Beantwoording vragen lid Van Velzen over een nucleaire deal tussen de Verenigde Staten en India

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Velzen over een nucleaire deal tussen de Verenigde Staten en India. Deze vragen werden ingezonden op 14 augustus 2007 met kenmerk 2060722910.

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken op vragen van het lid Van Velzen (SP) over een nucleaire deal tussen de Verenigde Staten en India.

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het ‘Agreement for cooperation between the government of the United States of America and the government of India concerning peaceful uses of nuclear energy (123 agreement)’? Zo ja, deelt u de constatering dat het genoemde verdrag geen enkele melding maakt van de teruggave van nucleair materieel en de in het verdrag genoemde uitrusting? Indien neen, waarom niet?

Vraag 2
Deelt u de mening dat in het onderhavige verdrag sprake is van de opbouw van een strategische reserve van nucleaire brandstof? Zo ja, deelt u de mening dat dit de mogelijkheid sterk vermindert om gerichte sancties tegen het Indiase atoomprogramma te nemen indien sprake is van kernwapentesten of het niet naleven van IAEA (International Atomic Energy Agency) regels? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
Ja, ik heb kennis genomen van het ‘Agreement for cooperation between the government of the United States of America and the government of India concerning peaceful uses of nuclear energy’. De details van de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en India, noch hun beweegredenen die hebben geleid tot het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zijn mij bekend. Een aantal bepalingen in het verdrag, waaronder die gericht op beëindiging van het verdrag en verwerving van nucleaire brandstof, is op dit moment niet duidelijk. Nadere toelichting door de betrokken verdragspartijen is noodzakelijk om een compleet beeld te krijgen van het verdrag. Daarna kan een volledige analyse van het onderhavige verdrag worden opgesteld.

Vraag 3
Deelt u de mening dat door de levering van nucleaire brandstof aan India voor civiele doelen het land zijn eigen beperkte voorraden vrij kan maken voor het kernwapenprogramma? Zo neen, kunt u uitleggen waarom niet? Zo ja, wat is uw appreciatie hiervan?

Antwoord
Ja, ook ik ben van mening dat door de levering aan India van nucleaire brandstof (en uranium) voor civiele doelen het land zijn eigen beperkte voorraad uranium kan vrijmaken voor de productie van splijtstoffen voor het kernwapenprogramma. Zoals al door mijn voorganger gesteld in zijn brief van 5 juli 2006 (kamerstuk 21 501-02, nr. 692), is dit voor Nederland een punt van zorg en is herhaaldelijk in diplomatieke contacten met India en de Verenigde Staten de wens geuit dat India een moratorium op de productie van splijtstoffen voor ontploffingsdoeleinden instelt. India heeft op zijn beurt herhaaldelijk laten weten niet van plan te zijn een unilateraal moratorium in te stellen, maar dat het wel bereid is om in multilateraal kader te werken aan de totstandkoming van een verdrag inzake de stopzetting van de productie van dergelijke splijtstoffen. Dit gegeven vormt een extra aansporing voor Nederland zich ervoor in te blijven zetten dat wordt begonnen met onderhandelingen over een dergelijk verdrag.

Vraag 4
Deelt u de mening dat dit zogenaamde 123 Agreement het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) ondergraaft? Zo neen, waarom niet? Bent u voorts met mij van mening dat dit verdrag de stellingname ten opzichte van andere (mogelijke) proli feratielanden ondergraaft door een uitzondering voor India te maken?

Vraag 5
Deelt u de mening dat dit verdrag strijdig is met de verklaringen van het hoofd van de IAEA, El Baradei, dat staten met nucleaire wapens verdergaande ontwapeningsstappen moeten zetten, nucleaire testen permanent en juridisch gebonden moeten beëindigen en de productie van nucleair materiaal voor wapens moeten stoppen?

Antwoord
Zoals gesteld in mijn antwoord op vragen 1 en 2, ben ik op dit moment nog niet in staat om een volledige analyse van het verdrag te maken. Ook vormt de nog te sluiten waarborgenovereenkomst tussen India en het IAEA een wezenlijk onderdeel van de nucleaire afspraken tussen de VS en India. Een analyse van het verdrag en de waarborgenovereenkomst is nodig om een volledige appreciatie van de mogelijke effecten van de civiele nucleaire samenwerking tussen India en de VS te kunnen geven.

In algemene zin geldt dat stellingname ten opzichte van landen met kernwapens en (mogelijke) proliferatielanden van geval tot geval op basis van de specifieke merites bepaald moet worden.

Vraag 6
Deelt u de mening dat de richtlijnen van de Nuclear Suppliers Group (NSG) aangeven dat handel met landen die geen veiligheidsonderzoeken door de IAEA toestaan verboden zijn? Zo ja, bent u met mij van mening dat met de huidige richtlijnen van de NSG uitvoering van het onderhavige verdrag tussen India en de Verenigde Staten niet mogelijk is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt aangeven hoe Nederland zal reageren op een (Amerikaans) voorstel om de NSG richtlijnen zo aan te passen dat uitvoering van het Verdrag niet meer strijdig met de richtlijnen zou zijn?

Antwoord
De richtlijnen van de NSG bepalen dat voor leveranties van gevoelige nucleaire goederen en technologieën (de ‘Trigger List’)1 aan niet-kernwapenstaten het ontvangende land in beginsel een volledige waar borgenovereenkomst met het IAEA moet hebben gesloten – dat wil zeggen inspecties door het IAEA op het gehele grondgebied moet toestaan. Voor de leverantie van nucleair gerelateerde goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik geldt deze strikte regel niet.2

Aangezien India geen officiële kernwapenstaat is3 en geen volledige waarborgenovereenkomst met het IAEA heeft gesloten, kan het onderhavige verdrag inderdaad niet worden uitgevoerd zonder aanpassing van de huidige NSG richtlijnen.

Zoals al gesteld door mijn voorganger in zijn brief van 19 april 2006 (kamerstuk 21 501-02, nr. 681), bevat de beoogde civiele nucleaire samenwerking met India positieve elementen, zoals de verdere inbedding van India in het mondiale non-proliferatie stelsel en onderwerping van een significant deel van zijn nucleaire activiteiten aan IAEA-supervisie. Ook komt de nucleaire overeenkomst tegemoet aan de snelgroeiende Indiase energiebehoefte, zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen. Daarom is Nederland bereid zich constructief op te stellen in de NSG, wanneer eventuele Amerikaanse voorstellen worden besproken om de NSG richtlijnen aan te passen. Uitgangspunt daarbij is dat het te nemen besluit in lijn moet zijn met onze non-proliferatie verplichtingen.

1: Zie document IAEA INFCIRC/254/Part 1
2: Zie document IAEA INFCIRC/254/Part 2
3: China, Frankrijk, Russische Federatie, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten.