Beantwoording vragen lid Kant over de hulpverlening aan nabestaanden van Srebrenica

Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Kant over de hulpverlening aan nabestaanden van Srebrenica. Deze vragen werden ingezonden op 13 juni 2007 met kenmerk 2060718070.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Bert Koenders

Antwoorden van de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de minister van Buitenlandse zaken, op vragen van het lid Kant (SP) over de hulpverlening aan nabestaanden van Srebrenica.

Vraag 1

Wat is de stand van zaken van de door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking in antwoord op Kamervragen gedane toezeggingen voor de nabestaanden van Srebrenica?

Antwoord

Uit de gesprekken van de ambassade met organisaties van nabestaanden is naar voren gekomen dat Snaga Zene dé aangewezen organisatie is voor het meer in overeenstemming brengen van de mogelijkheden van psychosociale hulp met de behoeften van nabestaanden en getraumatiseerden. Met Snaga Zene wordt nu de mogelijkheid besproken een vorm van instellingssteun te verstrekken (in plaats van ondersteuning op projectbasis), waarmee Snaga Zene zelf (indien nodig: buitenlandse) gespecialiseerde hulpverleners kan aantrekken.

De Nederlandse ambassade in Sarajevo heeft daarbij aangegeven als intermediair naar Nederlandse organisaties te kunnen optreden.

Vraag 2

Is het waar dat Nederland een van de weinige donoren is die psychosociale projecten voor nabestaanden van Srebrenica financiert? Is het tevens waar dat buitenlandse donoren zich steeds meer terugtrekken? Is u bekend wat de officiële redenen zijn van dit beleid? Kunt u dat toelichten?

Antwoord

Het is juist dat Nederland een van de weinige donoren is die dit soort projecten financiert. Het is inderdaad zo dat veel bilaterale donoren hun programma in Bosnië-Herzegovina afbouwen. Dit is een afweging die verder door de betrokken donoren zelf gemaakt wordt. Hierbij zal meespelen dat Bosnië-Herzegovina niet tot de groep van armste landen behoort, maar op de zogenoemde DAC-lijst behoort tot de groep van “Lower Middle Income Countries” en dat het zich tevens in een pre-accessietraject richting de Europese Unie bevindt. De hulp die via de Europese Commissie wordt verstrekt wordt de komende jaren wel vergroot.

Vraag 3

Is het waar dat er nog steeds veel vrouwen en kinderen in vluchtelingenkampen leven? Is het waar dat dit volgens officiële cijfers 2500 personen zijn, maar volgens hulpverleners veel meer? Wat zijn uw gegevens? Is het u bekend dat in deze oorden de leefomstandigheden nog altijd uitgesproken slecht zijn en dat in het rapport van de inventarisatie die de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft laten uitvoeren, geschreven wordt dat deze mensen direct alle mogelijke hulp nodig hebben, en niet alleen zij, maar dat er nog vele overlevenden zijn die in uitgesproken moeilijke omstandigheden leven? Wat gaat u verder met de uitkomsten van dit onderzoek doen?

Antwoord

Het geven van een eenduidige opgave van het aantal mensen dat in zogenoemde ‘collective centres’ leeft blijkt nagenoeg onmogelijk. De meest recente opgave is afkomstig van UNHCR (mei 2007) in Bosnië Herzegovina. Hierin wordt melding gemaakt van circa 3000 mensen in het kanton Sarajevo die leven in door de staat Bosnië Herzegovina gefinancierde ‘urban centres’. In een artikel in de krant Oslobodjenje van 31 mei 2007 wordt melding gemaakt van 2250 families, bestaande uit circa 5400 personen, die voor onderdak zijn aangewezen op zogenoemde ‘collective centres’. Zowel UNHCR als Oslobodjenje geven een somber beeld van de levensomstandigheden in deze centra. Zo zou het niet altijd eenvoudig zijn zich toegang te verwerven tot de –wettelijke gewaarborgde- gezondheidszorg en sociale zekerheid. Hoewel niet wordt gemeld hoe groot het percentage vrouwen en kinderen binnen deze groep is, kan worden gesteld dat zij wel de meerderheid daarvan uitmaken.

De rapportage van UNHCR toont evenwel ook aan dat in het eerste kwartaal van dit jaar alleen al circa 1586 mensen –duurzaam- zijn teruggekeerd naar de plaats van herkomst. Hoewel deze cijfers bemoedigend zijn te noemen, moet er nog veel gebeuren voor het ‘displaced persons’- en vluchtelingenvraagstuk volledig is opgelost. De internationale gemeenschap is nog steeds betrokken bij het herstel van en de nieuwbouw van woningen, bestemd voor de (her) huisvesting van displaced persons en vluchtelingen. Nederland heeft zich eind 2006 opnieuw gecommitteerd om –vooralsnog- tot 2008 hieraan bij te dragen. Voor het aspect inzake de psychosociale zorg verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.

Vraag 4

Bent u bereid om meer ondersteuning en expertise beschikbaar te stellen om samen met Nederlandse en Europese niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en lokale overheden projecten te starten om Srebrenica-overlevenden een betere en menswaardiger toekomst te bieden op het gebied van huisvesting, werk, scholing en psychosociale zorg? Denkt u hierbij bijvoorbeeld aan begeleidwonenprojecten voor ernstig getraumatiseerde vrouwen en leer/werkprojecten voor kansarme jongeren?

Vraag 5

Ziet u mogelijkheden om Nederlandse organisaties op het gebied van (geestelijke)gezondheidszorg, onderwijs en welzijn, maar ook op het gebied van kennis, economie, landbouw en milieu, te stimuleren, te ondersteunen en te faciliteren om samen met lokale Bosnische organisaties te onderzoeken of er samenwerking en uitwisseling van expertise kan plaatsvinden?

Antwoord

De Nederlandse inspanning is primair gericht op de ondersteuning van lokale organisaties en lokale overheden. Alleen op deze wijze kan een duurzame oplossing worden geboden voor de gesignaleerde problematiek.

Mede gezien de recente eis voor een speciale status voor Srebrenica -naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof- is er ook bij andere vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap meer aandacht voor Srebrenica ontstaan. Onder leiding van de recent door de Hoge Vertegenwoordiger benoemde speciale gezant voor Srebrenica, wordt getracht de situatie in Srebrenica verder te verbeteren. Centrale conclusie die hier uit naar voren is gekomen is dat de verdere verbeteringen niet mogelijk zijn zonder dat de centrale en lokale Bosnische autoriteiten meer verantwoordelijkheid gaan dragen voor de situatie in dit gebied. Dit heeft zowel betrekking op wetgeving (onderwijs, gezondheidszorg) als het stimuleren van economische ontwikkeling.

Dit neemt niet weg dat ik betrokkenheid van Nederlandse organisaties toejuich en dat de Nederlandse ambassade in Sarajevo hierbij een faciliterende rol kan spelen. De ambassade wordt betrokken bij verkennende gesprekken van een aantal Nederlandse organisaties die geïnteresseerd zijn in capaciteitsopbouw van de psychosociale zorg.

Vraag 6

Was u op de hoogte van de komst naar Den Haag van een groep nabestaanden uit Srebrenica op maandag 4 juni jl.? Was er een vertegenwoordiger van de regering om deze groep te woord te staan en indien nodig voor de lunch uit te nodigen, ondanks het feit dat deze nabestaanden de Staat der Nederlanden kwamen aanklagen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze hebt u beloofd contact te onderhouden? Deelt u de mening dat de vrouwen van Srebrenica met vriendelijkheid en respect door de Nederlandse regering bejegend dienen te worden?

Antwoord

Ja, de regering was op de hoogte van de komst van genoemde groep nabestaanden. De Nederlandse ambassade in Sarajevo heeft gratis visa gefaciliteerd voor de groep nabestaanden om naar Nederland te kunnen reizen. Daarbij werd door de aanvragers als doel gemeld het ondersteunen van “de aanklacht”. Ook was bekend dat een aantal Bosnische advocaten zou meereizen. Het Ministerie van Algemene Zaken werd een dag tevoren gemeld dat een delegatie uit de groep de “dagvaarding” wenste aan te bieden. Het bleek uiteindelijk te gaan om een petitie met informatie over de dagvaarding. Hierop zijn de advocaten en de groep nabestaanden door een ambtelijke delegatie bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Algemene en van Buitenlandse Zaken ontvangen en te woord gestaan. Daarbij is onder meer aangegeven dat verder contact met de Nederlandse ambassadeur in Sarajevo zou kunnen plaatsvinden.

De vrouwen van Srebrenica, evenals andere groepen die nabestaanden vertegenwoordigen, worden uiteraard altijd met respect behandeld. Het feit dat zij de Nederlandse Staat aanklagen doet hieraan niets af. De vorige minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens de tienjarige Srebrenica-herdenking een indringend gesprek gehad met nabestaanden-organisaties. Daarna, in oktober 2005, heeft ook de vorige minister voor Ontwikkelingssamenwerking in Srebrenica uitgebreid met nabestaanden uit Potocari en Srebrenica gesproken.

De ambassadeur in Sarajevo voert zoals gezegd namens de minister van Buitenlandse Zaken met regelmaat gesprekken met deze organisaties, waaronder zich ook vrouwen bevinden die bovengenoemde rechtszaak hebben aangespannen. Deze dialoog wordt naar eigen zeggen door betrokkenen gewaardeerd.