negatieve effecten van illegale en onzichtbare geldstromen op ontwikkelingslanden. In EU-kader zal de regering zich hiertoe inzetten voor een tweeledige aanpak zoals deze ook door de Commissie wordt voorgesteld. Aan de ene kant dienen belastingsystemen in ontwikkelingslanden versterkt te worden en moet de capaciteit in deze landen worden vergroot om het eigen belastingbeleid en de administratie te verbeteren. Aan de andere kant dienen internationaal afspraken te worden gemaakt die bijdragen aan een maximale transparantie om zo te voorkomen dat belasting in ontwikkelingslanden wordt ontdoken en/of kapitaalvlucht plaatsvindt.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de regering de actuele cijfers beoordeelt inzake economische groei in Afrika, ook in vergelijking met actuele groeicijfers in Europese landen.

De regering wijst op de Regional Economic Outlook Sub-Sahara Africa die het IMF op 20 april jl. presenteerde. De groeicijfers die in deze analyse worden gepresenteerd voor 2010 komen uit op 4,75 procent. Dit is een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2009 (2%) en ook een cijfer dat de Europese vooruitzichten ver overstijgt. Hoewel de regering nog niet in de gelegenheid is geweest om het rapport in detail te bestuderen, kan zij zich goed vinden in de hoofdconclusies. De sterkere macro-economische positie van veel landen in Sub-Sahara Afrika heeft ervoor gezorgd dat de landen beter dan tijdens voorgaande crises in staat zijn geweest de negatieve effecten op te vangen. Het rapport noemt de positieve rol die de internationale gemeenschap speelde door via het IMF en andere donoren waaronder de EU, aanvullende middelen beschikbaar te stellen. Dit heeft er mede toe bijgedragen dat 20 van de 29 lage inkomenslanden de budgetten voor onderwijs en gezondheidszorg op peil konden houden. De regering beoordeelt de voorziene groei derhalve als positief maar wil tegelijkertijd wijzen op de kwetsbaarheden van veel van de economieën in Sub-Sahara Afrika, die ook in het rapport van het IMF worden benoemd. De tekorten die zijn ontstaan in de afgelopen twee jaar bij overheden dienen te worden aangevuld en de toegenomen werkeloosheid dient te worden teruggebracht. Betrokkenheid van de EU bij deze regio blijft derhalve onverminderd van belang.