Fiscale nieuwsflits 18 mei 2010

De minister laat in een toelichting weten waarom hij afziet van cassatie tegen de verwijzingsuitspraak waarin het hof besliste dat behaalde voordelen bij de verkoop van appartementen geen belastbare inkomsten uit werk en woning opleverden.

De minister laat in een toelichting weten waarom hij afziet van cassatie tegen de verwijzingsuitspraak waarin het hof besliste dat behaalde voordelen bij de verkoop van appartementen geen belastbare inkomsten uit werk en woning opleverden.

A is digra van X bv. Deze vennootschap vormt een fiscale eenheid met Y bv die onroerend goed aan- en verkoopt en exploiteert. A koopt in privé samen met Y bv, in 1994, 1996 en 1999 onroerend goed complexen. Deze complexen bestaan uit winkels met daarboven appartementen. Na de aankoop splitsen A en Y bv het complex in appartementsrechten. A krijgt de appartementen en Y bv de winkels. Wanneer de appartementen vrij van huur beschikbaar komen, verkoopt A deze met behulp van een makelaar. De inspecteur wil het positieve resultaat dat A hiermee behaalde in 1999 progressief belasten.

Het hof is het daarmee eens. A beoogt voordeel met de activiteiten en kan dit, objectief gezien, ook verwachten. Dit gelet op zijn ervaringen op de onroerend goed markt. Verder is de kennis van de makelaar aan A toe te rekenen. Het hof acht verder van belang dat A financiert met vreemd vermogen en dat de koop- en verkoop steeds binnen korte termijn plaatsvindt. In cassatie beslist de Hoge Raad echter anders. De zaak moet worden verwezen, ongeacht het antwoord op de vraag of het hof is uit gegaan van een juiste rechtsopvatting dan wel van een onjuiste rechtsopvatting. Het verwijzingshof concludeert vervolgens dat de inspecteur bedoelde voordelen ten onrechte als belastbare arbeidsinkomsten in aanmerking heeft genomen. Hij slaagt niet op de op hem rustende bewijslast. A's beroep is gegrond.

De minister laat weten dat hij afziet van cassatieberoep en geeft daarbij een toelichting. Daarin concludeert hij dat het oordeel van het hof van feitelijke aard is, niet onbegrijpelijk en dus in cassatie niet met succes te bestrijden.

Toelichting minister van 3 mei 2010, nr. DGB 2010-2792, n.a.v. verwijzingsuitspraak Hof Arnhem van 30 maart 2010, 2009/00368, 1999, Ib 1964 22 en Wet IB 2001 3.91