Beantwoording vragen Peters over het rapport van AIHRC en UNAMA over de slag bij Chora

In bijlage bieden wij u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van het lid Peters over het rapport van AIHRC en UNAMA over de slag bij Chora (Ingezonden 23 oktober 2007, Kenmerk 2070803200).

De minister van Buitenlandse Zaken,
drs. M.J.M. Verhagen

De minister van Defensie,
E. van Middelkoop

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
drs. A.G. Koenders

2070803200

Antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, de minister van Defensie, de heer van Middelkoop en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de heer Koenders op vragen van het lid Peters (GroenLinks) over het rapport van AIHRC en UNAMA over de slag bij Chora, Uruzgan. (Ingezonden 23 oktober 2007)

Vraag 1
Hebt u kennis genomen van het bericht dat Nederlandse militairen oorlogsmisdaden hebben begaan in Uruzgan? 1)

Ja, wij hebben kennis genomen van het bericht waaraan u refereert.

Vraag 2
Hoe verklaart u dat belangrijke conclusies van de veldonderzoekers van de onafhankelijke Afghaanse mensenrechtencommissie Afghanistan Independent Human Rights Commission (AIHRC) niet in het uiteindelijke rapport van het hoofdkantoor van AIHRC en United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) aan u worden weergegeven?

Het gezamenlijk door UNAMA en AIHRC opgestelde rapport is gebaseerd op het veldonderzoek van twee UNAMA en vier AIHRC medewerkers. In het artikel in de Nieuwe Revu geeft één van de veldonderzoekers op persoonlijke titel zijn visie op de gebeurtenissen rondom Chora. UNAMA en AIHRC hebben sindsdien bevestigd onverkort achter de conclusies van het rapport te staan.

Vraag 3
Wat is uw op de conclusie van de in het artikel 2) genoemde veldonderzoeker dat International Security Assistance Force (ISAF) artikel 51 van Protocol I aanv ullend bij de Geneefse Conventies en artikel 13 van aanvullend Protocol II heeft geschonden? Kunt u uiteenzetten waarom dit niet aan de orde is?

Artikel 51 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, dat van toepassing is op internationale gewapende conflicten, bevat de regel dat burgers bescherming genieten tegen uit militaire operaties voortvloeiende gevaren en niet mogen worden aangevallen. Het artikel bevat een aantal bepalingen die deze hoofdregel verder uitwerken. Eén van deze bepalingen betreft het proportionaliteitsbeginsel, dat wil zeggen het beginsel dat de verwachte nevenschade bij het aanvallen van een legitiem militair doel niet buiten verhouding mag staan tot het verwachte militaire voordeel. Artikel 13 van het Tweede Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, dat van toepassing is op niet-internationale gewapende conflicten, bevat dezelfde hoofdregel als Artikel 51.

Volgens het operationele verslag, dat in opdracht van de Commandant der Strijdkrachten werd opgesteld, heeft de Commandant van de TFU met de beginselen die zijn neergelegd in genoemde artikelen rekening gehouden. Hij heeft verschillende malen de bevolking laten waarschuwen voordat hij tot de inzet van lucht- en vuursteun overging en hij heeft in alle gevallen rekening gehouden met de beginselen van proportionaliteit, die vergen dat de inzet in verhouding moet staan tot het nagestreefde doel.

Uit het verslag blijkt voorts dat bij de inzet van de artillerie in alle gevallen vooraf doelen zijn geïdentificeerd en dat met voldoende zekerheid is vastgesteld dat het een militair doel betrof, zoals het oorlogsrecht vereist. Ook SACEUR en de secretaris-generaal van de Navo komen tot de conclusie dat de C-TFU aan zijn verplichtingen onder het oorlogsrecht heeft voldaan.

UNAMA en AIHRC stellen in hun rapport dat ISAF tot militaire actie besloot op basis van informatie dat er een reële dreiging bestond dat een overname van het district door de Taliban een bloedbad onder lokale leiders en medestanders tot gevolg zou hebben.

Vraag 4
Waarom schrijft u in uw brief van 24 september 2007 3) dat niet met zekerheid is vast te stellen hoeveel burgers er gedood zijn door ISAF/ANSF, terwijl het AIHRC en UNAMA rapport concludeert “dat het veilig is aan te nemen dat tussen de 60 en 70 mensen stierven tijdens de operatie en dat (…) de meerderheid van de mensen zijn gedood door ISAF vuur” en “dat met betrekking tot de verantwoordelijkheid duidelijk is dat (…) de grote meerderheid van de mensen die stierven, zijn gedood door luchtaanvallen en artillerievuur van ISAF” ?

De onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de gebeurtenissen rondom Chora komen op basis van hun bevindingen tot eigen schattingen over het aantal burgerslachtoffers als gevolg van de gevechten. Deze schattingen lopen uiteen van 50 tot 80 burgerslachtoffers. In het rapport van UNAMA en AIHRC, dat op 24 september als bijlage bij de brief aan uw Kamer (uw kenmerk 27925 nr. 272) is aangeboden, wordt uitgegaan van 60 tot 70 doden. In het rapport wordt verder gesteld dat een substantieel deel van de slachtoffers waarschijnlijk aan één van beide zijden betrokken was bij de gevechten en dus volgens het humanitair oorlogsrecht aangemerkt wordt als strijdende partij. De Taliban vechten niet in uniform. UNAMA en AIHRC komen in hun rapport ook niet verder dan een schatting van het aandeel van de burgerslachtoffers dat door toedoen van de Taliban of als gevolg van acties van ISAF/ANSF is omgekomen.

In de brief aan de Kamer van 24 september wordt dan ook gesteld dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoeveel burgers door toedoen van de Taliban of tijdens acties van ISAF/ANSF zijn omgekomen en dat geen nadere specificatie gegeven kan worden dan 50 tot 80 burgerslachtoffers.

Vraag 5
Waarom schrijft u in uw eerder genoemde brief dat de onderzoekers van AIHRC en UNAMA oordelen dat de Nederlandse militairen de noodzakelijke maatregelen hebben genomen om de burgerbevolking te waarschuwen het gebied te verlaten, terwijl in hun rapport staat dat, ondanks het feit dat ISAF een serieuze poging heeft gedaan, het moeilijk is om tot een definitieve conclusie te komen over de voorzorgsmaatregelen die ISAF heeft genomen?

Vraag 6
Waarom schrijft u in uw eerder genoemde brief dat AIHRC en UNAMA aanbevelen te onderzoeken of er alternatieven zijn voor het luchtwapen en de artillerie, terwijl zij in hun rapport concluderen dat er een urgente noodzaak is om ISAF tactieken zoals het gebruik van de luchtmacht en zware artillerie te herzien?

Vraag 7
Waarom schrijft u in uw eerder genoemde brief dat AIHRC en UNAMA aanbevelen te onderzoeken of er maatregelen mogelijk zijn om het risico van burgerslachtoffers verder te verkleinen, terwijl zij in hun rapport concluderen dat daadwerkelijke stappen moeten worden genomen om te voorkomen dat incidenten zoals in Chora niet herhaald worden?

De in de brief van 24 september opgenomen bewoordingen over de uitkomsten, conclusies en aanbevelingen van het UNAMA/AIHRC rapport stroken met de inhoud van dit rapport dat u tegelijkertijd is aangeboden.

1) Nieuwe Revu, week 42 2007

2) Zie noot 1

3) Kamerstuk 27925, nr. 272